Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

M’Cheyne Bible Reading Plan

The classic M'Cheyne plan--read the Old Testament, New Testament, and Psalms or Gospels every day.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
1 Koningen 7

Salomo bouwt zijn paleis

Maar over zijn paleis deed Salomo 13 jaar. Toen was zijn paleis af. Hij noemde het: 'Bos van de Libanon'. Het was 100 el (45 m) lang, 50 el (22,50 m) breed en 30 el (13,50 m) hoog. De grote dakbalken waren van cederhout. Ze lagen op vier rijen pilaren van cederhout die langs de muren stonden. Er lag een plat dak op van cederhout. Het dak werd gesteund door drie rijen van 15 pilaren, dus 45 pilaren. Er waren drie rijen ramen boven elkaar. De ramen zaten steeds recht boven elkaar. Alle ramen en deuren waren rechthoekig en zagen er hetzelfde uit. De drie rijen ramen zaten links en rechts recht tegenover elkaar.

Hij liet een voorhal maken van pilaren. Die voorhal was 50 el (22,50 m) lang en 30 el (13,50 m) breed. Daarvóór was een poort, gemaakt van pilaren met daarop een naar voren uitstekend afdak. Verder liet hij een troonzaal maken, waar hij ook rechtsprak. De wanden werden van vloer tot plafond met cederhout bedekt. Daarachter, aan een plein, was het woonhuis van Salomo. Het was op dezelfde manier gebouwd als de troonzaal. Voor zijn vrouw, de dochter van de farao, liet hij net zo'n woonhuis maken.

Alle stenen in het gebouw, aan de binnenkant en aan de buitenkant, en vanaf het fundament tot aan de top van het dak, waren kostbare, grote stenen. Ze waren in de steengroeve al op maat gezaagd. Ook alle stenen op de vloer, vanaf de straat tot en met het grote plein, waren zo gemaakt. 10 Het fundament van het paleis bestond uit kostbare, grote stenen van 10 el (4,50 m) lang en 8 el (3,60 m) breed. 11 Maar de muren waren gebouwd van kostbare stenen zo groot als gewone bouwstenen, en van cederhouten balken. 12 Het grote plein had rondom een muur. De muur bestond uit drie rijen uitgehakte stenen en een rij balken van cederhout. Het plein van de tempel van de Heer en het plein van het paleis waren dus op dezelfde manier gemaakt.

De voorwerpen voor de tempel

13 Koning Salomo liet daarna een man uit Tyrus komen die Hiram heette.[a] 14 Zijn moeder was een weduwe uit de stam van Naftali. Zijn vader was een koperbewerker uit Tyrus geweest. Hiram was een vakman die prachtige dingen van koper kon maken. Hij kwam naar koning Salomo en maakte alles wat Salomo wilde.

15 Hiram maakte twee koperen pilaren van 18 el (8,10 m) hoog. De omtrek was 12 el (5,40 m). 16 Ook maakte hij van gegoten koper twee sierstukken van 5 el (2,25 m) hoog. Die kwamen op de top van de pilaren. 17 Verder maakte hij twee koperen netten. Die moesten de twee sierstukken bedekken die op de top van de pilaren stonden. Die netten waren elk gemaakt van zeven gedraaide kettingen. Zeven kettingen voor het ene sierstuk en zeven kettingen voor het andere sierstuk. 18 Rondom op elk netwerk maakte hij twee rijen granaatappels. 19 De sierstukken op de toppen van de pilaren in de voorhal waren 4 el (1,80 m) hoog. Ze hadden de vorm van een lelie. 20 Bovenop de pilaar was eerst een bolvormig gedeelte. Daaromheen zat het netwerk. En daarop kwam het sierstuk in de vorm van een lelie. Verder was elk sierstuk rondom versierd met twee rijen van 200 granaatappels.

21 Hij zette de pilaren neer bij de voorzaal. De pilaar aan de rechterkant noemde hij Jachin (= 'vastzetten'). De pilaar aan de linkerkant noemde hij Boaz (= 'kracht'). 22 Toen de lelies op de top van de pilaren waren vastgezet, waren de pilaren af.

23 Verder maakte hij een grote wijde schaal van gegoten koper.[b] Hij was helemaal rond en van rand tot rand was hij 10 el (4,50 m). Hij was 5 el (2,25 m) hoog en had een omtrek van 30 el (13,50 m). 24 Onder de rand van de schaal zaten bloemknoppen, helemaal rondom de schaal. Er waren tien knoppen per el (per 45 cm), helemaal rondom de schaal. Ze zaten in twee rijen en waren één geheel met de schaal. 25 De schaal stond op twaalf ossen die met hun staarten naar elkaar toe stonden. Drie ossen stonden met hun kop naar het noorden, drie naar het westen, drie naar het zuiden en drie naar het oosten. 26 De schaal was 1 handbreedte (8 cm) dik en de rand was naar buiten omgebogen, als de rand van een beker, of als de bloemkelk van een lelie. Er kon 2000 bat (44.000 liter) water in de schaal.

27 Verder maakte hij tien koperen onderstellen voor waterschalen. Een onderstel was 4 el (1,80 m) lang, 4 el breed en 3 el (1,35 m) hoog. 28 Zo'n onderstel was gemaakt van koperen stangen met koperen platen ertussen. 29 Op de platen tussen de stangen stonden leeuwen, ossen en engelen afgebeeld. Boven en onder de leeuwen en ossen waren kransen. 30 Onder elk onderstel zaten vier koperen wielen met koperen assen. Ook zaten er aan de vier hoekstangen handvatten. Ze zaten aan de onderkant van de houder voor de schaal, tegenover de kransen. 31 De houder voor de schaal zat binnen de handvatten en was 1 el (45 cm) groot, met een ronde opening. De houder was rond en leek op een voetstuk, en was 1½ el (68 cm) diep. Ook de houder voor de schaal was versierd met beeldhouwwerk. Maar de sluitplaten daarvan vormden een vierkant, en waren dus niet rond. 32 De vier wielen zaten onder de sluitplaten, en de steunen van de wielen zaten aan het onderstel vast. De wielen waren 1½ el (68 cm) hoog. 33 Ze hadden de vorm van gewone wagenwielen, maar waren helemaal van gegoten koper: de assen, de velgen, de spaken en de naven. 34 De vier handvatten aan de vier hoeken van elk onderstel zaten aan het onderstel vast. 35 Aan de bovenkant van elk onderstel zat een rand van ½ el (22,5 cm) hoog, helemaal rondom. Boven aan het onderstel zaten de handvatten en de sluitplaten vast. 36 In de vlakken van de handvatten en op de sluitplaten sneed hij engelen, leeuwen en palmbomen uit, zoveel als er op pasten. Daaromheen kransen. 37 Zo maakte hij de tien onderstellen. Ze waren allemaal uit één vorm gegoten, hadden dezelfde maat en zagen er hetzelfde uit.

38 Verder maakte hij tien koperen waterschalen.[c] In elke schaal kon 40 bat (880 liter) water. Elke schaal was 4 el (1,80 m) groot. Op elk onderstel kwam zo'n schaal. 39 Hij zette vijf van de onderstellen neer aan de rechterkant van de tempel en vijf aan de linkerkant. De hele grote schaal zette hij (als je aan de oostkant naar buiten komt) rechts van de tempel. Dat is dus aan de zuidkant van het plein. 40 Verder maakte hij potten en scheppen en de offerschalen voor het bloed.

Zo maakte Hiram alles wat hij van koning Salomo voor de tempel van de Heer moest maken. 41 Hij maakte de twee pilaren, de twee bollen op de sierstukken op de top van de pilaren, de twee netwerken die de bollen bedekten, 42 de 400 granaatappels voor de twee netwerken (twee rijen granaatappels per netwerk), 43 de tien onderstellen en de tien schalen op de onderstellen, de ene hele grote schaal, 44 de twaalf ossen onder die grote schaal, 45 en de potten, scheppen en offerschalen. Alle dingen die Hiram voor koning Salomo voor de tempel van de Heer maakte, waren van gepolijst koper. 46 De koning liet ze gieten in de vlakte van de Jordaan, in de dikke laag klei tussen Sukkot en Zartan. 47 Salomo liet het koper voor al die dingen niet wegen. Er was zo ontzettend veel koper voor nodig dat er niet meer werd nagegaan hoeveel het woog.

48 Verder liet Salomo van zuiver goud alle andere dingen voor de tempel van de Heer maken: het altaar, de tafel voor de heilige broden, 49 de vijf kandelaars rechts en de vijf kandelaars links vóór de achterzaal, de bloemen van de kandelaars, de olie-lampen voor op de kandelaars, de scharen om de lonten mee te knippen, 50 de schalen, de vorken, de offerschalen, de schotels, de vuurpannen en de scharnieren voor de deuren van de voorzaal naar de allerheiligste kamer en voor de deuren van de voorzaal van de tempel.

51 Toen alles voor de tempel van de Heer af was, bracht koning Salomo de voorwerpen binnen die zijn vader David aan de Heer had gegeven. Ook bracht hij het zilver, het goud en de dingen die hij zelf had laten maken, in de schatkamers van de tempel van de Heer.

Efeziërs 4

Er is maar één Lichaam en er is maar één Geest

Nu zit ik gevangen omdat ik de Heer dien. En ik smeek jullie: leef op een manier die past bij mensen die door God zijn geroepen. Wees bescheiden en vriendelijk. Houd van elkaar en heb geduld met elkaar. Doe je best om één te blijven in de Geest, door in vrede met elkaar te leven. Want er is maar één Lichaam en er is maar één Geest. En we hebben allemaal één hoop en één roeping. Er is één Heer, één geloof en één doop. En er is één God die de Vader is van alle mensen. Hij staat boven iedereen. Hij werkt door iedereen heen en is in jullie allemaal.

Maar God heeft in zijn goedheid aan iedereen een eigen geschenk gegeven. Christus bepaalt wát, en hoeveel. Daarom staat er in de Boeken: "Toen Hij terugging naar de hemel, bevrijdde Hij de krijgsgevangenen. En Hij gaf geschenken aan de mensen." Wat betekent dit: "Hij is teruggegaan naar de hemel"? Dat betekent dat Hij daar eerst vandaan gekomen is, naar de aarde. 10 Hij die naar de aarde is gekomen, is dezelfde die naar de hoogste hemel is gegaan. Dat deed Hij om alles te kunnen vullen met Zichzelf. 11 En Hij heeft dus geschenken gegeven aan de gemeente: Hij maakte sommige mensen tot boodschappers van God,[a] anderen tot profeten, anderen tot evangelisten, en weer anderen tot herders en leraren.[b] 12 Zij moeten de gelovigen helpen geestelijk volwassen te worden. Zij leren hun hoe ze elkaar en de Heer moeten dienen, zodat het Lichaam van Christus sterk en volwassen wordt. 13 Zo zullen wij allemaal helemaal één worden in het geloof. En zo zullen we de Zoon van God goed leren kennen. Dan zijn we geestelijk volwassen, helemaal vol van Christus. 14 Dan zijn we geen onvolwassen mensen meer die steeds van gedachten veranderen. Dan lijken we niet meer op golven die op en neer en heen en weer geslingerd worden door de wind. Daarmee bedoel ik: dan geloven we niet meer zomaar alles wat allerlei bedriegers ons proberen wijs te maken. Want ze proberen ons allerlei verkeerde dingen te leren. 15 Maar we moeten vol liefde vasthouden aan de waarheid. Alleen zó worden we steeds volwassener in het geloof. En daardoor worden we steeds meer één met Christus.

Christus is het Hoofd van het Lichaam. 16 En Hij zorgt ervoor dat het Lichaam groeit. Hij maakt het ook tot één geheel. Een lichaam wordt bij elkaar gehouden door spieren en banden. En elk lichaamsdeel heeft zijn eigen taak. Op dezelfde manier houdt Christus zijn gemeente bij elkaar. En Hij geeft elk mens zijn eigen taak binnen het Lichaam. Als iedereen zijn taak doet, groeit het Lichaam en wordt het gezond, sterk en volwassen door de liefde voor God en de mensen.

Het nieuwe leven vraagt om nieuw gedrag

17 Ik zeg jullie namens de Heer, dat jullie niet langer op dezelfde manier mogen leven als de ongelovige mensen. Want zij bedenken zinloze dingen. 18 Ze zijn verward en verblind, doordat ze niets weten van het leven met God. En dat komt doordat hun hart koppig en ongehoorzaam is: ze willen God niet kennen. 19 Ze gaan gewoon hun gang en leven er maar op los. Ze proberen zoveel mogelijk voordeel te halen uit allerlei verkeerde en oneerlijke dingen. 20 Maar jullie moeten helemaal anders zijn, want jullie hebben Christus leren kennen! 21 Want jullie hebben naar Hem geluisterd. Jullie hebben van Hem de waarheid leren kennen. 22 Daarom moeten jullie je vroegere manier van leven afdanken, zoals je een stel oude kleren afdankt. Jullie oude manier van leven léék jullie wel gelukkig te maken, maar in werkelijkheid werden jullie erdoor bedrogen. Want uiteindelijk bracht het jullie alleen maar de dood. 23 Maar nu kunnen jullie je leven veranderen door een nieuwe manier van denken. 24 Dat nieuwe leven trek je aan, zoals je een stel nieuwe kleren aantrekt. God heeft nieuwe mensen van jullie gemaakt. Nieuwe mensen die op Hem lijken. Mensen die helemaal zijn vrijgesproken van schuld en die nu bij God horen.

25 Stop daarom met het vertellen van leugens en spreek voortaan alleen de waarheid. Want wij horen bij elkaar en moeten dus niet tegen elkaar liegen. We zijn immers met elkaar de lichaamsdelen van één Lichaam. 26 Als je boos op iemand wordt, houd je boosheid dan niet vast, want dat is verkeerd. Zorg ervoor dat je vóór het eind van de dag je boosheid weer kwijt bent. 27 Zo geef je de duivel geen kans. 28 Als je een dief bent geweest, steel dan nu niet meer. Doe liever je best om met eerlijk werk je brood te verdienen. Dan kun je ook nog iets weggeven aan de arme mensen. 29 Zeg geen grove dingen meer. Zeg liever iets goeds. Iets wat nuttig is en de andere mensen opbouwt. Dingen waar de mensen iets aan hebben. 30 Maak de Heilige Geest niet verdrietig. Want Hij beschermt jullie en bewaart jullie tot de dag dat jullie helemaal bevrijd zullen worden. 31 Doe alle bitterheid, boosheid en haat weg. Stop met schelden en vloeken. Ja, alle soorten slecht gedrag moeten jullie wegdoen. 32 Wees vriendelijk en behulpzaam voor elkaar. Vergeef elkaar, net zoals God jullie in Christus heeft vergeven.

Ezechiël 37

De botten in het dal

37 De Geest van God kwam over mij. Hij nam mijn geest mee en zette mij neer in een dal. Het dal lag vol met de botten van mensen. Hij liet mij in het hele dal rondlopen. Overal in het dal lagen botten op de grond. Ze waren helemaal kaal en verdroogd. De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, kunnen deze botten weer levend worden?" Ik zei: "Heer, alleen U weet dat." Toen zei Hij tegen mij: "Profeteer tegen deze botten: Luister, verdroogde botten, naar wat de Heer zegt. Dit zegt de Heer tegen jullie: Ik blaas weer leven in jullie. Ik maak jullie weer levend. Ik zal jullie weer bedekken met spieren, vlees en huid. En Ik zal weer leven in jullie blazen, zodat jullie weer levend worden. Dan zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben."

Ik profeteerde dit tegen de botten, zoals de Heer mij had gezegd. Terwijl ik tegen de botten sprak, hoorde ik een gerommel. Ik zag dat de botten begonnen te bewegen! Botten die bij elkaar hoorden, kwamen bij elkaar en vormden geraamten. Ik bleef kijken en zag dat er spieren, vlees en huid op kwamen. Maar er was nog geen leven in.

Toen zei de Heer tegen mij: "Profeteer tegen de levensgeest, mensenzoon. Zeg: Dit zegt de Heer: Kom uit de vier windrichtingen, levensgeest, en blaas in deze doden. Dan zullen ze weer levend worden." 10 Ik profeteerde dit, zoals Hij mij had bevolen. En de levensgeest kwam in hen. Ze werden weer levend en stonden op. Het was een geweldig grote menigte.

11 Daarna zei de Heer tegen mij: "Het volk Israël is als deze botten. Ze zeggen: 'We voelen ons dood en verdroogd. Al onze hoop is verdwenen. Het is afgelopen met ons.' 12 Profeteer nu tegen hen: Dit zegt de Heer: Let op! Ik open jullie graven en zal jullie uit je graf laten opstaan.[a] Mijn volk, Ik zal jullie terugbrengen naar het land Israël. 13 Mijn volk, Ik zal jullie graven openmaken en jullie eruit halen. Dan zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben. 14 Ik zal mijn Geest in jullie blazen, zodat jullie weer levend worden. En Ik zal jullie weer naar je land brengen. Jullie zullen beseffen dat Ik doe wat Ik heb gezegd."

De twee stukken hout

15 De Heer zei tegen mij: 16 "Mensenzoon, neem twee stukken hout. Schrijf op het ene stuk: 'Voor het koninkrijk Juda en de stammen van Israël die daarbij horen.'[b] En schrijf op het andere stuk: 'Voor het koninkrijk Israël en de stammen van Israël die daarbij horen.'[c] 17 Houd de stukken hout dan zó in je hand, dat ze één geheel worden. 18 De mensen zullen aan je vragen: 'Wil je ons uitleggen wat je daarmee bedoelt?' 19 Antwoord dan: Dit zegt de Heer: Ik neem het stuk hout van Efraïm[d] (de zoon van Jozef) en de stammen van Israël die daarbij horen, en Ik maak het één geheel met het stuk hout van Juda. Zo zullen ze samen één geheel in mijn hand zijn.[e]

20 Houd die twee stukken hout waarop je geschreven hebt, in je hand en laat de mensen ze zien. 21 Zeg dan tegen hen: Dit zegt de Heer: Ik haal de Israëlieten op uit de landen waar ze zijn gaan wonen. Ik zal hen van overal verzamelen en naar hun eigen land brengen. 22 Ik zal één volk van hen maken op de bergen van Israël. Ze zullen samen maar één koning hebben. Ze zullen nooit meer twee koninkrijken zijn, met twee koningen. 23 Ze zullen zichzelf niet langer bederven met hun walgelijke afgoden en met de vreselijke dingen die ze doen. Ik zal hen redden uit alle plaatsen waar ze vreselijke dingen hebben gedaan. Ik zal hen schoonwassen van al hun ongehoorzaamheid aan Mij. Dan zullen ze mijn volk zijn en zal Ik hun God zijn.

24 Mijn dienaar David zal hun Koning zijn.[f] Eén Koning zal hun Herder zijn. Ze zullen leven zoals Ik het wil. Ze zullen zich aan mijn wetten en leefregels houden. 25 Ze zullen wonen in het land dat Ik aan mijn dienaar Jakob heb gegeven, het land waar hun voorouders hebben gewoond. Ja, ze zullen daar voor altijd wonen: zij, hun kinderen, hun kleinkinderen en de kinderen van hun kleinkinderen. Mijn dienaar David zal voor altijd hun Koning zijn. 26 Ik zal met hen een verbond sluiten waardoor ze in vrede kunnen leven. Dat zal een eeuwig verbond zijn. Ik zal hun een eigen plaats op aarde geven. Ik zal hen tot een groot volk maken. En Ik zal voor eeuwig bij hen wonen. 27 Mijn heiligdom zal bij hen zijn. Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 28 En doordat Ik voor eeuwig bij hen zal wonen, zullen de volken beseffen dat Ik de Heer ben en dat Israël mijn eigen volk is."

Psalmen 87-88

Psalm 87

Een lied voor de Korachieten.[a]

Gods stad Jeruzalem ligt op de heilige berg.
De Heer houdt meer van Jeruzalem en haar poorten
dan van alle andere steden in Israël.
De Heer heeft aan zijn stad prachtige dingen beloofd:
"De bewoners van Egypte en Babel
zullen bij Mij horen en Mij kennen.
Ook de bewoners van Filistea, Tyrus en Ethiopië.
Ze zijn in Jeruzalem geboren."
Van Jeruzalem zal worden gezegd dat alle volken daar geboren zijn.
De Allerhoogste God zal ervoor zorgen
dat Jeruzalem eeuwig zal blijven bestaan.
Als de Heer de volken opschrijft, zet hij bij elke naam:
"Deze is in Jeruzalem geboren."
En ze dansen en zingen:
"Jeruzalem, jij bent de bron van ons leven,
de bron van onze blijdschap!"

Psalm 88

Een lied voor de Korachieten,[b] op de wijs van: 'Mahalat leannot'. Voor de leider van het koor. Een gedicht van de Ezrahiet Heman, om iets van te leren.

Heer God, U bent mijn Redder.
Dag en nacht roep ik tot U.
Luister alstublieft naar mijn gebed.
Doe niet alsof U mij niet hoort.
Want mij overkomt ramp op ramp.
Ik sta op de rand van de dood.
De mensen verwachten dat ik zal sterven.
Ik heb helemaal geen kracht meer.
Ik ben al zo goed als dood.
Binnenkort kunnen ze me begraven.
Dan zal ik bij de doden zijn,
aan wie U niet meer denkt
en voor wie U niets meer hoeft te doen.
U heeft me diep in het dodenrijk gelegd,
op de diepste, donkerste plaats.
Uw boosheid ligt als een zware last op mij.
Uw woede beukt als woeste golven op mij in.
Mijn vrienden kennen me niet meer.
Ze durven niet meer naar me te kijken.
Ik zit gevangen in ellende en kan niet ontsnappen.
10 Mijn ogen staan dof van ellende.
Elke dag roep ik tot U, Heer.
Ik strek mijn handen naar U uit.

11 Doet U wonderen voor de doden?
Zullen de doden opstaan en U prijzen?
12 Wordt er in het dodenrijk gesproken
over uw liefde en uw trouw?
13 Vertellen ze daar in het donker van de dood
over de wonderen die U heeft gedaan?
Is uw rechtvaardigheid bekend
in het land waar iedereen vergeten wordt?

14 Maar ik roep tot U, Heer.
Elke morgen bid ik tot U.
15 Waarom, Heer, heeft U me in de steek gelaten?
Waarom kijkt U me niet meer aan?
16 Mijn hele leven lang zit ik in grote moeilijkheden.
Ik sta op de rand van de dood.
U heeft me met allerlei rampen getroffen.
Ik weet me helemaal geen raad meer.
17 Uw woede slaat als golven over mij heen.
Uw rampen vernietigen mij.
18 Ik word er bijna door weggespoeld.
Ik ben ingesloten en zie geen uitweg meer.
19 U heeft me al mijn vrienden afgenomen.
Mijn kennissen laten niets meer van zich horen.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016