Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Historical

Read the books of the Bible as they were written historically, according to the estimated date of their writing.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
2 Kronieken 28-29

Achaz, koning van Juda

28 Achaz was 20 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 16 jaar in Jeruzalem. Hij leefde niet zoals de Heer het wil, zoals zijn voorvader David wél had gedaan. Maar hij deed dezelfde dingen als de koningen van Israël. Hij maakte zelfs beelden voor Baäl. In het Ben-Hinnomdal bracht hij offers aan Baäl. Hij verbrandde daar zelfs zijn zonen, net zoals vroeger de volken hadden gedaan die de Heer voor Israël uit het land had weggejaagd. Hij bracht offers op de altaren op de heuvels en onder elke grote boom. Daarom gaf zijn Heer God hem in de macht van de koning van Aram. Hij werd door hem verslagen. De koning van Aram nam veel Judeeërs gevangen mee naar Damaskus.

Ook werd hij overwonnen door koning Peka van Israël. Koning Peka, de zoon van Remalia, doodde in Juda op één dag 120.000 krijgers. Dat gebeurde omdat ze niet meer hun Heer God dienden. Zichri, een held uit Efraïm, doodde Maäseja (de zoon van de koning), Azrikam (de aanvoerder van de paleiswacht) en Elkana (de minister-president). Ook namen de Israëlieten 200.000 vrouwen, zonen en dochters van de Judeeërs gevangen mee. Verder namen ze een heel grote buit mee naar Samaria. Maar in Samaria woonde een profeet van de Heer, die Oded heette. Hij ging het leger dat naar Samaria terugkwam, tegemoet. Hij zei tegen de koning en de aanvoerders: "De Heer, de God van uw voorvaders, heeft u de overwinning over Juda gegeven. Dat heeft Hij gedaan omdat Hij kwaad was op Juda. Maar dat u daarbij zoveel mensen heeft gedood, is te erg voor woorden. 10 En nu denkt u óók nog de mensen uit Juda en Jeruzalem als slaven en slavinnen te kunnen meenemen. Ook u bent daarmee heel erg schuldig tegenover uw Heer God.[a] 11 Luister daarom naar mij, want de Heer is woedend op u. Laat deze gevangenen weer vrij. Want het zijn mensen van uw eigen volk."

12 Een aantal familiehoofden uit de stam van Efraïm was het met de profeet eens. Dat waren Azarja de zoon van Johanan, Berechja de zoon van Mesillemot, Jehizkia de zoon van Sallum, en Amasa de zoon van Hadlai. 13 Ze zeiden tegen de aanvoerders die van de strijd terugkwamen: "Jullie mogen deze gevangenen niet hier brengen. Want de Heer is er woedend over dat jullie hen meegebracht hebben. Hij is toch al kwaad op ons, omdat we zoveel verkeerd gedaan hebben. En hiermee maken jullie het alleen maar erger." 14 Toen gaven ze de gevangenen en de buit aan de familiehoofden. 15 En de mannen die hierboven genoemd zijn, begonnen de gevangenen te helpen. Ze gaven de mensen die niets meer aan hadden, kleren en schoenen uit de buit. Ze gaven iedereen eten en drinken en ze verzorgden hun wonden met olijf-olie. De mensen die te zwak waren om nog te lopen, zetten ze op ezels. Zo brachten ze hen naar Jericho in Juda, de Palmstad. Daarna gingen ze terug naar Samaria.

Achaz en de koning van Assur

16 In die tijd vroeg koning Achaz aan de koningen van Assur om hulp. 17 Want de Edomieten hadden Juda weer aangevallen en veel mensen gevangen meegenomen. 18 Ook de Filistijnen hadden een overval gedaan. Ze hadden de steden in de vlakte en in het zuiden van Juda overvallen. Ze hadden Bet-Semes, Ajalon, Gederot, Socho met de dorpen die daarbij horen, Timna met de dorpen die daarbij horen en Gimzo met de dorpen die daarbij horen veroverd. En ze waren er zelf gaan wonen. 19 Want de Heer strafte Juda. Dat deed Hij omdat door Achaz' schuld heel Juda ongehoorzaam was geworden aan de Heer. Heel Juda deed vreselijke dingen.

20 Koning Tiglat-Pileser van Assur kwam inderdaad uit Damaskus naar koning Achaz toe. Maar hij kwam niet om Achaz te helpen, maar bedreigde hem juist. 21 Toen haalde Achaz de tempel van de Heer en het koninklijk paleis leeg en gaf alles aan de koning van Assur. Maar het hielp hem niets: de koning van Assur kwam hem niet te hulp. 22 En hoe meer Achaz in het nauw kwam, hoe ontrouwer hij werd aan de Heer. Zo was koning Achaz. 23 Hij bracht offers aan de goden van Damaskus die hem hadden verslagen. Want hij dacht: "De goden van Aram helpen de koningen van Aram. Als ik aan hen ga offeren, zullen ze mij ook helpen tegen de koning van Assur." Maar daardoor liep het juist slecht af met hem en zijn land. 24 Achaz liet alle voorwerpen uit de tempel van God op een hoop gooien en stukslaan. Hij sloot de tempel van de Heer en zette altaren neer op elke straathoek in Jeruzalem. 25 In elke stad van Juda zette hij altaren neer voor andere goden. Zo maakte hij de Heer, de God van zijn voorouders, woedend.

26 De rest van wat hij allemaal heeft gedaan,[b] vanaf het begin van zijn regering tot aan het einde, staat opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Juda en Israël. 27 Achaz stierf en werd begraven in Jeruzalem, maar niet bij de andere koningen. Zijn zoon Hizkia werd na hem koning van Juda.

Koning Hizkia herstelt de dienst aan God

29 Hizkia[c] was 25 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 29 jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Abia. Ze was een dochter van Zacharia. Hij leefde zoals de Heer het wil, net zoals zijn voorvader David had gedaan.

In de maand dat hij koning werd, deed hij de tempel van de Heer weer open en repareerde wat er kapot was. Daarna liet hij de priesters en de Levieten bij elkaar komen op het Oostplein. Hij zei tegen hen: "Luister allemaal! Maak jullie klaar voor de Heer. Maak ook de tempel klaar voor de Heer, de God van jullie voorouders. Haal alles uit de tempel weg wat daar niet thuishoort. Want onze vaders zijn ontrouw aan de Heer geweest. Ze hebben niet geleefd zoals Hij het wil, maar ze hebben de Heer verlaten. Ze hebben niet meer naar de tempel omgekeken. Ze hebben zelfs de deuren van de tempel gesloten en de olielampen gedoofd. En ze hebben in het heiligdom geen wierook-offers en brand-offers meer gebracht voor de God van Israël. Daarom is de Heer woedend op Juda en Jeruzalem. En daarom is het zo slecht met ons gegaan, zoals jullie zelf kunnen zien. Daardoor zijn onze vaders gedood en waren onze zonen, dochters en vrouwen gevangen meegenomen. 10 Nu ben ik van plan om een verbond te sluiten met de Heer, de God van Israël. Dan zal Hij niet langer kwaad op ons zijn. 11 Doe alsjeblieft allemaal mee met dat verbond, priesters en Levieten. Want de Heer heeft jullie uitgekozen om Hem te dienen en Hem de offers te brengen."

12 Toen stonden de Levieten op. Uit de familie van Kehat waren dat: Mahat, de zoon van Amasai, en Joël, de zoon van Azarja.

Uit de familie van Merari: Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehaleël.

Uit de familie van Gerson: Joach, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joa.

13 Uit de familie van Elizafan: Simri en Jehiël.

Uit de familie van Asaf: Zecharja en Mattanja.

14 Uit de familie van Heman: Jehiël en Simeï.

Uit de familie van Jedutun: Semaja en Uzziël.

15 Ze riepen de andere Levieten en priesters bij elkaar en maakten zich klaar voor de Heer. Daarna begonnen ze met het schoonmaken van de tempel van de Heer, zoals de koning had bevolen. 16 De priesters gingen in de tempel van de Heer aan het werk. Ze brachten alles wat er niet hoorde naar het voorplein van de tempel. Van daar droegen de Levieten het weg, naar de beek Kidron. 17 Op de eerste dag van de eerste maand begonnen ze met het schoonmaken van de tempel. Op de achtste dag waren ze toe aan de voorhal. Voor de tempel zelf hadden ze ook nog acht dagen nodig. Op de 16e dag van de eerste maand waren ze klaar. 18 Toen gingen ze naar koning Hizkia en zeiden: "We hebben de hele tempel van de Heer schoongemaakt. Ook het brand-offeraltaar met alles wat daarbij hoort en de tafel voor de heilige broden en alles wat daarbij hoort. 19 Koning Achaz had in de tijd dat hij regeerde heel veel weggegooid, omdat hij de Heer niet diende. Maar nu hebben we dat allemaal schoongemaakt en klaargemaakt voor de Heer. Alles staat klaar voor de dienst bij het altaar van de Heer."

Er worden weer offers gebracht aan de Heer

20 Vroeg in de morgen riep koning Hizkia de bestuurders van de stad samen. Hij ging met hen naar de tempel van de Heer. 21 Ze brachten zeven stieren, zeven mannetjes-schapen en zeven vrouwtjes-schapen mee. Verder zeven mannetjes-geiten voor een vergevings-offer voor de koninklijke familie, het heiligdom en het koninkrijk Juda. Hij beval de priesters om de dieren op het altaar te offeren. 22 Ze slachtten de stieren. De priesters vingen het bloed op en wierpen het rondom tegen het altaar. Daarna slachtten ze de mannetjes-schapen en wierpen het bloed rondom tegen het altaar. Daarna slachtten ze de schapen en wierpen het bloed rondom tegen het altaar. 23 Daarna brachten ze de mannetjes-geiten van het vergevings-offer bij de koning en het volk. Ze legden hun handen op de koppen van de dieren. 24 En de priesters slachtten ze en wierpen het bloed daarvan als vergevings-offer rondom tegen het altaar. Daarmee vroegen ze om vergeving voor het hele volk Israël. Want de koning had bevolen dat het een brand-offer en een vergevings-offer voor heel Israël zou zijn.

25 Daarna deed de koning wat de Heer door David, de profeet Gad en de profeet Natan had bevolen: hij stelde de Levieten bij de tempel van de Heer op, met cimbalen, harpen en citers. 26 De Levieten gingen klaarstaan met de muziekinstrumenten die David had voorgeschreven. De priesters stonden klaar met de trompetten. 27 Toen gaf Hizkia het bevel om het brand-offer aan te steken. Op dat moment begonnen de Levieten te zingen en muziek te maken. De priesters bliezen op de trompetten. 28 Het hele volk boog zich neer. De Levieten zongen en de trompetten klonken. Dit duurde tot alle dieren waren geofferd. 29 Toen ze klaar waren met offeren, knielden de koning en alle andere mensen die daar waren neer.

30 Daarna beval koning Hizkia dat de Levieten de Heer moesten prijzen met het lied dat David en de profeet Asaf voor de Heer hadden gemaakt. Ze zongen het blij, knielden en bogen zich neer. 31 Toen zei Hizkia: "Nu hebben jullie je klaargemaakt voor de Heer. Kom nu hier en breng de andere offers om de Heer te danken." De mensen brachten vlees-offers en dank-offers.[d] Ook brachten veel mensen vrijwillig brand-offers. 32 In totaal brachten de mensen 70 koeien, 100 mannetjes-schapen en 200 vrouwtjes-schapen als brand-offer. 33 Aan vlees-offers brachten de mensen 600 koeien en 3000 schapen. 34 Er waren niet genoeg priesters om bij alle geslachte dieren de huid af te stropen. Daarom kwamen de Levieten helpen. Intussen maakten nog meer priesters zich klaar voor hun taak in de tempel. Want de Levieten hadden hun werk in de tempel veel serieuzer genomen dan de priesters. Veel priesters moesten zich daarom alsnog voor de Heer klaar maken.[e]

35 De priesters brachten niet alleen de brand-offers, maar offerden ook het vet van de vlees-offers en goten de wijn-offers uit die bij die offers hoorden. Zo werd er een nieuw begin gemaakt met de offerdienst in de tempel van de Heer.

36 Hizkia en het hele volk waren erg blij met wat God voor zijn volk had gedaan. Want alles was in heel korte tijd gebeurd.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016