Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Chronological

Read the Bible in the chronological order in which its stories and events occurred.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
1 Kronieken 26-29

De poortwachters

26 Dit is de indeling van de poortwachters.

Uit de familie van de Korachieten: Meselemja, de zoon van Kore uit de familie van Asaf.

De zonen van Meselemja: de oudste zoon Zecharja, de tweede zoon Jediaël, de derde zoon Zebadja, de vierde zoon Jatniël, de vijfde zoon Elam, de zesde zoon Johanan, de zevende zoon Eljoënai.

De zonen van Obed-Edom: de oudste zoon Semaja, de tweede zoon Jozabad, de derde zoon Joa, de vierde zoon Sachar, de vijfde zoon Netaneël, de zesde zoon Ammiël, de zevende zoon Issaschar, de achtste zoon Peülletai. God had hem veel zonen gegeven. Zijn zoon Semaja kreeg zonen die familiehoofden werden. Het waren dappere helden. Het waren: Otni, Refaël, Obed, Elzabad, Elihu en Semaja, allemaal flinke mannen. Zij zijn allemaal uit de familie van Obed-Edom. In totaal 62 flinke mannen die hun werk goed deden. Uit de familie van Meselemja 18 flinke mannen.

10 Van Hosa, uit de familie van Merari, de zonen: Simri, het familiehoofd (hij was niet de oudste, maar toch had zijn vader hem familiehoofd gemaakt), 11 de tweede zoon Hilkia, de derde zoon Tebalja, de vierde zoon Zecharja. In totaal bestond de familie van Hosa uit 13 mannen.

12 Deze groepen poortwachters, ingedeeld per groepshoofd, hadden net als de anderen de taak om dienst te doen in de tempel van de Heer. 13 Er werd geloot welke familie welke poort moest bewaken. Geen enkele familie werd voorgetrokken.

14 De familie van Selemja kreeg zo de Oostpoort.

De familie van Selemja's zoon Zecharja kreeg de Noordpoort. Zecharja was een verstandige raadgever van de koning.

15 De familie van Obed-Edom kreeg de Zuidpoort. Zijn zonen moesten de voorraadkamers bewaken.[a]

16 De familie van Suppim en Hosa kregen de Westpoort en de Sallechetpoort bij de Steile Straat.

Elke keer als de wacht gewisseld werd, moest hetzelfde aantal Levieten de poorten bewaken: 17 bij de Oostpoort moesten elke dag zes Levieten staan, bij de Noordpoort elke dag vier, bij de Zuidpoort elke dag vier en bij de twee voorraadkamers elke dag twee per voorraadkamer. 18 Bij het bijgebouw aan de Westpoort moesten er vier aan de Hoogstraat staan en twee bij het bijgebouw.

19 Dit was de indeling van de poortwachters uit de families van Korach en Merari.

De bewakers van de schatkamer

20 Ahia stond aan het hoofd van de bewakers. Zij bewaakten de schatten van de tempel van God en de voorwerpen die aan God waren gegeven. 21+22 Verder waren de volgende Levieten bewaker: Zetam en zijn broer Joël, zonen van familiehoofd Jehiëli, die een zoon was van Ladan uit de familie van Gerson. Zij bewaakten de schatten van de tempel van de Heer. 23 Ook de families van Amram, Jizhar, Hebron en Uzzia 24 bewaakten de schatten. Sebuel, uit de familie van Gersom, de zoon van Mozes, had daarbij de leiding. 25 Sebuel was familie van Selomit. Want Sebuels voorvader Gersom had een broer: Eliëzer. Eliëzer had een zoon: Rehabja. De zoon van Rehabja was Jesaja. Zijn zoon was Joram. Zijn zoon was Zichri. En zijn zoon was Selomit. 26 Deze Selomit en zijn broers bewaakten alle geschenken die koning David, de familiehoofden en de legeraanvoerders aan de Heer hadden gegeven. 27 Het waren voorwerpen die ze in de oorlogen hadden buitgemaakt en aan de tempel van de Heer hadden gegeven. 28 Ook alle geschenken van de profeet Samuel, koning Saul de zoon van Kis, aanvoerder Abner de zoon van Ner, aanvoerder Joab de zoon van Zeruja en allerlei andere mensen. Selomit en zijn broers moesten die bewaken.

De belastingophalers

29 Uit de familie van Jizhar waren Kenanja en zijn zonen ambtenaren en rechters in Israël. 30 Hasabja en nog 1700 flinke mannen uit de familie van Hebron hielden toezicht op het ophalen van de belasting voor de tempel en voor de koning. Maar alleen in het deel van Israël dat aan de westkant van de Jordaan lag. 31 Jeria had de leiding. Toen David 40 jaar koning was, werd er onderzocht wie er allemaal bij de familie van Hebron hoorden. Er bleken veel dappere mannen uit zijn familie in Jaëzer in Gilead te wonen. 32 Dat waren nog 2.700 flinke mannen, die familiehoofden waren. Zij werden door koning David aangewezen om in het gebied aan de oostkant van de Jordaan toezicht te houden op het ophalen van de belasting voor de tempel en voor de koning. Dus in het gebied van de stammen van Ruben en Benjamin en de helft van de stam van Manasse.

De aanvoerders van het leger

27 Dit is de lijst van de familiehoofden, de legeraanvoerders en de ambtenaren die voor de koning werkten.

Ook het leger was verdeeld in groepen. Elke maand van het jaar deed één groep dienst. Ze losten elkaar dus elke maand af. Elke groep bestond uit 24.000 mannen.

Aanvoerder van de eerste groep, voor de eerste maand, was Jasobam. Hij was de zoon van Zabdiël uit de familie van Perez. Hij was het hoofd van de andere elf aanvoerders.

Aanvoerder van de tweede groep, voor de tweede maand, was Dodai uit de familie van Ahoa. Aanvoerder Miklot hoorde bij zijn groep, met 24.000 mannen.

Aanvoerder van de derde groep, voor de derde maand, was Benaja, de zoon van hogepriester Jojada. Zijn groep bestond uit 24.000 mannen. Deze Benaja werd later aanvoerder van Davids 30 helden. Toen werd zijn zoon Ammizabad de aanvoerder van de groep van de derde maand.

Aanvoerder van de vierde groep, voor de vierde maand, was Azaël, de broer van Joab. Zijn groep bestond uit 24.000 mannen. Toen Azaël werd gedood, werd zijn zoon Zebadja de aanvoerder.

Aanvoerder van de vijfde groep, voor de vijfde maand, was aanvoerder Samut, uit de familie van Jizra. Zijn groep bestond uit 24.000 mannen.

Aanvoerder van de zesde groep, voor de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes uit Tekoa. Zijn groep bestond uit 24.000 mannen.

10 Aanvoerder van de zevende groep, voor de zevende maand, was Helez uit Bet-Pelet. Hij was uit de stam van Efraïm. Zijn groep bestond uit 24.000 mannen.

11 Aanvoerder van de achtste groep, voor de achtste maand, was Sibbechai uit Husa. Hij was uit de familie van Zera. Zijn groep bestond uit 24.000 mannen.

12 Aanvoerder van de negende groep, voor de negende maand, was Abiëzer uit Anatot. Hij was uit de stam van Benjamin. Zijn groep bestond uit 24.000 mannen.

13 Aanvoerder van de tiende groep, voor de tiende maand, was Maharai uit Netofa. Hij was uit de familie van Zera. Zijn groep bestond uit 24.000 mannen.

14 Aanvoerder van de elfde groep, voor de elfde maand, was Benaja uit Piraton. Hij was uit de stam van Efraïm. Zijn groep bestond uit 24.000 mannen.

15 Aanvoerder van de twaalfde groep, voor de twaalfde maand, was Heldai uit Netofa. Hij was uit de familie van Otniël. Zijn groep bestond uit 24.000 mannen.

De stamhoofden

16 De volgende mannen waren aanvoerders van het leger van hun stam:

van de stam van Ruben: Eliëzer, de zoon van Zichri.

Van de stam van Simeon: Sefatja, de zoon van Maächa.

17 Van de stam van Levi: Hasabja, de zoon van Kemuel.

Van de familie van Aäron: Zadok.

18 Van de stam van Juda: Elihu, een van Davids broers.

Van de stam van Issaschar: Omri, de zoon van Michaël.

19 Van de stam van Zebulon: Jismaja, de zoon van Obadja.

Van de stam van Naftali: Jerimot, de zoon van Azriël.

20 Van de stam van Efraïm: Hosea, de zoon van Azarja.

Van de ene helft van de stam van Manasse: Joël, de zoon van Pedaja.

21 Van de andere helft van de stam van Manasse, in Gilead: Jiddo, de zoon van Zecharja.

Van de stam van Benjamin: Jaäsiël, de zoon van Abner.

22 Van de stam van Dan: Azarel, de zoon van Jeroham.

Dit waren de aanvoerders van Israëls stammen.

23 David had niet de mannen laten tellen die jonger dan 20 jaar waren.[b] Want de Heer had gezegd, dat Hij Israël zo ontelbaar zou maken als de sterren aan de hemel. 24 Joab, de zoon van Zeruja, was wel met tellen begonnen, maar had het niet afgemaakt. Want de Heer was er kwaad over geworden dat David het volk liet tellen. Daarom is in de boeken met de geschiedenis van koning David niet opgeschreven hoeveel mannen het waren.[c]

De ambtenaren

25 Azmavet, de zoon van Adiël, beheerde de voorraden van de koning in Jeruzalem.

Jonatan, de zoon van Uzzia, ging over de voorraden van de koning op het land, in de steden en dorpen en in de wachttorens.

26 Esri, de zoon van Chelub, ging over de arbeiders die voor de koning op het land moesten werken.

27 Simeï uit Rama ging over de wijngaarden. Maar Zabdi uit Sefam ging over de oogsten daarvan en de wijn.

28 Baäl-Hanan uit Geder ging over de olijfbomen en de wilde vijgenbomen in de vlakte. Maar Joas ging over de voorraden olijf-olie.

29 Sitrai uit Saron ging over de koeien die in de Saron-vlakte graasden. Maar Safat, de zoon van Adlai, ging over de koeien in de dalen.

30 Obil uit de familie van Ismaël ging over de kamelen.

Jechdeja uit Meronot ging over de ezels.

31 Jaziz uit de familie van Hagar ging over de schapen en geiten.

Deze mannen waren de opzichters van alles wat koning David bezat.

32 Jonatan, Davids oom, was Davids raadgever en zijn schrijver. Hij was een verstandig man.

Jehiël, de zoon van Hachmoni, hield zich bezig met de opvoeding van de zonen van de koning.

33 Achitofel was ook raadgever van de koning.

Husai was de beste vriend van de koning.

34 Achitofel was de belangrijkste raadgever van de koning. Behalve hij waren ook Jojada, de zoon van Benaja, en Abjatar raadgevers van de koning.

Joab was de aanvoerder van het leger.

David geeft Salomo de opdracht om de tempel te bouwen

28 David riep alle leiders van Israël naar Jeruzalem: de stamhoofden, alle aanvoerders van het leger en de beheerders van alles wat de koning en zijn zonen bezaten. Ook alle hofdienaren, de helden en alle andere belangrijke mannen. Koning David stond op en zei tegen hen: "Luister, mijn volk. Ik was zelf van plan geweest om een tempel voor de Heer te bouwen. Die tempel zal een rustplaats zijn voor de kist van het verbond van de Heer, de voetenbank van onze God. Ik heb daarvoor allerlei bouwmateriaal verzameld. Maar God zei tegen mij: 'Ik wil niet dat jij voor Mij een tempel bouwt. Want je bent een krijgsman en je hebt veel mensen gedood.' Maar de Heer, de God van Israël, heeft mij uit mijn hele familie uitgekozen om voor altijd koning van Israël te worden. Want Hij koos eerst de stam van Juda uit, en uit de stam van Juda mijn familie, en uit mijn familie koos Hij mij. Mij maakte Hij koning van heel Israël.

De Heer heeft mij veel zonen gegeven. Van al mijn zonen heeft Hij Salomo uitgekozen om na mij koning van Israël te worden. Hij zal namens de Heer over Israël regeren. De Heer heeft tegen mij gezegd: 'Jouw zoon Salomo zal voor Mij een tempel bouwen. Want Ik heb hem uitgekozen. Hij zal mijn zoon zijn en Ik zal zijn Vader zijn. Ik zal ervoor zorgen dat altijd één van zijn zonen koning zal zijn. Maar dan moet hij zich wel altijd houden aan mijn wetten en leefregels. Net zoals hij dat nú doet.' Nu wil ik dit tegen jullie allemaal zeggen: houd je aan alle wetten en leefregels van jullie Heer God. Dan zullen jullie voor altijd in dit prachtige land blijven wonen, en jullie familie ná jullie ook. En jij, Salomo, houd van de God van je vader. Dien Hem van harte. Want de Heer weet alles wat er in je hart en in je gedachten is. Als je van Hem houdt, zal Hij altijd naar je luisteren. Maar als je Hem verlaat, zal Hij jou ook voor altijd verlaten. 10 De Heer heeft jou uitgekozen om voor Hem een tempel te bouwen. Zorg ervoor dat je dat ook doet."

11 Toen gaf David aan zijn zoon Salomo het ontwerp dat hij voor de tempel had gemaakt: de tekeningen van de voorhal en alle andere gebouwen, de voorraadkamers, bovenkamers en zalen. Ook van de kamer waar de kist met het vergevings-deksel moest komen te staan. 12 Op het ontwerp stond alles wat hij door de Geest voor de tempel van de Heer had bedacht: de pleinen, de kamers daar omheen, de voorraadkamers, de schatkamers voor alle voorwerpen die aan de Heer gegeven waren, 13 de kamers voor de priesters en Levieten en voor alle gereedschappen en voorwerpen die nodig waren in de tempel van de Heer. 14 Hij gaf al het goud en zilver dat nodig was om alle voorwerpen te maken: 15 voor de gouden en zilveren kandelaars en de gouden en zilveren olie-lampen op de kandelaars, 16 voor de gouden en zilveren tafels, 17 voor de gouden vorken, offerschalen en kannen, voor de gouden en zilveren bekers, 18 voor het gouden altaar voor het wierook-offer en voor de gouden afbeelding van de wagen met de engelen die hun vleugels zouden uitspreiden boven de kist van het verbond van de Heer.[d] 19 De Heer had David alle ideeën gegeven en David had ze allemaal opgeschreven.

20 Toen zei David tegen Salomo: "Wees vastberaden en vol vertrouwen! Bouw de tempel. Laat je door niets en niemand bang maken. Want de Heer God, mijn God, is met je. Hij zal je niet in de steek laten. Hij zal je helpen om alles te maken. 21 De priesters en de Levieten staan klaar om dienst te doen in de tempel. Je hebt vakmensen voor alles wat er gemaakt moet worden. En alle leiders en het hele volk zijn bereid je te helpen."

De giften voor de bouw van de tempel

29 Toen zei koning David tegen iedereen die daar aanwezig was: "Mijn zoon Salomo, die door God is uitgekozen, is nog jong. En er is veel werk te doen. Want dit paleis zal niet voor een mens zijn, maar voor de Heer God. Daarom heb ik zoveel mogelijk materiaal verzameld voor de tempel van mijn God: goud, zilver, koper, ijzer, hout, edelstenen, gekleurde stenen, geborduurde stoffen en grote hoeveelheden marmer. Maar bovendien wil ik, omdat ik zoveel houd van de tempel van mijn God, nog van mijn eigen schatten een geschenk geven voor de tempel. Ik geef 3000 talenten (90.000 kilo) zuiver goud en 7000 talenten (210.000 kilo) zuiver zilver om de muren van de gebouwen mee te bedekken, en goud en zilver om alle voorwerpen van te maken. Wie van jullie wil ook een geschenk aan de Heer geven?"

Toen gaven ook alle familiehoofden, stamhoofden, aanvoerders en ambtenaren van de koning goud, zilver en edelstenen voor de bouw van de tempel. Ze gaven 5000 talenten (150.000 kilo) goud, 10.000 goudstukken, 10.000 talenten (300.000 kilo) zilver, 18.000 talenten (540.000 kilo) koper en 100.000 talenten (3 miljoen kilo) ijzer.[e] Ook gaf een aantal mannen de edelstenen weg die ze bij zich hadden, voor de tempelschat. Ze gaven ze aan Jehiël, uit de familie van Gerson. De mensen gaven heel gul, want ze gaven het graag aan de Heer. Het hele volk was daar blij over.

Ook koning David was er erg blij mee. 10 Hij prees de Heer en zei: "Ik prijs U, Heer, God van onze vader Israël, voor altijd. 11 Want U bent groot en machtig. U bent een machtig Koning. Alles in de hemel en op de aarde is van U. U bent de allerhoogste Koning. 12 Als iemand rijk en machtig is, heeft U hem dat gegeven. Want U heerst over alles. U bent oppermachtig. U kan mensen groot en machtig maken. 13 Nu danken en prijzen we U, onze God. 14 Hoe zouden ik en mijn volk U deze prachtige geschenken kunnen geven? Want het is allemaal al van U. We hebben het van U gekregen en we geven het weer aan U. 15 Wij zijn maar vreemdelingen bij U, net als onze voorouders. Ons leven is in een ogenblik voorbij. We hebben niets te verwachten. 16 Heer God, al deze rijkdom die wij hebben verzameld om voor U een tempel te bouwen, is van U. Alles is van U. 17 Ik weet, mijn God, dat U er blij mee bent als iemand van U houdt. Ik heb U dit gegeven omdat ik van U houd. En ik ben blij te zien dat de anderen die hier zijn, U ook geschenken hebben gegeven. 18 Heer, God van onze voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob, wilt U ons helpen om altijd zo te blijven, om altijd zoveel van U te houden. 19 Help ook mijn zoon Salomo om altijd van U te houden. Want dan zal hij zich aan al uw wetten en leefregels houden. En dan zal hij de tempel bouwen die ik ontworpen heb."

20 Daarna zei David tegen iedereen die daar was: "Prijs nu jullie Heer God!" Toen prezen ze allemaal de Heer, de God van hun voorvaders. Ze knielden neer voor de Heer en de koning. 21 De volgende dag brachten ze offers aan de Heer: 1000 stieren, 1000 geiten en 1000 schapen, met alle wijn-offers die daarbij horen. Ook werden er heel veel dieren geslacht voor dank-offers. 22 Ze aten en dronken en vierden uitbundig feest voor de Heer. Ze zalfden Salomo, de zoon van David, opnieuw tot koning. Zadok werd gezalfd tot priester. 23 En Salomo ging op de troon van de Heer zitten en werd koning in de plaats van zijn vader David. Hij was een heel goed koning en heel Israël gehoorzaamde hem. 24 Alle aanvoerders van het leger, de helden en alle zonen van koning David beloofden koning Salomo dat ze hem trouw zouden zijn. 25 Heel Israël bewonderde Salomo als koning. De Heer maakte hem rijker dan de koningen van Israël die vóór hem over Israël geregeerd hadden.

26 Zo heeft David, de zoon van Isaï, geregeerd over heel Israël. 27 In totaal heeft hij 40 jaar over Israël geregeerd. In Hebron regeerde hij zeven jaar, in Jeruzalem 33 jaar. 28 Hij stierf toen hij heel oud was. Hij was rijk en beroemd geworden. Na hem werd zijn zoon Salomo koning van Israël. 29 Alles wat koning David heeft gedaan, aan het begin van zijn regering en later, staat opgeschreven in de boeken van de profeten Samuel, Natan en Gad. 30 Zij hebben opgeschreven wat hij allemaal heeft gedaan, wat hem en Israël allemaal overkomen is en wat er met andere koninkrijken is gebeurd.

Psalmen 127

Psalm 127

Een pelgrimslied van Salomo.[a]

Als de Heer het huis niet bouwt,
heeft het geen zin dat de bouwers hard zwoegen.
Als de Heer de stad niet beschermt,
heeft het geen zin dat de wachtposten de stad bewaken.
Het heeft geen zin om vroeg op te staan
en tot laat te werken.
Het heeft geen zin om zo te zwoegen voor je eten.
Want aan de mensen die van Hem houden
geeft de Heer wat ze nodig hebben,
zelfs wanneer ze liggen te slapen.

Kinderen zijn een geschenk van de Heer.
Hij geeft ze als beloning.
Flinke zonen zijn voor een vader
wat scherpe pijlen zijn voor een krijger.
Het is heerlijk voor een man
als hij zijn pijlkoker vol heeft met zulke pijlen.
Dan hoeft hij zich niet te schamen
als hij in de poort van de stad[b] met zijn vijanden spreekt.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016