Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Chronological

Read the Bible in the chronological order in which its stories and events occurred.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
Jeremia 23-25

Er zal een rechtvaardige koning komen

23 De Heer zegt: "Pas maar op, leiders van mijn volk! Want jullie leiden mijn volk niet goed. Jullie zijn slechte herders. Jullie laten mijn volk, mijn schapen, sterven en verdwalen! Daarom zegt de Heer, de God van Israël, tegen de herders die mijn volk moeten hoeden: Jullie hebben mijn schapen uit elkaar gejaagd en er niet naar gezocht. Daar zal Ik jullie voor straffen, zegt de Heer. Maar Ik zal Zelf de rest van mijn schapen weer verzamelen. Ik zal ze verzamelen uit alle landen waarheen Ik ze eerst had weggejaagd. Ik zal ze terugbrengen naar hun eigen stal, hun eigen land. En ze zullen weer een grote kudde worden. Dan zal Ik ze herders geven die goed voor ze zullen zorgen. De schapen zullen nergens meer bang voor hoeven te zijn. Er zullen ook nooit meer schapen vermist worden, zegt de Heer.

De Heer zegt: Op een dag zal Ik een jonge tak[a] uit de oude stam laten groeien: in de familie van David zal Ik een rechtvaardige Zoon geboren laten worden. Hij zal het land eerlijk en rechtvaardig regeren. Wanneer Hij regeert, zal Juda gered worden en zal Israël in vrede kunnen wonen. Hij zal 'De Heer is onze redding' worden genoemd.

De Heer zegt: Op een dag zullen de mensen niet meer zeggen: 'Ik zweer bij de Heer die de Israëlieten uit Egypte heeft bevrijd.' Ze zullen zeggen: 'Ik zweer bij de Heer die het overblijfsel van Israël heeft teruggeroepen uit het Noorderland en uit alle andere landen waarheen de Heer hen had verjaagd.' Want ze zullen weer in hun eigen land wonen."

Gods woord over de profeten

Jeremia zegt over de andere profeten: "Mijn hart is gebroken. Ik beef. Ik voel me als iemand die dronken is en niet meer helder kan denken. Dat komt door de Heer en zijn heilige woorden. 10 Iedereen in het land is ontrouw aan God. Daardoor lijdt het land onder de vloek. De graslanden zijn verdroogd omdat de mensen alleen maar slechte dingen doen. Iedereen is onrechtvaardig. 11 De Heer zegt: De priesters en de profeten doen maar alsof ze Mij dienen. Zelfs in mijn tempel doen ze slechte dingen. 12 Daarom zal het slecht met hen aflopen. Het zal zijn alsof ze in het donker over een glibberig pad gaan. Ze zullen verdwalen en vallen. Want Ik zal een ramp over hen laten komen op de dag dat Ik hen straf, zegt de Heer.

13 Ik heb gezien wat de profeten van Samaria deden. Ze profeteerden namens hun goden. Zo bedrogen ze mijn volk Israël. Dat vond Ik vreselijk. 14 Maar wat de profeten van Jeruzalem doen, is nog afschuwelijker. Ze zijn ontrouw aan hun vrouw. Ze liegen en bedriegen. Ze doen mee met misdadigers. Maar ze zeggen niet tegen de mensen dat zij Mij weer moeten gaan dienen. Ze zijn allemaal net zo slecht als de bewoners van Sodom en Gomorra.[b] 15 Daarom zegt de Heer van de hemelse legers over deze profeten: Let op, Ik zal hen bittere kruiden laten eten. Ik zal hen bittere gal laten drinken. Want de profeten van Jeruzalem hebben hun leugens door het hele land verspreid.

16 Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Luister niet langer naar wat jullie profeten zeggen. Want zij laten jullie leugens geloven. Ze zeggen wat zij zelf willen, niet wat Ik wil. 17 Ze zeggen aldoor tegen de mensen die niets meer met Mij te maken willen hebben: 'Dit zegt de Heer: er zal vrede zijn.' En tegen iedereen die Mij ongehoorzaam is, zeggen ze: 'Er zal je geen kwaad overkomen.' 18 Maar wie van hen is bij Mij geweest om te horen wat Ik wil zeggen?

19 Let op, Ik laat een storm komen, een wervelstorm, de storm van mijn woede. Die storm barst los over alle mensen die zich niets van Mij aantrekken. 20 En mijn woede zal niet overgaan, totdat Ik heb gedaan wat Ik van plan was. Ooit zullen jullie dat duidelijk zien. 21 Ik heb die profeten niet gestuurd. Toch zijn zij gegaan. Ik heb niet tegen hen gesproken. Toch hebben zij geprofeteerd. 22 Maar als ze bij Mij waren geweest, zouden ze tegen mijn volk míjn woorden hebben gesproken. Dan zou het volk gestopt zijn met de slechte dingen die ze doen en bij Mij teruggekomen zijn.

23 Ben Ik alleen een God van dichtbij? zegt de Heer. Ben Ik niet ook een God van ver weg? 24 Zou iemand zich zó ver van Mij kunnen verbergen dat Ik hem niet zou zien? zegt de Heer. Ik ben toch overal in de hemel en overal op de aarde? zegt de Heer. 25 Ik heb gehoord wat de profeten voor leugens profeteren. Ze zeggen: 'Ik heb dit gedroomd, ik heb dat gedroomd.' 26 Hoelang zullen ze nog doorgaan met het profeteren van leugens? Want wat ze zeggen, hebben ze zelf bedacht. 27 Ze vertellen hun dromen met de bedoeling dat mijn volk Mij zal vergeten. Net zoals hun voorouders Mij vergeten zijn door andere goden te gaan aanbidden. 28 Een profeet die een droom heeft gehad, kan zijn eigen droom vertellen. Maar een profeet tegen wie Ik heb gesproken, moet precies zeggen wat Ik hem heb gezegd. Het eerste is als waardeloos stro, maar het tweede is als voedzaam graan, zegt de Heer. 29 Mijn woorden zijn immers als een vuur, zegt de Heer. Ze zijn als een hamer die rotsen stukslaat. 30 Maar die profeten doen maar alsof Ik tot hen gesproken heb. Ze praten elkaar na. Let op, Ik zal hen daarvoor straffen. 31 Ze profeteren iets en beweren dat het mijn woorden zijn. Let op, Ik zal hen daarvoor straffen. 32 Hun dromen zijn bedrog, zegt de Heer. Ze vertellen die om mijn volk te bedriegen. Ze kramen alleen maar leugens en onzin uit. Ik heb hen niet gestuurd en hun geen opdracht gegeven om te spreken. De mensen hebben helemaal niets aan hen, zegt de Heer. Let op, Ik zal hen daarvoor straffen."

De mensen hebben geen respect voor God

33 De Heer zei: "Jeremia, wanneer iemand van het volk, van de profeten of van de priesters aan je vraagt, 'Jeremia, waarmee valt de Heer ons nu weer lastig?' dan moet je zeggen: 'Lastig vallen? Nee, júllie zijn lastig! Daarom zal de Heer jullie verlaten, zegt de Heer.' 34 Iedereen die zegt: 'De Heer valt ons lastig,' zal door Mij worden gestraft, samen met alle mensen in zijn huis. 35 Ik wil dat jullie voortaan tegen elkaar zeggen: 'Wat heeft de Heer geantwoord?' of: 'Wat heeft de Heer tegen je gezegd?' 36 Maar jullie mogen niet meer zeggen: 'Waarmee valt de Heer ons lastig?' Want jullie zullen last krijgen van jullie eigen woorden. Want jullie hebben de woorden van de levende God verdraaid, de woorden van de God van de hemelse legers, onze God.

37 Jullie moeten tegen de profeet zeggen: 'Wat heeft de Heer geantwoord?' of 'Wat heeft de Heer tegen je gezegd?' 38 Ik wil jullie niet meer horen zeggen: 'Waarmee valt de Heer ons lastig?' Maar omdat jullie dat tóch zeggen, 39 zal Ik jullie als een last oppakken en wegsmijten, samen met de stad die Ik aan jullie en jullie voorouders gegeven heb. En Ik zal niet meer aan jullie denken. 40 Voor altijd zullen jullie voor schut staan. Niemand zal vergeten wat er met jullie is gebeurd."

De manden met vijgen

24 Koning Nebukadnezar van Babel nam koning Jojachin (de zoon van koning Jojakim) gevangen mee naar Babel. Ook nam hij de leiders van Juda, de timmermannen en de smeden uit Jeruzalem mee.[c]

Daarna liet de Heer mij iets zien. Ik zag het vóór me, als in een droom. Ik zag twee manden met vijgen voor de tempel van de Heer staan. In de ene mand zaten mooie verse vijgen. Maar in de andere mand zaten alleen oneetbare rotte vijgen. De Heer zei tegen mij: "Wat zie je, Jeremia?" Ik antwoordde: "Vijgen. De goede vijgen zijn prachtig vers. Maar de slechte vijgen zijn zó rot, dat ze oneetbaar zijn." Toen zei de Heer tegen mij: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: De mooie verse vijgen zijn de mensen van Juda die gevangen meegenomen zijn naar Babel. Ik doe dat voor hun bestwil. Ik zal goed voor hen zijn en hen naar dit land terugbrengen. Ik zal voor hen zorgen en hen niet vernietigen. Ik zal hen weer hier terugbrengen en tot een groot volk maken. Ze zullen hier voor altijd wonen. En Ik zal ervoor zorgen dat ze ernaar gaan verlangen om Mij te kennen. Ze zullen toegeven dat Ik de Heer ben. Ze zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn. Want ze zullen Mij van harte gaan dienen.

Maar de oneetbare rotte vijgen zijn koning Zedekia,[d] de leiders van Juda, de bewoners van Jeruzalem die in dit land zijn overgebleven en de mensen die naar Egypte zijn gevlucht, zegt de Heer. Door alle landen zullen ze slecht behandeld worden. Iedereen zal hen als spreekwoord gebruiken. Overal waar ze wonen, zullen ze uitgelachen en vervloekt worden. 10 Ik zal hen helemaal vernietigen door het zwaard, de honger en de pest. Totdat er niemand van hen over is in het land dat Ik aan hen en hun voorouders had gegeven."

De komst van koning Nebukadnezar

25 Toen Jojakim vier jaar koning van Juda was, sprak de Heer tot mij over het volk van Juda. Nebukadnezar was toen net koning van Babel geworden. Ik moest dit van de Heer tegen het hele volk Juda en alle bewoners van de stad Jeruzalem zeggen. Ik moest van de Heer zeggen:

"Vanaf het jaar dat Josia 13 jaar koning was van Juda tot vandaag, heeft de Heer tegen mij gesproken. Dat is dus 23 jaar lang. Steeds heb ik jullie verteld wat de Heer tegen jullie zei. Maar jullie hebben niet naar me geluisterd. Ook heeft de Heer andere profeten naar jullie toe gestuurd. Steeds weer stuurde Hij profeten. Maar jullie wilden niet naar hen luisteren. Zij zeiden net als ik: 'Stop met de slechte dingen die jullie doen. Dan kunnen jullie in het land blijven wonen dat de Heer aan jullie en jullie voorouders gegeven heeft. Eeuwenlang zullen jullie er dan kunnen blijven wonen. Aanbid niet langer andere goden. Maak Mij niet langer woedend met alles wat jullie doen. Dan zal Ik jullie geen kwaad doen.'

Maar de Heer zegt: Jullie hebben niet naar Mij willen luisteren. Jullie hebben Mij woedend gemaakt met jullie godenbeelden. Daardoor zal het slecht met jullie aflopen. Nu zegt de Heer van de hemelse legers: Jullie hebben niet naar Mij geluisterd. Daarom laat Ik uit het noorden mijn dienaar komen: koning Nebukadnezar van Babel. Hij zal met een enorm leger naar dit land komen en naar de volken om jullie heen. Door hem zal Ik ze straffen en voor altijd vernietigen. Iedereen die ervan hoort, zal geschokt zijn. 10 Alle vrolijkheid zal zijn verdwenen. Bruidegom en bruid zullen niet langer te horen zijn. De molens zullen geen graan meer malen en de lampen zullen niet meer branden. 11 Het hele land zal veranderen in een wildernis. Iedereen die het ziet, zal geschokt zijn.

Deze volken zullen de koning van Babel 70 jaar dienen. 12 Maar als die 70 jaar voorbij zijn, zal Ik de koning van Babel en zijn volk straffen voor de slechte dingen die ze hebben gedaan. Ik zal het hele land Babylonië straffen. Het land zal voor eeuwig verwoest worden. 13 Ik zal met dat land alles doen wat Ik gezegd heb. Alles wat in dit boek opgeschreven staat, alles wat Jeremia over de volken heeft geprofeteerd, zal Ik doen. 14 Want ook zij zullen andere machtige volken en koningen moeten dienen.[e] Zo zal Ik hen straffen voor wat ze hebben gedaan."

Gods straf over de volken

15 De Heer, de God van Israël, zei tegen mij: "Pak deze beker van Mij aan. Hij zit vol met de wijn van mijn woede: mijn straf. Laat alle volken waar Ik je naartoe stuur eruit drinken. 16 Ze zullen ervan drinken tot ze wankelen op hun benen en gek worden van angst voor de vijand die eraan komt."

17 Ik pakte de beker van de Heer aan. Ik liet alle volken waar de Heer mij naartoe stuurde, eruit drinken. 18 Ik gaf hem aan Jeruzalem en de steden van Juda, met haar koningen en leiders. Ze dronken ervan en vanaf dat moment werden ze verlaten en vervloekt. Iedereen zou er geschokt over zijn. 19 Ik gaf hem aan de farao, de koning van Egypte, met al zijn dienaren, zijn leiders en zijn hele volk. 20 Ik gaf hem aan alle volken: alle koningen van Uz, alle koningen van de Filistijnen, namelijk die van Askelon, Gaza, Ekron en wat er over was van Asdod. 21 Ik gaf hem aan Edom, Moab en de Ammonieten. 22 Aan alle koningen van Tyrus, alle koningen van Sidon en de koningen van de landen langs de kust aan de overkant van de zee. 23 Aan Dedan, Tema, Buz, alle volken die de hoeken van hun haar afscheren. 24 Aan alle koningen van de Arabische volken die in de woestijn wonen. 25 Aan alle koningen van Zimri, alle koningen van Elam en alle koningen van Medië. 26 Aan alle koningen van het noorden, dichtbij of ver weg. Alle koninkrijken op aarde moesten ervan drinken, de één na de ander. En tenslotte de koning van Babel.

27 De Heer zei tegen mij: "Zeg nu tegen hen: 'Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Drink en word zó dronken dat je ervan braken moet. Zó dronken dat je neervalt en nooit meer opstaat. Want Ik stuur verschrikkelijke oorlogen op jullie af!' 28 Als ze weigeren te drinken, zeg dan tegen hen: 'Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Jullie moéten drinken! 29 Want zelfs mijn eigen stad Jeruzalem moet ervan drinken. Ook Jeruzalem zal gestraft worden. Zou Ik jullie dan vrijspreken? Nee, Ik zal jullie niet vrijuit laten gaan. Ik laat oorlog komen over alle bewoners van de aarde, zegt de Heer van de hemelse legers.'

30 Zeg dit allemaal tegen hen. Zeg ook: 'De Heer zal brullen als een leeuw. Vanuit zijn heilige huis in de hemel zal Hij luid brullen tegen Jeruzalem, de plaats waar Hij woont. Hij zal schreeuwen als iemand die in de druivenpers de druiven trapt. Hij zal roepen tegen alle bewoners van de aarde. 31 Het geluid van zijn stem zal over de hele aarde te horen zijn. Want de Heer begint een rechtszaak tegen de volken. Hij zal iedereen oordelen. En Hij zal iedereen doden die zich niets van Hem aantrekt. 32 Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Let op, het ene volk na het andere zal getroffen worden door rampen. Het zal zijn als een zware storm die opsteekt vanuit de verste hoeken van de aarde. 33 In die tijd zullen de mensen die door de Heer gedood zijn, over de hele aarde verspreid liggen. Niemand zal over hen treuren. Niemand zal hen begraven. Ze zullen mest voor de aarde worden.

34 Huil, herders van de volken, schreeuw het uit! Rol jezelf in het stof van ellende, koningen! Want jullie dagen zijn geteld. Nu is het jullie tijd om geslacht te worden. Ik zal jullie verpletteren. Ik zal jullie stukslaan als duur serviesgoed. 35 Jullie zullen niet kunnen vluchten. Jullie zullen niet kunnen ontsnappen.'

36 Hoor hoe de herders (= koningen) van de volken schreeuwen en jammeren, omdat de Heer hun velden heeft vernield. 37 De vredige velden zijn verwoest door de grote woede van de Heer. 38 Hij komt, zoals een sterke leeuw die zijn hol verlaat om op jacht te gaan. Hun landen worden verwoest door de hevige strijd van de vijand. Die vijand komt vanwege Gods grote woede."

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016