Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Historical

Read the books of the Bible as they were written historically, according to the estimated date of their writing.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
Ezra 6-7

Koning Darius geeft toestemming om verder te bouwen

Toen gaf koning Darius bevel om dit in de bibliotheek van de schatkamer in Babel uit te zoeken. In Achmeta, een stad in de provincie Medië, werd een boekrol gevonden waarin over de herbouw van de tempel werd geschreven. Daarin stond:

'In het jaar dat Kores koning werd, gaf Kores dit bevel: De tempel van God in Jeruzalem moet worden herbouwd. Er moeten weer offers gebracht kunnen worden. Ook moet er opnieuw een stevig fundament worden gelegd. De tempel moet 60 el (30 m) hoog en 60 el (30 m) breed worden. De muren moeten worden gebouwd van drie rijen grote stenen en één rij nieuwe houten balken. Alles moet uit de koninklijke schatkist worden betaald. Ook moeten de gouden en zilveren voorwerpen worden teruggegeven die Nebukadnezar uit de tempel van Jeruzalem heeft meegenomen naar Babel. Ze moeten worden teruggebracht naar de tempel in Jeruzalem. Daar moeten ze op hun plaats worden teruggezet.'

Toen schreef koning Darius de volgende brief aan Tatnai, Setar-Boznai en hun ambtenaren: "Aan Tatnai, bestuurder van de provincie ten zuiden van de Rivier, en Setar-Boznai en de ambtenaren van de provincie ten zuiden van de Rivier. U moet de Judeeërs en hun leiders die de tempel van God herbouwen, met rust laten. U mag hen niet tegenhouden. De tempel van God mag op zijn oude plek worden herbouwd. U moet de Judeese leiders betalen uit de belastingen die u uit die provincie binnenkrijgt, zodat ze genoeg geld hebben om het werk te kunnen doen. Verder moet u hun geven wat er nodig is voor de brand-offers voor de God van de hemel: jonge stieren, mannetjes-schapen en lammetjes, en graan, zout, wijn en olijf-olie. De priesters in Jeruzalem zullen u precies vertellen wat er nodig is. Zorg dat ze elke dag krijgen wat er nodig is. 10 Want ik wil dat zij de God van de hemel de offers kunnen brengen en voor mij en mijn zonen kunnen bidden.

11 Wie niet gehoorzaamt aan deze bevelen, zal worden opgehangen aan een paal die uit zijn eigen huis zal worden gerukt. En zijn huis zal worden verwoest. 12 De God die daar in die tempel wil wonen, zal alle koningen en alle volken doden die proberen deze tempel in Jeruzalem weer te verwoesten. Ik, Darius, heb deze bevelen gegeven. Zorg ervoor dat ze snel en goed worden uitgevoerd!"

De tempel is klaar

13 Tatnai, Setar-Boznai en al hun ambtenaren deden toen precies wat de koning had bevolen. 14 De leiders van de Judeeërs bouwden voorspoedig verder. In die tijd waren Haggaï en Zacharia, de zoon van Iddo, hun profeten. Zoals God en koning Kores, koning Darius en later koning Artasasta hadden bevolen, maakten ze het werk aan de tempel helemaal af. 15 Op de derde dag van de maand Addar waren ze klaar. Darius was toen zes jaar koning.

16 Toen vierden de Israëlieten, de priesters, de Levieten en alle anderen die uit Babel waren teruggekomen een groot feest. Op dat feest werd de tempel van God plechtig in gebruik genomen. 17 Ze offerden 100 stieren, 200 mannetjes-schapen en 400 lammetjes. Ook offerden ze twaalf mannetjes-geiten om vergeving te vragen voor alles wat Israël verkeerd had gedaan tegen God: voor elke stam één geit. 18 De priesters en Levieten werden in groepen ingedeeld. Die groepen moesten om de beurt dienst doen in de tempel van de God die in Jeruzalem woont, zoals Mozes had bevolen.

19 Op de 14e dag van de eerste maand vierden de mensen die uit Babel waren teruggekomen het Paasfeest.[a] 20 Want tegen die tijd hadden alle priesters en Levieten zich klaargemaakt voor de Heer. Ze slachtten het paaslam voor alle mensen die uit Babel waren teruggekomen. Ook voor de priesters en zichzelf. 21 Niet alleen de Judeeërs die teruggekomen waren uit Babel aten het paaslam, maar ook een groot aantal mensen van andere volken die in Juda woonden. Zij wilden voortaan niet meer hun eigen goden dienen. Ze wilden voortaan de Heer, de God van Israël, aanbidden.

22 Daarna vierden ze zeven dagen lang het Feest van de Ongegiste Broden.[b] Ze waren heel erg blij. Want de Heer had ervoor gezorgd dat de koning van Assur[c] wilde meewerken aan de herbouw van de tempel van de God van Israël.

Ezra komt naar Jeruzalem

Hierna[d] vertrok Ezra uit Babel. Inmiddels was Artasasta koning van Perzië. Ezra was de zoon van Seraja, die een zoon was van Azarja, die een zoon was van Hilkia, die een zoon was van Sallum, die een zoon was van Zadok, die een zoon was van Ahitub, die een zoon was van Amarja, die een zoon was van Azarja, die een zoon was van Merajot, die een zoon was van Zeraja, die een zoon was van Uzzi, die een zoon was van Bukki, die een zoon was van Abisua, die een zoon was van Pinehas, die een zoon was van Eleazar, die een zoon was van Aäron[e] de hogepriester. Deze Ezra had aan de koning van Babel toestemming gevraagd om naar Jeruzalem te mogen gaan. Hij was een wetgeleerde: hij wist heel veel van de wet van Mozes die de Heer, de God van Israël, aan zijn volk gegeven had. En omdat zijn Heer God met Ezra was, had hij van de koning alles gekregen waar hij om had gevraagd.

Met hem ging een groep mee van Israëlieten, priesters, Levieten, zangers, poortwachters en tempelknechten. Zo vertrok hij naar Jeruzalem. Artasasta was toen zeven jaar koning. In de vijfde maand van dat zelfde jaar kwam Ezra in Jeruzalem aan. Hij was op de eerste dag van de eerste maand uit Babel vertrokken. Op de eerste dag van de vijfde maand kwam hij in Jeruzalem aan.[f] 10 God was met hem, omdat Ezra vastbesloten was de wet van God te bestuderen en volgens die wet te leven. Ook omdat hij het volk Israël wilde leren leven volgens de wet van God.

De brief van koning Artasasta

11 Het volgende stond in de brief die koning Artasasta meegaf aan de priester en wetgeleerde Ezra:

12 "Artasasta, de hoogste koning, schrijft deze brief aan Ezra, priester en geleerde van de wet van de God van de hemel. Ik doe u de groeten. 13 Elke priester of Leviet van uw volk die in mijn koninkrijk woont, heeft mijn toestemming om met u mee te gaan naar Jeruzalem als hij dat wil. 14 Ik en mijn zeven raadgevers sturen u naar Jeruzalem. U moet daar onderzoeken hoe de toestand in Juda en Jeruzalem is. Ook moet u kijken of de mensen zich houden aan Gods wet die u bij zich heeft. 15 Ik en mijn zeven raadgevers geven u goud en zilver mee. Het is een geschenk voor de God van Israël die in Jeruzalem woont. 16 Verder moet u het zilver en het goud en de geschenken meenemen die u van de Judeeërs en de priesters uit heel Babel zal krijgen. Die zijn voor de tempel van hun God in Jeruzalem. 17 Het geld moet u gebruiken voor het kopen van stieren, schapen en lammetjes voor de offers, en voor de offers van meel en wijn die daarbij horen. Dat alles moet u offeren op het altaar van de tempel van uw God in Jeruzalem. 18 Met het zilver en goud dat overblijft mag u doen wat u wil. Doe ermee wat uw God van u vraagt. 19 De voorwerpen die u heeft meegekregen voor de dienst in de tempel van uw God in Jeruzalem, moet u daar ook afgeven. 20 Als u verder nog geld nodig heeft voor de bouw van de tempel van uw God, kunt u dat uit de koninklijke schatkist krijgen.

21 Ik, koning Artasasta, heb aan alle schatbewaarders van de provincie ten zuiden van de Rivier het volgende bevel gegeven: 'U moet de priester Ezra, de geleerde van de wet van de God van de hemel, alles geven waar hij om vraagt, 22 tot een maximum van 100 talenten (3600 kilo) zilver, 100 kor (2400 liter) graan, 100 bat (2400 liter) wijn en 100 bat (2400 liter) olijf-olie. Zout mag hij krijgen zoveel hij wil. 23 Verder moet voor de tempel precies gedaan worden wat er volgens de wet van de God van de hemel moet gebeuren. Dan hoeft de God van de hemel niet kwaad te zijn op mij en mijn volk. Dan zal Hij ons niet straffen. 24 En u mag de priesters, Levieten, zangers, poortwachters en tempelknechten van de tempel van deze God op geen enkele manier belasting of tol laten betalen.'

25 Ezra, u moet met de wijsheid van God bestuurders en rechters aanwijzen. Zij moeten leiding geven aan het hele volk dat in de provincie ten zuiden van de Rivier woont. Ze moeten rechtspreken over alle mensen die de wetten van uw God kennen. En aan de mensen die de wet van uw God nog niet kennen, moet u hem leren. 26 Iedereen die zich niet aan de wetten van uw God of aan mijn wetten houdt, zal de doodstraf krijgen, of het land uitgezet worden, of een geldboete moeten betalen, of gevangenisstraf krijgen."

Ezra schrijft in zijn verslag: 27 Prijs de Heer, de God van onze voorouders, dat Hij ervoor heeft gezorgd dat de koning wilde meewerken aan de herbouw van de tempel van de Heer in Jeruzalem. 28 Prijs de Heer dat Hij ervoor heeft gezorgd dat de koning, zijn raadgevers en alle ministers naar mij hebben willen luisteren en mij alles hebben gegeven wat ik vroeg. Omdat ik merkte dat mijn Heer God met mij was, kreeg ik moed. En ik durfde familiehoofden uit Israël te verzamelen om met mij naar Jeruzalem te gaan.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016