Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Historical

Read the books of the Bible as they were written historically, according to the estimated date of their writing.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
1 Kronieken 21-23

David telt het volk Israël

21 Op een keer bedacht de duivel iets om Israël in moeilijkheden te brengen. Hij stookte David op om het aantal mannen in Israël te tellen.[a] Toen zei David tegen Joab en de andere aanvoerders: "Ga tellen hoeveel mannen er in heel Israël zijn. Trek het hele land door, vanaf Dan in het noorden tot Berseba in het zuiden, en tel de mannen van het volk. Ik wil weten hoeveel mannen ik kan oproepen voor het leger." Joab zei tegen de koning: "Ik hoop dat uw Heer God het volk nog honderd keer zo groot zal maken als het nu is. Het hele volk dient u, mijn heer de koning. Waarom wilt u het volk tellen? De Heer zal Israël daarvoor straffen!" Maar ook al wilden Joab en de aanvoerders het niet,[b] toch zette de koning zijn zin door. Dus trokken Joab en de aanvoerders het hele land door en kwamen weer terug in Jeruzalem. Joab bracht de koning de uitkomst van de telling: Israël had 1100.000 mannen die met het leger konden meegaan, Juda 470.000. Maar de stammen van Levi en Benjamin had Joab bij het tellen overgeslagen, want hij vond het verschrikkelijk dat de koning het volk wilde tellen.

God vond het heel erg verkeerd dat David dat gedaan had. Daarom strafte Hij Israël. Toen zei David tegen God: "Dit was heel erg verkeerd van mij. Heer, vergeef het me alstublieft, want ik heb heel erg dwaas gedaan." Toen zei de Heer tegen Davids profeet Gad: 10 "Ga naar David. Zeg tegen hem: Dit zegt de Heer: Kies op welke manier Ik je zal straffen. Je kan kiezen uit drie dingen." 11 Gad ging naar David en zei tegen hem: "Dit zegt de Heer: Kies. 12 Wilt u drie jaar lang hongersnood, of drie maanden vluchten voor uw vijanden die u willen doden, of drie dagen pest in het land, waarbij de engel van de Heer in het hele land dood brengt. Denk na en bedenk wat ik moet antwoorden aan Hem die mij heeft gestuurd."

13 David antwoordde: "Dit is allemaal even verschrikkelijk! Maar omdat God goed is, is het beter om in de handen van God te vallen, dan in de handen van mensen." 14 Dus liet de Heer de pest op het land los. Er stierven 70.000 mensen. 15 God liet de engel ook naar Jeruzalem gaan, om Jeruzalem met de pest te straffen. Maar toen de engel begon, veranderde de Heer van gedachten. Hij zei tegen de engel: "Zo is het genoeg! Stop nu!" De engel stond op dat moment bij de dorsvloer[c] van de Jebusiet Ornan. 16 David zag de engel van de Heer tussen hemel en aarde staan, met in zijn hand een getrokken zwaard. Hij hield dat zwaard over Jeruzalem uitgestrekt. David en de leiders, gekleed in rouwkleren, lieten zich op de grond vallen. 17 En David riep tot God: "Het was míjn bevel om het volk te tellen. Ík heb verkeerd gedaan. Maar deze arme schapen, wat hebben zíj gedaan? Straf alstublieft alleen mij en mijn familie! Maar laat uw volk met rust en straf hen niet!"

Het altaar voor de Heer

18 Toen stuurde de Engel van de Heer de profeet Gad naar David. Gad moest tegen David zeggen: "Bouw op de dorsvloer van Ornan een altaar voor de Heer." 19 David gehoorzaamde Gad en deed wat de Heer had bevolen.

20 Ornan was op dat moment de tarwekorrels uit de halmen aan het kloppen. Toen hij omkeek, zag hij de engel. Zijn vier zonen die bij hem waren, verborgen zich.

21 Toen Ornan David aan zag komen, liep hij naar hem toe en boog zich diep voor hem. 22 David zei tegen hem: "Ik wil je dorsvloer kopen.[d] Laat me de volle prijs betalen. Ik wil hier een altaar voor de Heer bouwen. Dan zal de pest ophouden." 23 Maar Ornan antwoordde: "Mijn heer de koning, neem wat u wil hebben en doe wat u wil. Kijk, daar staan ossen voor de offers. De dorssleden mag u gebruiken als brandhout en het graan als meel-offer. Ik geef u alles." 24 Maar koning David zei: "Nee, ik wil alles voor de volle prijs van je kopen. Want ik wil niet iets wat van jou is aan de Heer geven. Ik wil mijn God geen offers brengen die me niets hebben gekost." 25 Toen kocht David alles van Ornan voor 600 sikkels (6,6 kilo) goud. 26 Hij bouwde daar een altaar voor de Heer en bracht brand-offers en dank-offers. Hij bad tot de Heer. En de Heer antwoordde hem met vuur uit de hemel op het brand-offeraltaar. 27 Toen gaf de Heer aan de engel het bevel om zijn zwaard weg te steken.

28 Toen David zag dat de Heer hem op de dorsvloer van Ornan had geantwoord, offerde hij daar. 29 De tent van de Heer, die Mozes had gemaakt in de woestijn, en het brand-offeraltaar stonden in die tijd op de heuvel bij Gibeon. 30 Maar David kon daar niet heen, omdat hij bang was voor het zwaard van de engel van de Heer. (lees verder)

Het altaar voor de Heer (vervolg)

22 Toen zei David: "Hier moet de tempel voor de Heer komen. Hier moet het altaar voor de brand-offers van Israël komen te staan."

Davids voorbereidingen voor de bouw van een tempel

David liet alle vreemdelingen komen die in Israël woonden.[e] Zij moesten voor hem steenblokken hakken voor de tempel van God. Ook liet hij een grote hoeveelheid ijzer klaarleggen voor spijkers en scharnieren voor de poortdeuren. En hij verzamelde zóveel koper, dat het niet meer te wegen was. Verder liet David de Sidoniërs en de Tyriërs ontelbare hoeveelheden cederbomen brengen. Want David dacht: "Mijn zoon Salomo is nog maar een jongen. Maar de tempel voor de Heer moet mooier en groter worden dan alles wat andere landen gebouwd hebben. Daarom zal ik alvast grote voorraden voor hem klaarleggen." Zo bereidde David vóór zijn dood de bouw van de tempel voor.

Toen liet hij zijn zoon Salomo komen. Hij zei tegen hem dat hij later een tempel moest bouwen voor de Heer, de God van Israël. Hij zei: "Mijn zoon, ik was zelf van plan om voor mijn Heer God een tempel te bouwen. Maar de Heer zei tegen mij: 'Jij hebt veel mensen gedood doordat je veel oorlogen hebt gevoerd. Ik heb gezien hoeveel mensen je hebt gedood. Daarom wil Ik niet dat jij voor Mij een tempel bouwt. Maar je zal een zoon krijgen. Als hij koning is, zal er vrede in het land zijn. Want hij zal Salomo (= 'vrede') heten. 10 Híj zal voor Mij een tempel bouwen. Hij zal mijn zoon zijn en Ik zal zijn Vader zijn. Ik zal ervoor zorgen dat altijd één van zijn zonen koning van Israël zal zijn.' 11 De Heer zal dus met je zijn. En jij zal voor je Heer God een tempel bouwen. Want dat heeft Hij gezegd. 12 De Heer zal je verstandig maken en je inzicht geven. Zo zul je Israël goed kunnen leiden. En je zal je aan de wet van je Heer God kunnen houden. 13 Als je je aan alle wetten houdt die de Heer aan Mozes heeft gegeven voor Israël, zal het in alles goed met je gaan. Wees vastberaden en vol vertrouwen. Laat je door niets en niemand bang maken.

14 Kijk, ik heb voor de tempel van de Heer alvast honderdduizend talenten (3000 ton) goud, één miljoen talenten (30.000 ton) zilver[f] en zóveel koper en ijzer apart kunnen leggen, dat het niet meer te wegen is. Ook heb ik hout en stenen klaargelegd. Je hoeft het alleen maar aan te vullen. 15 En er staan genoeg arbeiders klaar: grote aantallen steenhouwers, metselaars, timmermannen en allerlei vakmensen voor allerlei soorten werk. 16 En er liggen onvoorstelbare hoeveelheden goud, zilver, koper en ijzer voor je klaar. Je kan dus aan de slag! De Heer zal het werk zegenen!"

17 David gaf alle leiders van Israël de opdracht dat ze zijn zoon Salomo moesten helpen. 18 Hij zei tegen hen: "Jullie weten dat de Heer God met jullie is. Hij heeft jullie aan alle kanten vrede en rust gegeven. Want Hij heeft de vroegere bewoners van dit land in mijn macht gegeven. Dit hele land is nu van de Heer en van zijn volk. 19 Nu moeten jullie je helemaal voor jullie Heer God inzetten. Begin dus met het bouwen van het heiligdom van de Heer God. Dan kan de kist van het verbond van de Heer daarin neergezet worden, samen met alle heilige voorwerpen."

De taken van de Levieten

23 Toen David oud geworden was en wist dat hij niet lang meer zou leven, maakte hij zijn zoon Salomo koning over Israël. Hij riep alle leiders van Israël, de priesters en de Levieten bij elkaar. Hij liet de Levieten tellen van 30 jaar en ouder.[g] Het waren 38.000 mannen. Hij zei: "Van jullie moeten 24.000 mannen toezicht houden op het werk in de tempel van de Heer. En 6000 van jullie zullen opzieners en rechters zijn. Verder 4000 poortwachters. En 4000 muzikanten die de Heer prijzen met de muziekinstrumenten die ik daarvoor heb laten maken." David verdeelde de Levieten in drie groepen: de groep van de familie van Gerson, de groep van de familie van Kehat en de groep van de familie van Merari.[h]

Uit de familie van Gerson waren er Ladan en Simeï. Ladan had drie zonen: Jehiël, Zetam en Joël. Jehiël was het familiehoofd. Simeï had drie zonen: Selomit, Haziël en Haran. Dat waren de familiehoofden van Ladan. 10 Simeï had vier kleinzonen: Jahat, Zina, Jeüs en Beria. 11 Jahat was het familiehoofd, daarna kwam Zina. Maar Jehus en Beria hadden niet veel zonen. Daarom werden zij samen als één familie gezien en als één groep beschouwd in het dienstrooster.

12 Kehat had vier zonen gehad: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël. 13 De zonen van Amram waren: Aäron en Mozes. Aäron was door de Heer uitgekozen: hij en zijn zonen ná hem zouden voortaan de offers brengen voor de Heer en Hem dienen en zegenen.[i] 14 De zonen van Mozes, de dienaar van God, waren Gersom en Eliëzer. 15 Zij werden gerekend tot de Levieten. 16 De zoon van Gersom was Sebuel, het familiehoofd. 17 De zoon van Eliëzer was Rehabja, het familiehoofd. Meer zonen had Eliëzer niet. Maar Rehabja had heel veel zonen en kleinzonen. 18 De zoon van Jizhar was Selomit, het familiehoofd. 19 De zonen van Hebron waren: Jeria, het familiehoofd, zijn tweede zoon Amarja, zijn derde zoon Jahaziël, zijn vierde zoon Jekameam. 20 De zonen van Uzziël waren: Micha, het familiehoofd, en zijn tweede zoon Jissia.

21 Merari had twee zonen gehad: Mali en Musi. De zonen van Mali waren Eleazar en Kis. 22 Toen Eleazar stierf, had hij geen zonen, maar alleen dochters. Zij trouwden met hun neven, de zonen van Kis. 23 Musi had drie zonen: Mali, Eder en Jeremot.

24 Zij gaven leiding aan de Levieten die dienst gingen doen in de tempel van de Heer. Dat waren allemaal mannen van 20 jaar of ouder, ingedeeld volgens hun families. 25 Want David had gezegd: 'De Heer, de God van Israël, heeft zijn volk een eigen plek gegeven. Nu woont Hij voor altijd in Jeruzalem. 26 Nu hoeven de Levieten de tent en alles wat daarbij hoort niet meer te dragen.' 27 Eén van Davids laatste bevelen was daarom, dat voortaan de Levieten van 20 jaar en ouder geteld moesten worden.[j] 28 Zij moesten de priesters[k] helpen bij de dienst in de tempel van de Heer. Ze hadden het toezicht op de pleinen, de kamers, het schoonmaken van alle voorwerpen, en op alles wat er gedaan moest worden in de tempel van God. 29 Zo moesten ze ook zorgen voor de heilige broden, het meel voor de meel-offers, de ongegiste koeken, de bakplaat, het beslag en alle maatbekers waarmee gewogen werd. 30 En elke ochtend en avond moesten ze klaarstaan om de Heer te prijzen met liederen en muziek. 31 Ook hielpen ze bij alle brand-offers van de heilige rustdagen, de nieuwe maand en de feesten. Ze werkten in groepen die elkaar aflosten volgens een vast rooster. 32 Ze hadden nu nog allemaal hun taak bij de tent van ontmoeting en zouden later de priesters helpen bij de dienst in de tempel van de Heer.[l]

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016