M’Cheyne Bible Reading Plan
Jesajaʼs boodschap aan Hizkia
19 Na hun verslag te hebben aangehoord, scheurde koning Hizkia zijn kleren, trok rouwkleding aan en ging naar de tempel om te bidden. 2 Daarna beval hij Eljakim, Sebna en enkele van de oudere priesters ook rouwkleding aan te trekken en met de volgende boodschap naar de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, te gaan: 3 ‘Koning Hizkia zegt: “Dit is een dag van benauwdheid, belediging en vernedering. Het is net als wanneer een kind klaar is om te worden geboren, maar de moeder geen kracht heeft om het ter wereld te brengen. 4 Toch heeft de Here, uw God, misschien gehoord hoe de opperbevelhebber de levende God beledigde en zal Hij hem daarvoor straffen. Bid voor ons die nog zijn overgebleven.” ’
5,6 De dienaren van koning Hizkia brachten deze boodschap aan Jesaja over. Jesaja antwoordde: ‘De Here zegt: “Maak u geen zorgen over de woorden waarmee deze Assyriërs Mij hebben beledigd. 7 Ik zorg ervoor dat een geest de koning van Assyrië influistert dat er slecht nieuws van thuis is. Hij zal dan besluiten terug te keren. Ik zal ervoor zorgen dat hij thuis een gewelddadige dood sterft.” ’
8 De opperbevelhebber ging terug naar Libna, waar de koning vanuit Lachis naartoe was gegaan om te vechten. 9 Kort daarna kreeg de koning het bericht dat koning Tirhaka van Ethiopië onderweg was met de bedoeling hem aan te vallen. Voordat hij vertrok om die aanval af te slaan, stuurde hij koning Hizkia de volgende boodschap: 10 ‘Laat u niet misleiden door uw God, op wie u vertrouwt. Geloof Hem maar niet als Hij zegt dat ik Jeruzalem niet zal innemen. 11 U weet heel goed wat de koningen van Assyrië altijd hebben gedaan, waar zij ook kwamen, zij verwoestten alles en iedereen. Waarom zou u een uitzondering op die regel zijn? 12 Hebben de goden van de andere volken hen gered, volken als Gozan, Haran, Rezef en Eden in Telassar? De vorige koningen van Assyrië hebben hen allemaal verslagen. 13 En wat is gebeurd met de koning van Hamath en de koning van Arpad? En met de koningen van Sefarvaïm, Hena en Ivva?’
14 Hizkia nam de brief van de boden aan, las hem, ging naar de tempel en legde hem neer voor de Here. 15 Daarna bad hij: ‘Och Here, God van Israël, zittend op uw troon hoog boven de engelen, U alleen bent de God van alle koninkrijken op aarde. U hebt de hemel en de aarde geschapen. 16 Here, luister naar mij. Open uw ogen, Here, en zie naar ons om. Luister naar de manier waarop Sanherib de levende God beledigt. 17 Here, het is waar dat de koningen van Assyrië al die landen hebben veroverd 18 en hun afgodsbeelden hebben verbrand. Maar dat waren ook helemaal geen goden, zij werden kapotgemaakt omdat het slechts voorwerpen waren die mensen hadden gemaakt van steen en hout. 19 Och Here, onze God, wij vragen U ons uit hun macht te bevrijden. Dan zullen alle koninkrijken op aarde merken dat alleen U God bent.’
20 Toen stuurde Jesaja, de zoon van Amos, de volgende boodschap aan Hizkia: ‘De Here, de God van Israël zegt: “Ik heb uw gebed om hulp tegen koning Sanherib van Assyrië gehoord. 21 Dit is mijn antwoord aan koning Sanherib: de maagdelijke dochter van Sion is niet bang voor u. De dochter van Jeruzalem veracht en bespot u. 22 Wie hebt u beledigd en belasterd? En tegenover wie hebt u zich zo arrogant gedragen? Het is de Heilige van Israël! 23 U hebt Mij beledigd en bij monde van uw boodschappers gezegd: mijn strijdwagens hebben de hoogste bergen veroverd, zelfs de toppen van de Libanon. Ik heb de hoogste ceders en mooiste cipressen omgehakt en ben tot in de verste uithoeken van het woud en het open veld doorgedrongen. 24 Ik heb mij opgefrist bij zelfgeslagen putten en heb zo alle rivieren van Egypte drooggelegd!
25 Waarom hebt u zich niet al lang geleden gerealiseerd dat Ik u deze dingen laat doen? Ik alleen besloot dat u al die versterkte steden mocht veroveren. 26 Daarom hadden de volken die u veroverde, geen kracht zich tegen u te verzetten. Zij waren als groene grassprieten in het veld en op de daken die verschroeien in de felle zon, als koren dat verdort nog voor het halfrijp is. 27 Ik weet alles van u. Ik ken al uw plannen en Ik weet precies wat u het volgende moment gaat doen, Ik weet ook welke slechte dingen u over Mij hebt gezegd. 28 Omdat u zo overmoedig tegen Mij bent opgetreden, zal Ik een haak door uw neus slaan en een bit in uw mond leggen. Daarmee zal Ik u laten wenden en terugsturen op de weg die u bent gekomen.” ’
29 En aan Hizkia liet God Jesaja het volgende zeggen: ‘Dit is het bewijs dat Ik zal doen wat Ik heb gezegd: mijn volk zal dit jaar eten van wat in het wild groeit en ook het jaar daarop. En in het derde jaar zult u weer zaaien, oogsten, wijngaarden planten en de vruchten daarvan eten. 30 O mijn volk Juda, degenen van u die de verschrikkingen van het beleg hebben overleefd, zullen weer uitgroeien tot een groot volk, uw wortels zullen diep in de grond dringen en veel vrucht dragen. 31 Een overblijfsel van mijn volk zal in Jeruzalem weer op krachten komen. De Here, die alle macht heeft en trouw is, zal dat zo laten gebeuren. 32 Mijn bevel aangaande de koning van Assyrië luidt dat hij deze stad niet zal binnenkomen. Hij zal niet voor de stad staan met een schild, geen wal tegen de stadsmuur opwerpen en zelfs geen pijl de stad inschieten. 33 Hij zal terugkeren langs dezelfde weg waarlangs hij kwam, 34 want Ik zal deze stad verdedigen en bevrijden omwille van Mijzelf en omwille van mijn dienaar David.’
35 Diezelfde nacht doodde de Engel van de Here honderdvijfentachtigduizend man van het Assyrische leger en de volgende morgen lag de hele omgeving vol met lijken. 36 Koning Sanherib keerde daarop terug naar Ninevé en hij kwam nooit meer terug. 37 Terwijl hij zich op een keer in aanbidding neerboog in de tempel van zijn god Nisroch, werd hij door zijn zonen Adrammelech en Sarezer gedood. Zij vluchtten naar het oostelijk deel van het land Ararat en zijn zoon Esarhaddon volgde hem op.
Gods Zoon is hoger dan de engelen
1 In het verleden heeft God op vele manieren door de profeten tot onze voorouders gesproken. Maar nu, in onze tijd, heeft Hij tot ons gesproken door zijn Zoon, 2 aan wie Hij alles heeft gegeven en door wie Hij de wereld heeft gemaakt.
3 Gods Zoon straalt van Gods heerlijkheid en uit alles wat Hij is en doet, blijkt dat Hij in wezen God is. Hij beheerst alles met zijn machtig woord. Door voor ons te sterven, heeft Hij ons gereinigd en al onze zonden uitgewist. Daarna is Hij gaan zitten aan de rechterhand van de Almachtige God in de hemel. 4 Zo is Hij groter en belangrijker geworden dan de engelen, wat ook blijkt uit de prachtige naam die zijn Vader Hem heeft gegeven: Zoon van God. 5 Want God heeft nooit tegen een van de engelen gezegd: ‘Jij bent mijn Zoon, Ik heb Je vandaag het leven gegeven.’ Een andere keer zei Hij: ‘Ik zal zijn Vader zijn en Hij mijn Zoon.’ 6 En toen Hij zijn enige Zoon naar de aarde zond, zei Hij: ‘Laten alle engelen van God Hem aanbidden.’ 7 God zegt van zijn engelen: ‘De windrichtingen zijn zijn engelen en het vlammende vuur dient Hem.’
8 Maar van zijn Zoon zegt Hij: ‘Uw troon, o God, staat tot in eeuwigheid vast, uw bewind is een rechtvaardig bewind. 9 U houdt van rechtvaardigheid en haat wetteloosheid. Daarom heeft uw God, o God, U met meer blijdschap overgoten dan iemand anders.’ 10 Hij wordt ook Here genoemd, als er staat: ‘Here, in het begin hebt U de aarde gemaakt en ook de hemel was uw werk. 11 Eens zullen die vergaan, maar U blijft voor altijd. Zij zullen eens versleten zijn als een stel oude kleren, 12 op een dag zult U ze oprollen en door nieuwe vervangen. Maar U zult Zelf nooit veranderen, aan uw bestaan komt geen einde.’
13 Heeft God ooit tegen een engel gezegd, zoals tegen zijn Zoon: ‘Kom naast Mij zitten, aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden aan U onderworpen heb’? 14 Nee, want de engelen zijn geesten die God dienen en die Hij erop uitstuurt om de mensen die gered worden, te helpen.
Israël al vele malen door God gewaarschuwd
12 ‘Israël heeft Mij omringd met leugens en Mij bedrogen. Maar Juda heeft nog een band met Mij en blijft Mij, de Heilige, nog trouw. 2 Israël hoedt de wind en jaagt de hele dag de droge oostenwind na. Om hulp te krijgen, geeft zij geschenken aan Assyrië en Egypte, maar in ruil daarvoor ontvangt zij alleen maar waardeloze beloften.
3 Maar de Here gaat ook tegen Juda een proces beginnen. Jakob zal eveneens een terechte straf krijgen voor zijn wandaden. 4 Bij zijn geboorte vocht hij met zijn broer en als volwassen man streed hij tegen God. 5 Ja, hij worstelde met de Engel en won. Onder tranen smeekte hij Hem om zijn zegen. Daar in Betel heeft hij God ontmoet. En God sprak met hem. 6 De Here, de God van de hemelse legers die Here heet, sprak met hem. 7 Ga toch terug naar God. Laat uw leven leiden door het principe van de liefde en rechtvaardigheid. En verwacht altijd veel van Hem die uw God is.
8 Maar, nee, mijn volk gedraagt zich als een slimme handelaar die valse gewichten gebruikt. Afpersen is hun lust en leven. 9 Israël verklaart trots: “Kijk eens hoe rijk ik ben! Allemaal eigenhandig verdiend!” Maar rijkdom kan geen tegenwicht vormen voor uw zonden.
10 Ik ben dezelfde Here, dezelfde God die u verloste uit de slavernij in Egypte. En Ik zal u weer in tenten laten wonen, zoals u elk jaar doet tijdens het Loofhuttenfeest. 11 Ik stuurde mijn profeten om u te waarschuwen door visioenen en gelijkenissen.’ 12 Maar de zonde van Gilgal tiert nog welig. Lange rijen altaren, opgesteld als voren in een veld, worden gebruikt om te offeren aan de afgoden. En ook Gilead is vol dwazen die afgoden aanbidden.
13 Jakob vluchtte naar Aram en kreeg zijn vrouw door te werken als schapenhoeder. 14 Daarna leidde de Here zijn volk uit Egypte door een profeet die hen aanvoerde en beschermde.
15 Israël heeft de Here diep gekrenkt en daarom zal de Here haar bloedschuld niet wegnemen, als vergelding voor haar zonden.
135 Prijs de Here!
Dienaren van de Here, loof zijn naam!
2 U bent immers voortdurend in het huis van de Here
of in de voorhof van het huis van mijn God?
3 Prijs de Here!
De Here is een goede God.
Zing lofliederen voor zijn naam,
zijn naam is de liefde zelf.
4 De Here heeft Jakob uitgekozen
en het volk Israël is van Hem.
5 Zeker, ik weet dat de Here een grote God is,
dat onze God de Allerhoogste God is.
6 In de hemel en op aarde, in de diepten van de zee,
overal doet de Here wat Hem goeddunkt.
7 Hij laat ver weg op aarde de damp opstijgen.
Hij voegt de bliksem bij de regen
en stuurt de wind er op uit vanuit zijn schatkamers.
8 Hij doodde elke eerstgeborene in Egypte,
zowel bij de mensen als bij de dieren.
9 Hij deed al die tekenen en wonderen in Egypte
voor de farao en zijn dienaren.
10 Hij versloeg grote menigten tegenstanders
en doodde machtige koningen,
11 zoals koning Sichon van de Amorieten en koning Og van Basan.
Hij veroverde alle koninkrijken in het land Kanaän.
12 Hun land gaf God aan zijn volk Israël.
13 Here, uw naam blijft tot in eeuwigheid bestaan
en alle generaties zullen aan U denken.
14 De Here is rechtvaardig voor zijn volk,
met liefde zorgt Hij voor zijn dienaren.
15 De andere volken maakten eigenhandig
hun gouden en zilveren afgodsbeelden.
16 Al hebben die een mond,
zij kunnen niets zeggen.
Zij hebben ogen,
maar zien niets.
17 Zij hebben oren,
maar die kunnen niet horen.
En ademen kunnen zij helemaal niet.
18 De mensen die die beelden hebben gemaakt
en ieder die op die beelden vertrouwt,
zullen net als die beelden worden: dood.
19 Laat het hele volk Israël de Here prijzen.
Laat het nageslacht van Aäron de Here prijzen.
20 Laat het nageslacht van Levi de Here prijzen.
Laat ieder die ontzag heeft voor de Here, Hem prijzen.
21 Laat de Here worden geprezen in Jeruzalem.
Want Hij woont in Jeruzalem.
Prijs de Here!
136 Prijs de Here! Hij is een goede God.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
2 Prijs God, Hij staat boven alle goden.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
3 Prijs de Here, die boven allen staat.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
4 Hij doet grote wonderen, niemand kan wat Hij kan doen.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
5 Hij maakte met kennis en inzicht de hemelen.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
6 Hij maakte de zeeën op aarde.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
7 Ook het licht maakte Hij.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
8 De zon als machthebber over de dag.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
9 En maan en sterren als heersers in de nacht.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
10 Hij doodde elke eerstgeborene in Egypte.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
11 Hij leidde het volk Israël het land Egypte uit.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
12 Dat gebeurde door zijn kracht en onder zijn leiding.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
13 Hij maakte een droog pad dwars door de Rietzee.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
14 Zo liet Hij het volk Israël oversteken.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
15 Maar de farao en zijn leger verdronk Hij in de Rietzee.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
16 Hij leidde zijn volk door de woestijn.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
17 Hij versloeg koningen en grote volken.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
18 Machtige koningen doodde Hij.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
19 Koning Sichon bijvoorbeeld van de Amorieten.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
20 En koning Og van Basan.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
21 Hun land schonk Hij aan zijn volk.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
22 Het werd het eigendom van zijn dienaar Israël.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
23 Toen wij werden vernederd, heeft Hij ons geholpen.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
24 Hij heeft ons bevrijd van onze vijanden.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
25 Alles wat leeft, wordt door Hem gevoed.
Want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
26 Prijs God, de Allerhoogste,
want zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.