Print Page Options Listen to Reading
Previous Prev Day Next DayNext

The Daily Audio Bible

This reading plan is provided by Brian Hardin from Daily Audio Bible.
Duration: 731 days

Today's audio is from the NLT. Switch to the NLT to read along with the audio.

Het Boek (HTB)
Version
2 Samuël 14:1-15:22

Een pleitbezorgster voor Absalom

14 Legerbevelhebber Joab merkte hoe de koning ernaar verlangde Absalom weer te zien. 2,3 Daarom liet hij een vrouw uit Tekoa halen die bekend stond om haar wijsheid. Zij moest een audiëntie bij de koning vragen. Hij vertelde haar precies wat zij tegen hem moest zeggen. ‘Doe net alsof u rouwt,’ instrueerde Joab haar, ‘en draag rouwkleding. Maak uw haar in de war, alsof u al lange tijd in de rouw bent.’

Toen de vrouw voor de koning verscheen, liet zij zich voor hem op de grond vallen en riep: ‘Och koning! Help mij toch!’ 5,6 ‘Wat kan ik voor u doen?’ vroeg hij. ‘Ik ben weduwe,’ antwoordde zij, ‘en mijn twee zonen kregen ruzie op het land. Omdat er niemand bij was die hen uit elkaar kon halen, is een van beiden gedood. Nu wil mijn hele familie dat ik mijn overgebleven zoon uitlever om te worden gedood voor de moord op zijn broer. Maar als ik dat doe, heb ik geen zoon meer en zal de naam van mijn man van de aarde verdwijnen.’ ‘Laat dit maar aan mij over,’ zei de koning. ‘Ik zal ervoor zorgen dat hem geen haar wordt gekrenkt.’ Maar de vrouw zei: ‘Dank u wel, maar ik krijg de schuld, u gaat toch wel vrijuit.’ 10 ‘Maak u daarover maar geen zorgen,’ antwoordde de koning. ‘Als iemand protesteert, brengt u hem maar bij mij, ik kan u verzekeren dat hij u dan voortaan niet meer zal lastigvallen!’ 11 Toen zei zij: ‘Zweert u mij alstublieft bij God dat u niet zult toestaan dat iemand uit wraak mijn zoon kwaad doet. Ik wil niet dat nog meer bloed wordt vergoten.’ ‘Ik zweer bij God,’ zei David, ‘dat geen haar van het hoofd van uw zoon zal worden gekrenkt!’ 12 ‘Mag ik u nog één ding vragen?’ drong de vrouw aan. ‘Ga uw gang,’ zei hij. 13 ‘Waarom doet u niet net zoveel voor het volk van God als u hebt gezworen nu voor mij te zullen doen?’ vroeg zij. ‘Door deze beslissing te nemen, hebt u zichzelf beschuldigd, aangezien u hebt geweigerd uw eigen verbannen zoon naar huis te halen. 14 Wij moeten allemaal eens sterven. Onze levens lijken op water dat op de grond wordt uitgegoten, het kan niet weer worden opgeraapt. God neemt het leven niet weg, maar zoekt naar mogelijkheden zodat een verstotene niet voor altijd van Hem verstoten blijft. 15,16 Ik ben hier gekomen om te pleiten voor mijn zoon, omdat de levens van mij en mijn zoon worden bedreigd en ik zei tegen mijzelf: misschien zal de koning naar mij luisteren en ons redden van degene die een eind wil maken aan ons bestaan hier in Israël. 17 Ja, de koning zal ons onze vrede teruggeven. Ik weet dat u als een engel van God bent en dat u het goede van het kwade kunt onderscheiden. Moge God met u zijn.’

18 ‘Ik wil graag één ding weten,’ merkte de koning op. ‘Wat dan, mijn heer?’ vroeg de vrouw. 19 ‘Heeft Joab u naar mij toegestuurd?’ En de vrouw antwoordde: ‘Hoe zou ik dat kunnen ontkennen? Ja, Joab heeft mij gestuurd en precies verteld wat ik moest zeggen. 20 Hij deed dat om de zaak voor u in een ander licht te stellen. Maar u bent zo wijs als een engel van God en weet precies wat overal gebeurt!’

21 Daarop liet de koning Joab bij zich komen en zei: ‘Goed. Ga Absalom halen en breng hem hier.’ 22 Joab liet zich voor de koning op de grond vallen, dankte hem en zei: ‘Nu weet ik dat u om mij geeft! Want u hebt mijn verzoek ingewilligd!’ 23 Joab ging meteen naar Gesur en bracht Absalom mee terug naar Jeruzalem. 24 ‘Hij mag naar zijn eigen woning gaan,’ beval de koning, ‘maar hij mag niet hier komen, want ik wil hem niet zien.’

25 Nu was geen man in Israël zo mooi en aantrekkelijk als Absalom. Niemand werd daarom ook zo geprezen als hij. Van top tot teen was niets op hem aan te merken. 26 Hij knipte zijn haar slechts eenmaal per jaar, en dan alleen omdat het meer dan twee kilo woog en te zwaar was om mee rond te lopen! 27 Hij had drie zonen en één dochter, Tamar, een erg knap meisje.

28 Nadat Absalom twee jaar in Jeruzalem terug was en de koning nog steeds niet had gezien, 29 liet hij Joab bij zich komen om hem te vragen voor hem te bemiddelen bij de koning. Joab weigerde echter te komen. Absalom liet nog een keer naar hem vragen, maar hij weigerde opnieuw. 30 Daarom zei Absalom tegen zijn dienaren: ‘Ga naar de akker van Joab, die naast de mijne ligt en steek het gewas in brand.’ Zij voerden dat bevel uit. 31 Toen kwam Joab wel naar Absalom toe en wilde van hem weten: ‘Waarom hebben uw dienaren mijn akker in brand gestoken?’ 32 Absalom antwoordde: ‘Omdat ik wilde dat u de koning ging vragen waarom hij mij uit Gesur liet terugkomen als hij mij toch niet wil zien. Ik had net zo goed daar kunnen blijven. Zorg ervoor dat ik een gesprek met de koning krijg. Als hij mij dan nog schuldig acht, mag hij mij laten doden.’ 33 Joab bracht Absaloms woorden aan de koning over. Toen liet David Absalom uiteindelijk bij zich komen. Absalom verscheen voor de koning en boog zich diep voor hem. David kuste zijn zoon.

Absaloms samenzwering tegen David

15 Absalom schafte zich daarna een prachtig rijtuig met uitstekende paarden aan. Hij nam bovendien vijftig man voetvolk in dienst die voor hem uit moesten lopen. Elke morgen stond hij vroeg op en ging naar de stadspoort. Als dan iemand kwam om een probleem aan de koning voor te leggen, riep Absalom hem bij zich en vroeg hem onder andere waar hij vandaan kwam. Absalom zei dan: ‘Ik merk gewoon dat u in deze zaak het recht aan uw kant hebt. Het is jammer dat de koning niemand heeft die hem kan helpen bij het beoordelen van dit soort zaken. Ik wilde dat ik rechter was, dan zou ik iedereen die met een zaak bij mij kwam, zijn recht geven!’ Als iemand voor hem wilde buigen, liet hij dat niet toe, maar trok hem overeind en begroette hem vriendschappelijk. Zo wist Absalom de harten van vele Israëlieten te winnen.

7,8 Na vier jaar zei Absalom tegen de koning: ‘Mag ik naar Hebron gaan? Ik wil de Here een offer brengen als inlossing van een eed die ik Hem zwoer toen ik nog in Gesur was. Ik heb God toen gezworen dat als Hij mij terug liet gaan naar Jeruzalem, ik Hem een offer zou brengen.’ De koning zag geen reden dat verzoek te weigeren. Zo reisde Absalom naar Hebron. 10 Maar terwijl hij daar was, stuurde hij spionnen naar alle delen van Israël om de mensen aan te sporen tot een opstand tegen de koning. ‘Zodra u de bazuinen hoort,’ luidde hun boodschap, ‘zult u weten dat Absalom in Hebron tot koning is gekroond.’ 11 Hij nam tweehonderd mannen uit Jeruzalem mee als gasten voor het offerfeest, maar zij wisten niets van zijn plannen. 12 Terwijl hij het offer bracht, ontbood hij Achitofel, de raadsman van David, die uit de stad Gilo kwam. Deze Achitofel schaarde zich aan Absaloms zijde, evenals vele anderen. Zo groeide de samenzwering uit tot een machtig complot.

13 Een boodschapper bracht echter deze berichten aan koning David over: ‘Heel Israël heeft zich bij Absalom gevoegd in een samenzwering tegen u.’ 14 ‘Dan moeten wij onmiddellijk vluchten, anders is het te laat!’ was Davids reactie. ‘Als wij de stad uit zijn voordat hij er is, zullen zowel wij als de stad Jeruzalem van de dood worden gered.’ 15 ‘Wij staan volledig achter u,’ antwoordden zijn naaste medewerkers. 16 Zo maakten David en zijn hele familie zich klaar voor een snel vertrek. Alleen tien van zijn bijvrouwen bleven achter om de zaken in het paleis te regelen. 17,18 Bij een huis buiten de stad liet David zijn troepen aan zich voorbij trekken, daarbij waren ook zeshonderd mannen die uit Gath waren gekomen en de Keretieten en Peletieten. 19,20 Plotseling wendde de koning zich tot Ittai, de bevelhebber van de zeshonderd Gathieten, en zei: ‘Wat doet u hier? Ga met uw mannen terug en wacht rustig af tot duidelijk is wie uw koning zal zijn. U bent immers alleen te gast hier in Israël. U bent gisteren pas aangekomen, dus waarom zou ik u vandaag dwingen met ons mee te trekken, wie weet waarheen? Ga terug en neem uw troepen mee. Moge de Here u genadig zijn.’ 21 Maar Ittai antwoordde: ‘Ik zweer bij God en bij uw eigen leven dat ik zal gaan waar u gaat, wat er ook mag gebeuren, of dat nu dood of leven betekent.’ 22 ‘Goed, ga dan maar met ons mee,’ zei David. Daarop trokken Ittai en zijn zeshonderd mannen met hun familieleden verder mee.

Johannes 18:1-24

De arrestatie van Jezus

18 Na deze woorden ging Jezus met zijn leerlingen een tuin in aan de overkant van het Kidrondal. Ook Judas, zijn verrader, kende deze plek, want Jezus was daar vaker geweest met zijn leerlingen. Judas had van de leidende priesters en Farizeeën een troep soldaten en tempeldienaars meegekregen en met hen ging hij naar de tuin. Zij hadden fakkels, lantaarns en wapens bij zich. Jezus wist wat Hem zou overkomen. Hij liep hun tegemoet en vroeg: ‘Wie zoekt u?’ ‘Jezus van Nazareth,’ antwoordden zij. ‘Ik ben het,’ zei Hij, terwijl Judas, die Hem uitleverde, erbij stond.

Bij het horen van de woorden ‘Ik ben het’ deinsden ze terug en vielen op de grond. ‘Wie zoekt u?’ vroeg Jezus nog eens. ‘Jezus van Nazareth,’ was het antwoord. ‘Ik heb toch gezegd: Ik ben het! Als het u om Mij te doen is, laat die anderen dan gaan.’ Daarmee kwam uit wat Hij eerder eens gezegd had: ‘Van hen die U Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren laten gaan.’ 10 Toen trok Simon Petrus een zwaard, haalde uit en sloeg Malchus, de knecht van de hogepriester, het rechteroor af. 11 Jezus zei: ‘Doe dat zwaard weg! Zou Ik de beproeving die de Vader Mij stuurt, uit de weg gaan?’

12 De soldaten en tempeldienaars namen Jezus gevangen. Zij boeiden Hem 13 en brachten Hem eerst bij Annas, de schoonvader van Kajafas, de hogepriester van dat jaar. 14 Kajafas had indertijd tegen de Hoge Raad gezegd: ‘Het is goed dat één mens sterft voor het hele volk.’ Annas stuurde Jezus, die nog steeds geboeid was, door naar de hogepriester Kajafas.

15 Simon Petrus en een andere leerling volgden Jezus. Die andere leerling was een kennis van de hogepriester. Hij mocht tegelijk met Jezus de binnenplaats van het paleis op. 16 Maar Petrus moest buiten blijven. De andere leerling kwam terug, sprak even met de portierster en nam Petrus toen mee naar binnen. 17 De portierster zei: ‘U bent zeker een leerling van die Jezus.’ ‘Nee, hoor,’ zei Petrus. 18 Omdat het koud was, hadden de knechten en bewakers een vuur gemaakt waarbij zij zich warmden. Petrus ging er ook bij staan.

19 De hogepriester ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en ideeën. 20 ‘Het is algemeen bekend wat Ik heb gezegd,’ antwoordde Jezus. ‘Ik heb vrijuit gesproken. Ik sprak openlijk in de synagoge en in de tempel, overal waar de Joden bij elkaar komen. 21 Waarom ondervraagt u Mij eigenlijk? Er zijn genoeg mensen die Mij hebben gehoord. Vraag het aan hen. Zij kunnen u precies vertellen wat Ik gezegd heb.’ 22 Een van de bewakers gaf Jezus een klap in het gezicht. ‘Zo wordt niet tegen de hogepriester gesproken!’ zei hij. 23 ‘Als Ik iets fout heb gezegd, vertel het Mij dan,’ zei Jezus. ‘Maar als ik gelijk heb, waarom slaat u Mij dan?’

24 Ondertussen stond Petrus zich bij het vuur te warmen

Psalmen 119:97-112

97 Wat houd ik veel van uw wet!
Ik denk er de hele dag over na.
98 Uw geboden geven mij meer wijsheid
dan mijn vijanden hebben.
Want ik heb ze altijd bij me.
99 Ik heb meer verstand
dan de mensen die mij eens lesgaven,
omdat ik voortdurend uw woorden overdenk.
100 Ik heb meer inzicht
dan de oude mensen,
omdat ik uw bevelen zorgvuldig bewaar.
101 Ik zorg ervoor dat ik niet op het verkeerde pad kom,
zo kan ik mij houden aan uw woord.
102 Ik volg uw voorschriften nauwgezet op,
alles leer ik van U.
103 Alles wat U zegt, is heerlijk om naar te luisteren.
Het klinkt zoeter dan honing.
104 Door uw wet heb ik inzicht gekregen
en daarom haat ik de leugen.
105 Uw woord is een stralend licht,
dat mij de weg door het leven wijst.
106 Ik heb een eed afgelegd
en daar wil ik mij aan houden.
Ik heb daarbij toegezegd dat ik mij altijd
zal houden aan uw rechtvaardige wetten.
107 Ik heb zulke grote moeilijkheden. Here,
geef mij toch het leven weer door uw woord.
108 Ik spreek ongedwongen over U, Here,
en hoop dat U daar genoegen in hebt.
Leer mij alles over uw wetten.
109 Ik zal nooit uw wet vergeten,
ook al is mijn leven voortdurend in gevaar.
110 Ongelovigen proberen mij te vangen,
maar ik blijf bij wat U hebt gezegd.
111 Alles wat U hebt gezegd,
heb ik als een blijvend erfdeel gekregen.
Ik ben er heel erg blij mee.
112 Ik verlang ernaar altijd te doen
wat U hebt gezegd, mijn leven lang.

Spreuken 16:8-9

Beter weinig, maar met oprechtheid, dan oneerlijk verkregen rijkdom.
Een mens bepaalt in zijn hart wat hij wil doen, maar de Here heeft het laatste woord.

Het Boek (HTB)

Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.