Print Page Options Listen to Reading
Previous Prev Day Next DayNext

The Daily Audio Bible

This reading plan is provided by Brian Hardin from Daily Audio Bible.
Duration: 731 days

Today's audio is from the NLT. Switch to the NLT to read along with the audio.

Het Boek (HTB)
Version
2 Samuël 17

Het advies van Husai en Achitofel

17 ‘Geef me twaalfduizend man om vannacht de achtervolging op David in te zetten,’ zei Achitofel. 2,3 ‘Ik zal hem overvallen wanneer hij uitgeput en moedeloos is. Hij en zijn troepen zullen in paniek raken en op de vlucht slaan, ik zal alleen de koning doden. Alle anderen laat ik in leven, zodat zij uw kant kunnen kiezen en de vrede terugkeert in het land.’ Absalom en alle leiders van Israël gingen met dat plan akkoord, maar Absalom zei: ‘Vraag de Arkiet Husai ook eens wat hij hiervan vindt.’

Toen Husai verscheen, vertelde Absalom hem wat Achitofel had voorgesteld. ‘Wat denkt u ervan?’ vroeg Absalom. ‘Moeten wij Achitofels raad opvolgen? Als u het er niet mee eens bent, zeg het dan.’ ‘Ik geloof dat Achitofel deze keer een fout heeft gemaakt,’ zei Husai vlot. ‘U kent uw vader en zijn mannen, het zijn moedige strijders en zij zijn vermoedelijk net zo geprikkeld als een berin waarvan de jongen zijn weggeroofd. Uw vader is een geoefend vechter en zal de nacht waarschijnlijk niet doorbrengen te midden van de troepen. Vermoedelijk heeft hij zich al verscholen in een hol of een grot. En als hij eruit komt en aanvalt en enkelen van uw mannen sneuvelen, zal paniek onder uw volk uitbreken en zal iedereen denken dat uw leger een geweldige nederlaag heeft geleden. 10 Dan zullen zelfs de moedigsten onder hen, met harten als leeuwen, verlamd raken door angst, want heel Israël kent de reputatie van uw vader en weet hoe dapper zijn soldaten zijn. 11 Wat ik voorstel, is dat u het hele Israëlitische leger mobiliseert en zelfs de mannen uit Dan en Berseba op de been brengt, zodat u een enorme troepenmacht tot uw beschikking hebt. Ik denk ook dat u zelf de leiding van de troepen in handen moet nemen. 12 Als wij hem dan vinden, kunnen wij hem gemakkelijk overvallen en zijn hele leger vernietigen, zodat niemand in leven blijft. 13 Als David erin mocht slagen zich in een stad in veiligheid te brengen, kunnen wij met touwen de stadsmuren naar de dichtstbijzijnde rivier trekken en ze daarin gooien, zodat er geen steen meer overblijft.’ 14 Daarna zeiden Absalom en alle mannen van Israël: ‘Het advies van Husai lijkt ons beter dan dat van Achitofel.’ Want de Here had het zo geregeld dat het advies van Achitofel werd verworpen, ook al was dat een beter plan. Op die manier kon Hij een ramp over Absalom brengen.

15 Husai bracht naderhand verslag uit bij de priesters Zadok en Abjathar. Hij vertelde hun over het advies van Achitofel en wat hij daar tegenin had gebracht. 16 ‘Snel,’ zei hij. ‘Zoek David op en zeg hem dat hij vanavond niet bij de doorwaadbare plaats in de Jordaan kan blijven. Hij moet onmiddellijk oversteken en de woestijn aan de overzijde intrekken. Als hij dat niet doet, zullen hij en zijn hele leger sterven.’ 17 Jonathan en Ahimaäz zaten ondertussen bij En-Rogel, want zij konden zich niet in de stad vertonen. Een slavin bracht hun de mededelingen, die zij op hun beurt naar koning David moesten brengen. 18 Een jongen zag hen echter toen zij En-Rogel verlieten op weg naar David en hij vertelde dat aan Absalom. Ze wisten echter te ontsnappen naar Bachurim, waar een man hen in een waterput op zijn binnenplaats verborg. 19 De vrouw van die man gooide een kleed over de put en legde er graan op te drogen. Zo kwam niemand er achter dat er mensen in die put zaten. 20 Toen Absaloms mannen bij het huis kwamen en haar vroegen of zij Ahimaäz en Jonathan had gezien, vertelde zij hun dat ze de nabijgelegen beek waren overgestoken en verdwenen. Zij zochten nog enige tijd naar de beide vluchtelingen, maar gingen ten slotte onverrichter zake terug naar Jeruzalem. 21 Daarna klommen de beide mannen uit de put en vervolgden hun weg naar koning David. ‘Snel,’ zeiden zij, ‘u moet zo gauw mogelijk de Jordaan oversteken!’ En zij vertelden hem hoe Achitofel had geadviseerd hem gevangen te nemen en te doden. 22 Zo trokken David en zijn metgezellen nog diezelfde nacht de Jordaan over. Voor het aanbreken van de dag stond iedereen op de andere oever.

23 Toen Achitofel merkte dat zijn raad niet werd opgevolgd, zadelde hij zijn ezel, reed naar zijn woonplaats Gilo, gaf zijn familie de laatste instructies en hing zich op. Hij werd naast zijn vader begraven. 24 Korte tijd later kwam David aan in Machanaïm. Ondertussen had Absalom het hele Israëlitische leger op de been gebracht en leidde zijn troepen de Jordaan over. 25 Hij had Amasa als opperbevelhebber aangesteld in de plaats van Joab. Deze Amasa was een achterneef van Joab, zijn vader was de Ismaëliet Jitra en zijn moeder was Abigal, de dochter van Nachas, die een zuster was van Joabs moeder Seruja. 26 Absalom en zijn mannen sloegen hun kamp op in het land Gilead. 27 Toen David in Machanaïm aankwam, werd hij gastvrij ontvangen door Sobi, de zoon van Nachas uit Rabba, een Ammoniet, en door Machir, de zoon van Ammiël uit Lodebar, en door Barzillai, een Gileadiet uit Rogelim. 28 Zij brachten hem en zijn mannen slaapmatten, schalen, potten en pannen, tarwe, gerst, meel, geroosterd koren, bonen, linzen, 29 honing, boter, schapen en kaas. Want zij zeiden: ‘Na zoʼn lange mars door de woestijn zult u wel moe zijn en honger en dorst hebben.’

Johannes 19:23-42

23 De vier soldaten die Jezus aan het kruis hadden geslagen, verdeelden zijn kleren onder elkaar. Zijn onderkleed was naadloos geweven 24 en daarom zeiden zij tegen elkaar: ‘We moeten het niet in stukken scheuren, we gaan erom loten.’ Dat klopte met wat in de Boeken staat geschreven: ‘Zij hebben mijn kleren onder elkaar verdeeld, zij hebben om mijn kleding geloot.’

25 Jezusʼ moeder stond met haar zuster, Maria van Klopas en Maria van Magdala bij het kruis. 26 Jezus zag zijn moeder staan bij de leerling die zijn beste vriend was. ‘Kijk, hij is uw zoon,’ zei Hij tegen haar. 27 En tegen de leerling zei Hij: ‘Zij is uw moeder.’ Van toen af aan nam die leerling haar bij zich in huis.

28 Jezus wist dat alles wat gedaan moest worden, nu gedaan was en zei, zoals er geschreven staat: ‘Ik heb dorst.’ 29 Een van de soldaten doopte een spons in een kan met zure wijn. Hij stak die op een stok en hield hem bij Jezusʼ mond. 30 Toen Jezus wat van de wijn gedronken had, zei Hij: ‘Mijn taak is vervuld!’ Hij boog zijn hoofd en gaf de geest.

31 Die avond zou de sabbat beginnen. Daarom wilden de Joden niet dat de lichamen nog langer aan de kruisen zouden blijven hangen. Zij vroegen Pilatus hun benen te laten breken. Dan zouden zij eerder sterven en konden de lichamen vóór de sabbat van het kruis worden afgenomen, want dat was erg belangrijk. 32 Daarop braken de soldaten eerst de benen van de twee mannen die gelijk met Jezus waren gekruisigd. 33 Maar toen zij bij Jezus kwamen, zagen zij dat Hij al gestorven was. Daarom braken zij zijn benen niet. 34 Wel stak een van de soldaten zijn speer in Jezusʼ zij. Meteen kwam er bloed en water uit. 35 Johannes heeft dit met eigen ogen gezien en zijn verklaring is betrouwbaar. Hij weet dat hij de waarheid spreekt en wil dat ook u gelooft. 36 Wat er met Jezus gebeurde, klopt met wat er geschreven staat: ‘Geen van zijn botten zal gebroken worden.’ 37 En ergens anders staat: ‘Zij zullen kijken naar Hem die zij hebben doorstoken.’

38 Na deze gebeurtenissen vroeg Jozef van Arimathea aan Pilatus of hij Jezusʼ lichaam mocht wegnemen. Pilatus vond het goed. Deze Jozef was een leerling van Jezus. Maar hij had er niet voor durven uitkomen, omdat hij bang was voor de Joden. Daarop haalde hij Jezusʼ lichaam van het kruis af. 39 Nikodemus, die op een nacht met Jezus was komen praten, ging met hem mee. Hij had ruim dertig kilo balsemkruiden bij zich, een mengsel van mirre en aloë.

40 De twee mannen wikkelden Jezusʼ lichaam met de geurige kruiden in linnen doeken, want dat is bij de Joden de gewoonte als ze iemand gaan begraven. 41 Niet ver van de plaats waar Jezus gekruisigd was, lag een tuin. In die tuin was een nieuw graf waarin nog nooit een dode had gelegen. 42 Omdat de zon bijna onderging en dan de sabbat zou beginnen, legden zij Jezus in dat graf.

Psalmen 119:129-152

129 Alles wat U hebt gezegd, is geweldig en heerlijk.
Daarom onthoud ik alles wat ik van U hoor.
130 Door te luisteren naar uw woord,
komt er licht en duidelijkheid in mijn leven.
Zelfs onverstandige mensen ontwikkelen inzicht.
131 Ik smacht van verlangen
naar alles wat U gebiedt.
132 Kom bij mij en geef mij uw genade.
Mensen die van U houden, mogen zich immers daarop beroepen?
133 Doet U mij wandelen op mijn levenspad, zoals U hebt beloofd.
Houd het onrecht ver van mij.
134 Bevrijd mij uit de onderdrukking van mijn vijanden,
dan zal ik voortaan alles doen wat U hebt bevolen.
135 Ik ben uw dienaar, laat uw licht over mij schijnen
en leer mij alles wat ik van U moet weten.
136 Mijn tranen vloeien als rivieren en mijn verdriet is groot,
omdat mijn volk niet leeft volgens uw wet.
137 Here, U bent rechtvaardig
en uw leefregels zijn betrouwbaar.
138 Toen U ons uw geboden gaf,
was dat in oprechtheid
en het getuigde van uw grote trouw.
139 Ik word beheerst door het verlangen U te dienen,
temeer omdat mijn vijanden U in de steek laten.
140 Uw woorden zijn volkomen zuiver.
Ik, uw dienaar, heb ze van harte lief.
141 Ik ben maar gering en niemand acht mij hoog,
maar ik denk voortdurend aan uw geboden.
142 Uw rechtvaardigheid is eeuwig
en alleen uw wet is de waarheid.
143 Ook al overkomt mij allerlei ellende en achtervolging,
juist dan zijn uw geboden voor mij een vreugde.
144 Alles wat U hebt gezegd, bevat rechtvaardigheid voor altijd.
Als U mij verstandig maakt, kan ik werkelijk leven.
145 Here, ik roep met mijn hele hart naar U,
antwoord mij toch. Ik zal uw geboden naleven.
146 Ik roep naar U, bevrijd mij!
Dan zal ik elk gebod van U in ere houden.
147 Nog voor de zon opkomt, roep ik U te hulp.
Ik verwacht een woord van U.
148 Nog voor de nachtwakers aan het werk gaan,
zie ik al weer uit naar uw belofte.
149 Wilt U met uw liefde en goedheid naar mij luisteren?
Here, als uw recht mij leidt, kan ik leven.
150 Om mij heen zijn mensen die in zonde leven,
van uw wet willen zij niets weten.
151 U bent dichtbij mij, Here.
Ik weet dat al uw woorden waar zijn.
152 Uit uw woorden weet ik dat U van het begin af
aan alles een vaste plaats hebt gegeven.

Spreuken 16:12-13

12 Koningen moeten een afkeer hebben van goddeloosheid, want alleen oprechtheid is een goede basis voor de troon.
13 Koningen moeten rechtvaardige uitspraken liefhebben, zij houden van mensen die de waarheid spreken.

Het Boek (HTB)

Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.