M’Cheyne Bible Reading Plan
Andere voorschriften
7 ‘Dit zijn de voorschriften betreffende het allerheiligste schuldoffer: 2 het dier dat als schuldoffer wordt gebracht, moet worden geslacht op dezelfde plaats waar de brandoffers worden geslacht en het bloed zal over het altaar worden gesprenkeld. 3 De priester zal al het vet, de staart, het vet dat de ingewanden bedekt, 4 de beide nieren en het vet dat aan de lendenen zit en het aanhangsel van de lever offeren. 5 De priester zal dit alles op het altaar verbranden als een schuldoffer aan de Here. 6 Alleen de mannelijke priesters mogen ervan eten op een heilige plaats, want het is allerheiligst.
7 Voor het zondoffer geldt hetzelfde als voor het schuldoffer. Het overblijfsel van het offerdier is voor de priester die daarmee verzoening heeft gedaan. 8 De priester die voor iemand een brandoffer brengt, krijgt de huid van het offerdier. 9 Elk spijsoffer dat in de oven gebakken, op de bakplaat of in de pan wordt klaargemaakt, is voor de priester die de offerande uitvoert. 10 Alle spijsoffers, hetzij aangemaakt met olie, hetzij droog, zijn voor de zonen van Aäron.’
11 ‘Dit zijn de voorschriften betreffende de offers die aan de Here worden gebracht als vredeoffers: 12 als het offer als dankoffer is bedoeld, moet men er met olie aangemaakte ongezuurde koeken, met olie bestreken ongezuurde koeken en koeken van fijn meel die zijn aangemaakt met olie, aan toevoegen. 13 Dit offer moet samen met de koeken van gezuurd brood naast het vredeoffer als dankoffer worden gebracht. 14 Een deel van dit offer zal de Here worden aangeboden door het omhoog te heffen. Daarna zal het aan de priester worden gegeven, die het bloed van het vredeoffer uitsprenkelt. 15 Nadat het dier aan de Here is geschonken en geofferd als een vredeoffer, waarmee lof en dank aan Hem wordt gebracht, moet het diezelfde dag worden gegeten. Er mag niets blijven liggen tot de volgende dag. 16 Als het gebrachte offer een gelofteoffer of gewoon een vrijwillig offer is, mag het vlees die dag en ook de volgende dag nog worden gegeten. 17 Maar alles wat tot de derde dag blijft liggen, moet worden verbrand. 18 Als op de derde dag toch iets van het offer wordt gegeten, zal het de offeraar kwalijk worden genomen. Wie ervan eet, zal schuldig zijn, want de Here heeft daar een afkeer van. 19 Vlees dat in aanraking komt met iets dat onrein is, mag niet worden gegeten, maar moet worden verbrand. En voor het vlees dat wel mag worden gegeten, geldt: alleen degene die rein is, mag ervan eten. 20 Iedere priester die onrein is, maar toch van het dankoffer eet, zal uit zijn volk worden verstoten. Het offer is van de Here en dus heilig. 21 Ieder die iets aanraakt wat onrein is, hetzij van een mens, hetzij van een dier en daarna van het vredeoffer eet, zal uit zijn volk worden verstoten. Hij heeft iets heiligs dat van de Here is, onteerd.’
22 Verder zei de Here tegen Mozes: 23 ‘Zeg de Israëlieten dat zij nooit vet eten of het nu van runderen, geiten of schapen is. 24 Het vet van een dier dat aan een ziekte sterft of door een wild dier wordt gedood, mag voor andere doeleinden worden gebruikt, maar niet worden gegeten. 25 Ieder die vet eet van een brandoffer aan de Here, zal uit zijn volk worden verstoten. 26 Nergens in uw land mag bloed van vogels of dieren worden gegeten. 27 Ieder die dat toch doet, zal uit het volk worden verstoten.’
28 De Here sprak opnieuw tegen Mozes: 29 ‘Zeg de Israëlieten dat ieder die de Here een dankoffer brengt, het persoonlijk en eigenhandig moet komen brengen. 30 Hij zal het gedeelte van het offer dat bestaat uit het vet en de borst dat voor de Here bestemd is, omhoog heffen en het zo, staande voor het altaar, aan de Here aanbieden. 31 Daarna zal de priester het vet op het altaar verbranden, maar de borst zal voor Aäron en zijn zonen zijn. 32,33 De rechterschenkel zal aan de gewijde priesters worden afgestaan. 34 Ik heb de borst en de rechterschenkel bestemd als giften van het volk Israël aan de zonen van Aäron. Aäron en zijn zonen moeten altijd dit deel van het offer krijgen. 35 Het is hun loon! Het moet apart worden gehouden van de brandoffers en aan hen worden gegeven die de Here als priester dienen: aan Aäron en zijn zonen. 36 Want op de dag dat de Here hen inwijdde, droeg Hij het volk Israël op hun deze delen te geven, het is hun eeuwigdurende recht, van generatie op generatie.’
37 Dit waren de voorschriften betreffende het brandoffer, het spijsoffer, het zondoffer, het schuldoffer, het inwijdingsoffer en het vredeoffer, 38 die de Here Mozes op de berg Sinaï gaf. Hij moest deze aan de Israëlieten doorgeven, zodat zij wisten hoe zij aan de Here dienden te offeren in de woestijn Sinaï.
7 Een klaaglied van David, dat hij voor de Here zong als reactie op de woorden van Kus (uit de stam Benjamin).
2 Bij U zoek ik bescherming, Here, mijn God!
U kunt mij redden
uit de handen van hen die mij opjagen.
3 Laten zij mij niet bespringen,
zoals een leeuw zou doen,
en mij verscheuren en wegslepen
zonder dat iemand mij redt.
4 Het zou iets anders zijn, Here,
als ik zelf slechte dingen deed,
5 als ik goed met kwaad vergold
of iemand die mij vertrouwde, oneerlijk behandelde.
6 Dan zou het terecht zijn
als mijn vijanden mij wilden vernietigen,
mij op de grond smeten
en mijn leven vertrapten in het stof.
7 Maar zo is het niet, Here!
Stel uw toorn tegenover
de woede van mijn vijanden.
Kom erbij, Here,
en eis het recht voor mij op!
8 Laat alle mensen voor U aantreden,
verhef U boven hen en spreek recht.
9 Laat het recht openlijk over mij zegevieren!
Geef mij eerherstel ten overstaan van allen,
want ik ben onschuldig.
10 Zorg toch dat er een einde komt
aan al die slechtheid, Here.
Zegen allen die U oprecht liefhebben.
U, de rechtvaardige God, bent de Enige
die alles doorziet in elk mensenhart.
U beoordeelt motieven en gedachten.
11 God is mijn schild en mijn verdediging.
Hij redt wie eerlijk en oprecht is.
12 God is een rechter
die altijd eerlijk vonnist.
Dag in, dag uit wordt zijn toorn opgewekt
door slechte mensen.
13 Hij zal zijn zwaard scherpen en hen verslaan,
tenzij zij zich bekeren.
Hij spant zijn boog en legt aan.
14 Er liggen dodelijke pijlen op,
die uit vuur bestaan.
15 De zondaar beraamt een slecht plan,
werkt het uit tot in alle duistere details
en zo ontstaan leugen en bedrog.
16 Hij valt zelf in de kuil
die hij voor een ander groef.
17 Het geweld dat hij tegen anderen beraamde,
zal als een boemerang op hem terugslaan,
zijn boosheid komt op zijn eigen hoofd neer.
18 Ik prijs de Here en ben vol dankbaarheid
omdat Hij goed en rechtvaardig is.
Ik zal de naam van de Here lofprijzen.
Hij is Here, de Allerhoogste.
8 Een psalm van David voor de koordirigent. Te begeleiden met het muziekinstrument uit Gath.
2 Here, onze God,
de majesteit en glorie van uw naam
vullen de gehele aarde
en de hemelen vloeien ervan over.
3 U hebt de kleine kinderen geleerd
U volmaakt te prijzen.
Hun voorbeeld zal uw vijanden
en hen die op wraak zinnen,
beschaamd doen staan
en tot zwijgen brengen!
4 Als ik ʼs nachts omhoog kijk naar de hemel
en het werk van uw handen zie,
de maan en de sterren,
die U hun plaats gegeven hebt,
5 wat is dan de mens,
dat U zoveel om hem geeft?
Wat is een mensenkind
dat U Zich om hem bekommert?
6 En U hebt hem een plaats vlak onder Uzelf gegeven,
U hebt hem gekroond met heerlijkheid en eer.
7 U hebt hem zelfs het beheer gegeven
over alles wat U hebt gemaakt,
alles staat onder zijn gezag:
8 alle schapen en runderen
en andere dieren in het veld,
9 de vogels in de lucht
en de vissen en andere wezens in de zee.
10 O Here, onze God,
de majesteit en glorie van uw naam
vullen de hele aarde!
22 Een goede reputatie is belangrijker dan grote rijkdom, goed bekend staan is belangrijker dan zilver en goud.
2 Rijke en arme mensen leven met elkaar en hebben elkaar nodig, de Here heeft hen allemaal gemaakt.
3 Een bedachtzaam en verstandig mens ziet het dreigende gevaar en verbergt zich, maar onverstandigen blijven gewoon doorgaan en worden dus gestraft.
4 De beloning voor nederigheid en eerbiedig ontzag voor de Here bestaat uit rijkdom, aanzien en uitzicht op het leven.
5 Wie de verkeerde weg gaat, vindt struikelblokken op zijn weg. Wie bij God blijft, ontloopt dat alles.
6 Leer een kind al vroeg wat hij moet weten, dan zal hij later daarnaar leven.
7 De rijke heerst over de arme en wie leent staat in het krijt bij de uitlener.
8 Wie onrecht zaait, zal problemen maaien, zo zal zijn woede tot een einde komen.
9 Wie vriendelijk is, zal worden gezegend, hij deelde immers zijn brood met de hongerige.
10 Verdrijf de spotter, dan komt er een einde aan de ruzie, het beschamende meningsverschil zal ophouden.
11 De koning is een vriend van de man met een oprecht hart, die oprechte gedachten tot uitdrukking brengt.
12 De ogen van de Here waken over de ware wijsheid, maar Hij keert Zich krachtig tegen de mensen die Hem ontrouw zijn.
13 De luiaard verzint allerlei uitvluchten. ‘Ik kan niet gaan werken,’ zegt hij, ‘er loopt een leeuw buiten. Dat is mij te gevaarlijk.’
14 Vleiende woorden van een onbekende vrouw zijn als een diepe gracht, wie zich de woede van de Here op de hals haalt, valt daarin.
15 Onbezonnenheid is kenmerkend voor de jeugd, alleen straf kan iemand daarvan bevrijden.
16 Wie zichzelf verrijkt door de arme uit te buiten en gelijk een rijke geschenken geeft, zal zelf met de armoede kennismaken.
17 Luister goed naar deze wijze uitspraken en stel uw hart open voor mijn kennis en inzicht.
18 Want het is goed als u die in uw hart sluit, dan zullen ze ook uw woorden beïnvloeden.
19 Ik geef deze wijsheden aan u door, zodat u leert de Here in alles te vertrouwen.
20 Heb ik u geen hoogstaande dingen geschreven, vol wijze raad en diep inzicht?
21 Zo kunt u kennismaken met de zekerheid die de waarheid biedt, dan kunt u hen die u om raad vragen, naar waarheid antwoorden.
22 Beroof de arme niet omdat hij arm is, verpletter de noodlijdende niet voor de rechtbank.
23 Want de Here zal als hun beschermer optreden en hun berovers doden.
24 Mijd het gezelschap van een driftkop en ga niet om met een heethoofd,
25 anders loopt u het risico net zo te worden, wat u naar de ondergang voert.
26 Schaar u niet onder degenen die met een handklap te kennen geven zich garant te stellen voor schulden.
27 Want waarom het risico lopen dat de schuldeiser uw bed afneemt, omdat u niet kunt betalen?
28 Houd u aan de morele grenzen die al van oudsher gelden.
29 Kent u iemand die een goed vakman is? Hij zal succes hebben en voor koningen werken.
Het voorbeeld van de Thessalonicenzen
1 Van: Paulus, Silvanus en Timotheüs. Aan: de gemeente in de stad Thessalonica, aan allen die horen bij God de Vader en de Here Jezus Christus. Wij wensen u genade en vrede toe.
2 Telkens wanneer wij bidden, danken wij God voor u. Als wij met onze Vader over u spreken, 3 denken wij steeds aan wat u allemaal uit geloof en liefde doet, en niet te vergeten aan de volharding, waarmee u vertrouwt op onze Here Jezus Christus.
4 Beste broeders en zusters, wij weten dat God van u houdt en u heeft uitgekozen. 5 Want toen wij u het goede nieuws brachten, was dat niet alleen met woorden. Het gebeurde ook met kracht en door de Heilige Geest. U had de absolute zekerheid dat wat wij zeiden, waar was. U weet ook hoe uit ons optreden bleek dat wij u voor de Here wilden winnen. 6 Zo werd u volgelingen van ons en van de Here, want u hebt onze boodschap met de blijdschap van de Heilige Geest aangenomen, ondanks de grote moeilijkheden die u ondervond. 7 En u bent weer een voorbeeld geworden voor alle andere christenen in Macedonië en Achaje. 8 Van u uit heeft het goede nieuws verder zijn weg gevonden, tot ver over de grenzen. Waar wij ook komen, horen wij over uw geloof in God. 9 Wij hoeven het zelf niet meer te vertellen, want de mensen vertellen ons hoe u ons met open armen hebt ontvangen en dat u zich van de afgoden hebt afgekeerd om nu de levende en ware God te eren en te dienen. 10 Zij vertellen ons ook dat u ernaar uitkijkt dat zijn Zoon Jezus uit de hemel zal terugkomen. Hij is door God weer levend gemaakt en bevrijdt ons van Gods toekomstig oordeel.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.