Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Historical

Read the books of the Bible as they were written historically, according to the estimated date of their writing.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
2 Kronieken 15-18

Asa sluit opnieuw een verbond met de Heer

15 De Geest van God kwam over Azarja, de zoon van Oded. Hij ging Asa tegemoet en zei tegen hem: "Luister naar mij, koning Asa! En Juda en Benjamin, luister naar wat ik zeg: De Heer is met u, zolang u Hem wil dienen. Maar als u Hem verlaat, zal Hij u ook verlaten. Israël heeft lange tijd geleefd zonder de ware God, zonder priester die les gaf in de wet, en zonder zich aan de wet te houden. Maar als de mensen in moeilijkheden terug gingen naar de Heer, de God van Israël, en Hem weer gingen dienen, was Hij weer goed voor hen. In tijden dat het volk zich niets van God aantrok, was niemand veilig op de weg. Er was onrust in het hele land. Stammen en steden streden tegen elkaar. Want God zorgde er dan voor dat er overal onrust was. Wees dus vastbesloten om de Heer te dienen, want de Heer zal u belonen voor wat u doet."

Toen Asa hoorde wat Azarja over hem profeteerde, was hij vastbesloten om de Heer te dienen. Daarom deed hij alle godenbeelden weg uit heel Juda en Benjamin. Ook uit de steden die hij in de bergen van Efraïm had veroverd. Hij herbouwde het altaar van de Heer bij de voorhal van de tempel. Hij liet heel Juda en Benjamin naar Jeruzalem komen, samen met alle mannen uit andere stammen die zich bij hem hadden aangesloten. Want er waren veel mannen van de stammen van Efraïm, Manasse en Simeon overgelopen naar koning Asa. Ze kwamen naar hem toe, omdat ze merkten dat zijn Heer God met hem was.

10 En ze kwamen in Jeruzalem samen, in de derde maand. Asa regeerde toen 15 jaar. 11 Die dag offerden ze aan de Heer 700 koeien en 7000 schapen van de buit die ze hadden meegebracht. 12 Ze sloten een verbond met de Heer God. Ze beloofden dat ze Hem met hun hele hart en hele ziel zouden dienen. 13 Ze beloofden ook dat iedereen die de Heer, de God van Israël, niet zou dienen, gedood zou worden. Van hoog tot laag, man of vrouw. 14 Ze zwoeren dit luid, terwijl er op de trompetten en de ramshorens werd geblazen. Iedereen juichte. 15 Heel Juda vierde feest over de eed die ze hadden gezworen. Want ze hadden die met hun hele hart gezworen. Ze wilden Hem met hart en ziel dienen. Daarom was Hij goed voor hen: Hij gaf hun aan alle kanten vrede. 16 Koning Asa heeft zelfs zijn grootmoeder Maächa haar macht afgenomen, omdat ze een godenbeeld had gemaakt. Asa hakte het beeld stuk, verpulverde het en verbrandde het in het Kidron-dal. 17 Maar de altaren in Juda liet hij staan. Toch diende Asa zijn leven lang God met zijn hele hart. 18 Hij bracht de geschenken die zijn vader aan de Heer had gegeven en zijn eigen geschenken naar de tempel van God: zilver, goud en allerlei voorwerpen. 19 In de eerste 35 jaar dat Asa koning was, was er geen oorlog.

Asa vraag Aram om hulp in de strijd tegen Israël

16 Maar toen Asa 36 jaar koning van Juda was, werd hij aangevallen door koning Baësa van Israël. Baësa bouwde een muur en torens om Rama. Zo kon hij alle handel van en naar koning Asa tegenhouden. Toen haalde Asa al het zilver en goud uit de schatkamers van de tempel van de Heer en het paleis. Dat liet hij naar koning Benhadad van Aram brengen, die in Damaskus woonde. Daarbij stuurde hij hem de boodschap: "Uw vader heeft een verbond gesloten met mijn vader. Laten wij nu ook een verbond sluiten. Ik geef u dit geschenk van zilver en goud, als u uw verbond met koning Baësa verbreekt en hem en zijn leger uit mijn land wegjaagt."

Benhadad deed wat koning Asa hem had gevraagd en viel met zijn legers Israël aan. Hij veroverde de steden Ijon, Dan, Abel-Bet-Maächa en al de voorraadsteden in het gebied van de stam van Naftali. Zodra Baësa dat hoorde, vertrok hij uit Rama. Hij zag verder van zijn plan af. Toen liet koning Asa alle mannen uit Juda oproepen. Ze haalden de stenen en het hout weg waarmee Baësa Rama had versterkt. Dat gebruikte koning Asa om er de steden Geba en Mizpa mee te versterken.

Toen kwam de profeet Hanani naar Asa toe. Hij zei tegen hem: "U heeft niet op uw Heer God vertrouwd, maar op de koning van Aram. Daarom is het leger van Aram niet in uw macht gekomen. U weet nog hoe groot het leger van de Ethiopiërs en Libiërs was, hoe ontelbaar veel strijdwagens en ruiters het had. Toch heeft de Heer u toen de overwinning gegeven, omdat u op Hem vertrouwde. De Heer zoekt op de hele aarde naar mensen die Hem met hart en ziel dienen. Hen zal Hij krachtig helpen. Maar nu bent u dwaas geweest. Vanaf nu zal er steeds oorlog tegen u gevoerd worden." 10 Asa werd woedend op de profeet en zette hem in de gevangenis. Hij was kwaad over wat de profeet had gezegd. Vanaf die tijd mishandelde Asa ook andere mensen van het volk.

11 De rest van wat Asa allemaal heeft gedaan,[a] vanaf het begin van zijn regering tot aan het einde, staat opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Juda en Israël.

12 Toen Asa 39 jaar koning was, werd hij ziek aan zijn voeten. Hij werd steeds zieker, maar zelfs toen ging hij niet de Heer om hulp vragen, maar de dokters. 13 Asa stierf toen hij 41 jaar koning was. 14 Hij werd begraven in het graf dat hij in de 'Stad van David' had laten uithakken. Ze legden hem neer op een bed dat gevuld was met een speciaal mengsel van specerijen en kruiden, dat door zalfmakers daarvoor gemengd was. Daarna staken ze een heel groot vuur aan om hem te eren.

Josafat, koning van Juda

17 Zijn zoon Josafat werd na hem koning van Juda. Hij versterkte Juda, zodat het beter beschermd was tegen aanvallen van Israël. In elke stad met muren en torens plaatste hij een afdeling soldaten. Niet alleen in Juda, maar ook in de steden die zijn vader Asa had veroverd op de stam van Efraïm. De Heer was met Josafat, omdat hij net zo leefde als zijn voorvader David. Hij diende niet Baäl, maar de God van zijn vader. Hij leefde zoals de Heer het wil en deed niet dezelfde dingen als Israël. De Heer zorgde ervoor dat hij machtig was. Heel Juda gaf geschenken aan koning Josafat, zodat hij erg rijk werd. Hij was vastbesloten om te leven zoals de Heer het wil. Bovendien haalde hij de altaren en de heilige palen uit Juda weg. Toen hij drie jaar koning was, stuurde hij vijf ambtenaren naar de steden van Juda, om de mensen les te geven in de wet van de Heer. Dat waren Benhaïl, Obadja, Zecharja, Netaneël en Michaja. De Levieten Semaja, Netanja, Zebadja, Asaël, Semiramot, Jonatan, Adonia, Tobia en Tob-Adonia gingen met hen mee. Verder de priesters Elisama en Joram. Ze hadden het wetboek van de Heer bij zich. Ze gaven de mensen in Juda les in de wet van God. Ze gingen alle steden van Juda langs.

10 De Heer had ervoor gezorgd dat alle volken rond Juda bang voor Juda waren. Ze durfden geen oorlog te voeren met koning Josafat. 11 De Filistijnen betaalden belasting aan Josafat. Maar behalve die belasting bracht een aantal Filistijnen hem ook nog geschenken. Zelfs de Arabieren brachten hem geschenken: 7700 schapen en 7700 geiten. 12 Langzaam maar zeker werd Josafat heel erg machtig. Hij bouwde in Juda burchten en voorraadsteden. 13 Daar bewaarde hij grote voorraden. In Jeruzalem had hij een groot leger van dappere mannen.

14 Zijn aanvoerders uit de stam van Juda waren: Adna met 300.000 dappere mannen, 15 Johanan met 280.000 mannen, 16 en Amasia, de zoon van Zichri, met 200.000 dappere mannen. Amasia wilde met zijn hele hart de Heer dienen. 17 Zijn aanvoerders uit de stam van Benjamin waren: de dappere Eljada met 200.000 mannen, bewapend met bogen en schilden, 18 en Jozabad met 180.000 bewapende mannen. 19 Deze vijf aanvoerders en hun legers vormden het leger van de koning. Verder had de koning nog een groot aantal mannen in alle vestingsteden in Juda.

Josafat sluit een verbond met koning Achab

18 Toen Josafat rijk en beroemd was geworden, liet hij zijn zoon Joram trouwen met een vrouw uit de familie van Achab.[b] Na een paar jaar ging hij op bezoek bij Achab in Samaria. Achab maakte een feestmaaltijd klaar voor Josafat en zijn mannen. Hij liet grote aantallen schapen en koeien slachten. Hij probeerde Josafat over te halen om met hem Ramot in Gilead te gaan veroveren. Koning Achab van Israël vroeg aan koning Josafat van Juda: "Wilt u mij helpen om Ramot in Gilead te veroveren?" Josafat antwoordde: "Ik doe mee. Ik, mijn leger en mijn paarden staan voor u klaar. Maar vraag eerst de Heer om raad." Toen liet de koning van Israël ongeveer 400 profeten komen. Hij vroeg hun: "Zal ik naar Gilead gaan om Ramot te veroveren, of niet?" Ze zeiden: "Ga, want de Heer zal u de overwinning geven." Maar Josafat zei: "Er is toch nóg een profeet van de Heer? Laten we het ook aan hém vragen." Achab antwoordde: "Er is nog één man door wie we de Heer om raad kunnen vragen. Dat is Micha, de zoon van Jimla. Maar ik haat hem. Want hij profeteert over mij nooit iets goeds, maar alleen maar slechte dingen." Josafat zei: "Dat moet u niet zeggen!" Toen riep koning Achab een dienaar en zei: "Ga onmiddellijk Micha halen."

Koning Achab en koning Josafat zaten allebei op hun troon met hun koningsmantel om. Ze zaten op het plein bij de ingang van de poort van Samaria. De profeten stonden vóór hen te profeteren. 10 Zedekia, de zoon van Kenaäna, had ijzeren horens gemaakt. Hij zei: "Dit zegt de Heer: U zal Aram stoten totdat u het heeft vernietigd." 11 En alle profeten profeteerden hetzelfde: "Ga naar Ramot in Gilead, want u zal het kunnen veroveren. De Heer zal u de overwinning geven."

12 De man die Micha was gaan halen, zei tegen Micha: "De profeten hebben allemaal tegen de koning gezegd dat hij Ramot zal veroveren. Zeg alsjeblieft hetzelfde als zij!" 13 Maar Micha zei: "Ik zweer bij de Heer dat ik alleen zal zeggen wat de Heer wil dat ik zeg." 14 Toen hij bij de koning kwam, vroeg de koning hem: "Micha, zullen wij naar Gilead gaan om Ramot te veroveren, of niet?" Hij antwoordde: "Ga, u zal het veroveren. De Heer zal u de overwinning geven." 15 Maar de koning zei tegen hem: "Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je me alleen de waarheid van de Heer zegt?" 16 Toen zei Micha: "Ik zag het hele leger van Israël over de bergen verspreid, als schapen die geen herder hebben. En de Heer zei: 'Deze mensen hebben geen heer. Laten ze allemaal weer in vrede naar huis gaan.' " 17 Toen zei Achab tegen Josafat: "Ik zei toch al dat hij over mij niets goeds profeteert, maar alleen maar slechte dingen?"

18 Micha zei: "Luister daarom naar wat de Heer zegt. Ik zag de Heer op zijn troon zitten. Het hele hemelse leger stond links en rechts van Hem. 19 De Heer zei: 'Wie zal Achab overhalen om naar Ramot in Gilead te gaan, zodat hij daar zal worden gedood?' En de één antwoordde dit en de ander dat. 20 Toen kwam er een geest naar voren, ging voor de Heer staan en zei: 'Ik zal naar hem toe gaan. Ik zal hem overhalen om erheen te gaan.' De Heer vroeg: 'Hoe ga je dat doen?' 21 Hij antwoordde: 'Ik zal een leugengeest worden in de mond van al zijn profeten.' Toen zei de Heer: 'Ga, want het zal je lukken.' 22 De Heer heeft dus een leugengeest gegeven in de mond van al deze profeten van u. De Heer heeft besloten dat het slecht met u zal aflopen."

23 Zedekia stapte naar voren en gaf Micha een kaakslag. Hij zei: "Waarom zou de Geest van de Heer bij míj zijn weggegaan, maar wel door jóu spreken!" 24 Maar Micha zei: "Op de dag dat je van de ene kamer naar de andere vlucht om je te verbergen, zul je zien dat ik de waarheid heb gesproken." 25 Toen zei de koning van Israël: "Breng Micha naar Amon, de bestuurder van de stad, en prins Joas. 26 Zeg tegen hen: 'Dit zegt de koning: Zet deze man gevangen en geef hem alleen water en brood, totdat ik veilig thuiskom.' " 27 Maar Micha zei tegen hem: "Als u inderdaad veilig thuiskomt, heeft de Heer niet door mij gesproken." Verder zei hij: "Jullie hebben me allemaal gehoord!"

De strijd tegen Aram

28 Zo trokken de koning van Israël en de koning van Juda met hun legers naar Ramot in Gilead. 29 Koning Achab zei tegen koning Josafat: "Ik zal vermomd gaan en gewone kleren aantrekken. Maar u moet uw koningsmantel omhouden." Toen vermomde de koning van Israël zich, voordat de strijd begon. 30 De koning van Aram had tegen de aanvoerders van zijn strijdwagens gezegd: "Het gaat erom de koning van Israël te doden. Dus niet de gewone soldaten of hun aanvoerders." 31 Zodra ze Josafat zagen, riepen ze: "Dat is vast de koning van Israël!" en wilden hem aanvallen. Maar Josafat begon te roepen. En de Heer hielp hem: God zorgde ervoor dat ze van hem weg gingen. 32 Zodra ze begrepen dat hij niet de koning van Israël was, lieten ze hem met rust.

33 Maar één van de boogschutters schoot op goed geluk een pijl af. De pijl raakte de koning van Israël tussen de platen van zijn pantser. De koning zei tegen zijn wagenmenner: "Keer de wagen en breng mij uit de strijd. Want ik ben zwaar gewond." 34 Maar de strijd werd die dag heel erg hevig. Daarom werd de koning van Israël in zijn wagen overeind gehouden voor de strijd tegen de Arameeërs. Maar 's avonds stierf hij. (lees verder)

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016