Bible in 90 Days
Schimmel in de muren van een huis
33 De Heer zei tegen Mozes en Aäron: 34 "Als jullie in het land Kanaän komen dat Ik jullie als eigendom geef, kan het gebeuren dat Ik in één van jullie huizen schimmel laat ontstaan. 35 De eigenaar van dat huis moet tegen de priester gaan zeggen: 'Ik denk dat er een besmettelijke schimmel in mijn huis zit.' 36 Dan moet de priester het bevel geven het huis leeg te halen. Anders worden alle mensen en alle dingen die in het huis zijn, onrein. Daarna moet de priester naar het huis komen kijken. 37 Als hij ziet dat de plekken op de muren van het huis bestaan uit groenachtige of roodachtige kuiltjes die dieper lijken te liggen dan de muur, 38 dan moet de priester het huis uitgaan en de deur van het huis zeven dagen afsluiten. 39 Op de zevende dag moet hij terugkomen. Als hij ziet dat de plekken op de muren van het huis groter zijn geworden, 40 dan moet hij de besmette stenen eruit laten halen en ze buiten de stad op een speciale, onreine plaats laten weggooien. 41 Het huis moet van binnen helemaal afgeschrapt worden. De afgeschrapte klei moet buiten de stad op een speciale, onreine plaats worden weggegooid. 42 Daarna moeten er andere stenen op de plaats van de weggehaalde stenen gemetseld worden. Ook moet het huis met nieuwe klei bestreken worden.
43 Toch kan het gebeuren dat er daarna opnieuw plekken in de muren komen. 44 Als dan de priester komt kijken en ziet dat de plekken in het huis groter zijn geworden, dan is het een besmettelijke schimmel: het huis is onrein. 45 Het huis moet afgebroken worden, met alle stenen, alle planken en alle klei van dat huis. Alles moet buiten de stad op een speciale, onreine plaats worden weggegooid. 46 Als iemand het huis ingaat in de tijd dat het was afgesloten, is hij tot de avond onrein. 47 En als hij in dat huis heeft geslapen, moet hij zijn kleren wassen. Ook iemand die in dat huis heeft gegeten, moet zijn kleren wassen.
48 Maar als het huis opnieuw met klei was bestreken en de priester komt kijken en ziet dat de plekken niet zijn teruggekomen, dan zal de priester beslissen dat het huis rein is. De schimmel is verdwenen. 49 Dan moet hij, om het huis te reinigen, twee vogels, cederhout, rode wol en een bosje van de hysop-plant nemen. 50 Hij moet de ene vogel slachten boven een pot van gebakken klei waar vers bronwater in zit. 51 Het cederhout, het bosje van de hysop-plant, de rode wol en de levende vogel moet hij indopen in het bloed van de geslachte vogel en in het verse bronwater. Daarmee moet hij zeven keer het huis besprenkelen. 52 Zo zal het huis rein worden door het bloed van de vogel, het verse bronwater, de levende vogel, het cederhout, het bosje van de hysop-plant en de rode wol. 53 De levende vogel moet hij buiten de stad vrij laten wegvliegen. Zo zal het huis gereinigd worden, en het zal rein zijn.
54 Dit zijn de regels voor allerlei besmettelijke huidziekten, 55 uitslag in het haar, zwellingen, 56 uitslag op de huid, en lichte plekken en schimmel in kleren en huizen. 57 Zo kan beslist worden of iets rein of onrein is. Dit zijn de regels voor besmettelijke huidziekten en schimmel."
Onreinheid bij mannen en vrouwen
15 De Heer zei tegen Mozes en Aäron: 2 "Geef de Israëlieten de volgende leefregels:
3 Als een man een ziekte aan zijn geslachtsdelen heeft, is hij onrein. 4 Alles waarop hij zit of ligt, wordt onrein. 5 Als iemand het bed van zo'n man aanraakt, moet hij zijn kleren wassen en zich in water wassen. Hij is tot de avond onrein. 6 Als iemand op een stoel of op het bed van zo'n man gaat zitten, moet hij zijn kleren wassen en zich in water wassen. Hij is tot de avond onrein. 7 Iemand die hem aanraakt, moet zijn kleren wassen en zich in water wassen. Hij is tot de avond onrein. 8 Als de man die zo'n ziekte heeft op een rein mens spuugt, dan moet die ander zijn kleren wassen en zich in water wassen. Hij is tot de avond onrein. 9 Alles wat zo'n man als zadel gebruikt, wordt onrein. 10 Iemand die iets oppakt waarop de man gezeten heeft, is onrein geworden. Hij moet zijn kleren wassen en zich in water wassen. Hij is tot de avond onrein. 11 Als de zieke man met ongewassen handen iemand aanraakt, dan moet die ander zijn kleren wassen en zich in water wassen. Hij is tot de avond onrein. 12 De potten, pannen en borden die door de man zijn aangeraakt, moeten worden stukgeslagen en elk houten voorwerp moet met water afgespoeld worden.
13 Als hij weer gezond is, moet hij na zeven dagen zijn kleren wassen en zich in vers bronwater wassen. Daarna is hij weer rein. 14 Op de achtste dag moet hij twee duiven bij Mij brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting. Die moet hij daar aan de priester geven. 15 De priester moet ze offeren: de ene duif als vergevings-offer en de andere als brand-offer. Zo zal de priester aan Mij om vergeving voor hem vragen, vanwege zijn ziekte.
16 Als een man een zaadlozing heeft gehad, moet hij zich helemaal in water wassen. Hij is tot de avond onrein. 17 Alles waarop zijn zaad gekomen is, moet hij in water wassen. Het is tot de avond onrein. 18 Als een man met zijn vrouw naar bed is geweest, moeten ze zich allebei in water wassen. Ze zijn allebei tot de avond onrein.
19 Als een vrouw ongesteld is, dan is ze zeven dagen onrein. Ze moet zeven dagen apart wonen. Iedereen die haar aanraakt, is tot de avond onrein. 20 Alles waarop ze in die periode zit of ligt, is onrein. 21 Als iemand haar bed aanraakt, moet hij zijn kleren wassen en zich in water wassen. Hij is tot de avond onrein. 22 Als iemand iets aanraakt waarop ze gezeten of gelegen heeft, moet hij zijn kleren wassen en zich in water wassen. Hij is tot de avond onrein. 23 Zelfs als iemand iets aanraakt dat ligt of staat op haar bed of op iets waarop ze zit, is hij tot de avond onrein. 24 Als haar man met haar naar bed gaat, komt haar onreinheid op hem. Dan is ook hij zeven dagen onrein. Alles waarop hij ligt of zit, wordt onrein.
25 Als een vrouw bloed verliest, terwijl het niet de tijd van haar maandelijkse ongesteldheid is, of als ze langer bloed verliest dan normaal, dan is ze al de tijd dat ze bloed verliest onrein. Net zoals wanneer ze ongesteld is. 26 Alles waarop ze ligt of zit in de tijd dat ze bloed verliest, is onrein. Net zoals wanneer ze ongesteld is. 27 Als iemand deze dingen aanraakt, wordt hij onrein. Hij moet zijn kleren wassen en zich in water wassen. Hij is tot de avond onrein. 28 Maar als haar bloeding is gestopt, is ze zeven dagen daarna weer rein. 29 Op de achtste dag moet ze met twee duiven naar de priester gaan, bij de ingang van de tent van ontmoeting. 30 En de priester moet de ene duif als vergevings-offer offeren en de andere als brand-offer. Zo zal de priester aan Mij om vergeving voor haar vragen, vanwege haar onreine bloeding.
31 Zo moeten jullie de Israëlieten rein maken van hun onreinheid. Want als ze bij mijn tent komen als ze nog onrein zijn, maken ze ook mijn tent onrein en zal Ik hen doden. 32 Dit zijn de regels voor mannen die onrein zijn geworden doordat ze een geslachtsziekte hebben of doordat ze een zaadlozing hebben gehad, 33 en voor vrouwen die ongesteld zijn of bloed verliezen en voor mannen die naar bed zijn geweest met een vrouw die ongesteld is."
Het jaarlijkse offer voor vergeving voor het hele volk
16 Nadat de twee zonen van Aäron gedood waren toen ze met onheilig vuur bij de Heer waren gekomen, sprak de Heer met Mozes. 2 Hij zei: "Zeg tegen je broer Aäron dat hij niet zomaar het heiligdom achter het tweede gordijn in mag gaan. Hij mag niet zomaar bij het vergevings-deksel komen dat op de kist van het verbond ligt. Want dan zou hij sterven. Want Ik ben daar, in de wolk boven het vergevings-deksel. 3 Aäron mag daar alleen binnengaan als hij een jonge stier offert als vergevings-offer en een mannetjes-schaap als brand-offer. 4 Hij moet de heilige linnen onderkleren en bovenkleren aantrekken, een linnen gordel omdoen en de linnen tulband op zijn hoofd zetten. Omdat dit heilige kleren zijn, moet hij zich eerst helemaal in water wassen. 5 Van het volk moet hij twee mannetjes-geiten als vergevings-offer en één mannetjes-schaap als brand-offer nemen.
6 Eerst moet hij de stier offeren als vergevings-offer voor zichzelf. Daarmee vraagt hij om vergeving voor zichzelf en zijn familie. 7 Daarna moet hij de twee mannetjes-geiten bij Mij brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting. 8 Aäron moet over deze twee bokken loten welke bok voor de Heer is en welke voor Azazel.[a] 9 De bok die voor de Heer is, moet Aäron aan Mij als vergevings-offer offeren. 10 Maar de bok voor Azazel moet levend bij Mij gebracht worden. Later zal hij de woestijn in gestuurd worden en voor Azazel zijn. Zo zal dat dier zorgen voor vergeving voor het volk. Hij neemt alles wat het volk verkeerd gedaan heeft, mee de woestijn in.
11 Als Aäron de stier geslacht heeft waarmee hij vergeving vraagt voor zichzelf en zijn familie, 12 moet hij daarna gloeiende houtskool van mijn altaar halen en in een vuurpan doen. Daarmee moet hij het heiligdom achter het tweede gordijn binnengaan. Ook moet hij twee handenvol wierook mee naar binnen nemen. 13 Daar moet hij de wierook op het vuur in de vuurpan leggen en bij Mij neerzetten, zodat de rook van de wierook het vergevings-deksel op de kist van het verbond bedekt. Alleen zó zal hij in leven blijven. 14 Daarna moet hij met zijn vinger een deel van het bloed van de stier naar het oosten op het vergevings-deksel sprenkelen. Ook moet hij zeven keer met zijn vinger bloed sprenkelen op de grond vóór het vergevings-deksel.
15 Dan moet hij buiten de bok gaan slachten voor het vergevings-offer dat voor het volk is. Het bloed moet hij naar binnen brengen, in het heiligdom achter het tweede gordijn. Daarmee moet hij hetzelfde doen als met het bloed van de stier: hij moet het op het vergevings-deksel en op de grond vóór het vergevings-deksel sprenkelen. 16 Zo moet hij het heiligdom reinigen, omdat dat onrein wordt door alles wat de Israëlieten verkeerd gedaan hebben. Want doordat de tent van ontmoeting midden tussen de mensen en al hun slechtheid staat, raakt het heiligdom onrein. 17 Terwijl Aäron daar in de tent is om in het heiligdom vergeving te vragen voor zichzelf, zijn familie en het hele volk van Israël, mag er niemand anders in de tent van ontmoeting zijn, totdat hij weer naar buiten komt.
18 Daarna moet hij naar mijn altaar gaan en aan Mij om reiniging van het altaar vragen. Hij moet een beetje bloed van de stier en van de bok rondom aan de horens van het altaar smeren. 19 Dan moet hij met zijn vinger zeven keer bloed op het altaar sprenkelen om het te reinigen en te heiligen van alles wat de Israëlieten verkeerd gedaan hebben. 20 Als hij om reiniging heeft gevraagd voor het heiligdom in de tent, de tent van ontmoeting en het altaar, moet hij de levende bok bij Mij brengen. 21 Aäron moet zijn handen op de kop van het dier leggen en alles opnoemen wat de Israëlieten verkeerd gedaan hebben. Zo zal hij al die verkeerde daden op de bok leggen. Daarna moet hij de bok door iemand anders naar de woestijn laten brengen.[b] 22 Zo zal de bok alles wat de mensen verkeerd gedaan hebben, van de mensen wegnemen en naar een onbewoonbaar land brengen. In de woestijn moet hij de bok vrijlaten.
23 Daarna moet Aäron in de tent van ontmoeting de linnen kleren uittrekken. Die had hij aangedaan om het heiligdom achter het gordijn in te mogen gaan. Hij moet ze in de tent laten liggen. 24 Hij moet zich daar helemaal in water wassen. Daarna moet hij zijn kleren aantrekken.[c] Dan moet hij naar buiten gaan en zijn eigen brand-offer en het brand-offer van het volk offeren. Daarmee vraagt hij om vergeving voor zichzelf en het volk. 25 Hij moet het vet van de stier en de bok van het vergevings-offer op het altaar verbranden.
26 De man die de bok voor Azazel heeft weggebracht, moet zijn kleren wassen en zich helemaal in water wassen. Pas daarna mag hij weer in het tentenkamp komen.
27 De rest van de stier en de bok waarvan het bloed in het heiligdom achter het gordijn gebracht werd om vergeving te vragen, moet buiten het tentenkamp gebracht worden. Daar moeten de huid, het vlees en de darmen worden verbrand. 28 De man die dat verbrandt, moet daarna zijn kleren wassen en zich helemaal in water wassen. Pas daarna mag hij weer in het tentenkamp komen.
29 Verder is het volgende een eeuwige wet voor jullie: op de tiende dag van de zevende maand moeten jullie spijt hebben van de verkeerde dingen die jullie hebben gedaan. Daarom mogen jullie die dag niet werken. Dat geldt voor de mensen die als Israëliet geboren zijn én voor de vreemdelingen die bij jullie wonen. 30 Want op die dag moet er vergeving voor jullie gevraagd worden, om jullie te reinigen. Jullie zullen dan gereinigd worden van alles wat jullie tegen Mij verkeerd gedaan hebben. 31 Het is een heilige rustdag. Die dag mag niemand werken. Dit is een eeuwige wet. 32 Elke volgende hogepriester moet op die dag vergeving voor jullie vragen. Hij moet de heilige linnen priesterkleren aantrekken. 33 Daarin moet hij om reiniging vragen voor het heiligdom achter het gordijn. Ook voor de tent van ontmoeting, het altaar, de priesters en het hele volk. 34 Het is een eeuwige wet. Eén keer per jaar moet de hogepriester om vergeving vragen voor alle Israëlieten, voor alles wat ze tegen Mij verkeerd gedaan hebben."[d] En Aäron deed wat de Heer aan Mozes bevolen had.
De plaats waar geofferd moet worden
17 De Heer zei tegen Mozes: 2 "Zeg tegen Aäron en zijn zonen en alle Israëlieten: Dit is een bevel van de Heer: 3 Niemand van het volk Israël mag zo maar ergens in of buiten het tentenkamp een koe, schaap of geit als offer slachten. 4 Hij moet het dier bij Mij brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting. Dáár moet hij het aan Mij offeren. Als hij ergens anders offert, is hij net zo schuldig als wanneer hij iemand vermoord zou hebben. Want hij heeft bloed vergoten. Hij moet gedood worden. 5 Want de Israëlieten mogen hun vlees-offers voortaan niet zomaar ergens offeren. Ze moeten ze altijd naar Mij brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting. Daar moet de priester ze als dank-offers aan Mij offeren. 6 De priester moet het bloed rondom tegen de zijkanten van mijn altaar werpen dat bij de ingang van de tent van ontmoeting staat. Het vet moet hij verbranden. Als de mensen het zó doen, ben Ik blij met hun offers. 7 Ze mogen niet langer offers brengen aan de geesten. Want dan zijn ze ontrouw aan Mij. Dit is een eeuwige wet voor hen en voor al hun families ná hen. 8 Je moet dus tegen hen zeggen: 'Niemand van het volk Israël of van de vreemdelingen die bij jullie wonen, mag zo maar ergens een brand-offer of een vlees-offer brengen. 9 Hij moet het bij de ingang van de tent van ontmoeting aan de Heer offeren. Als hij dat niet doet, moet hij worden gedood.' "
Regels over het eten van vlees
10 De Heer zei tegen Mozes: "Als iemand van het volk Israël of van de vreemdelingen die bij hen wonen, vlees eet waar het bloed nog in zit, zal Ik zijn vijand zijn. Hij moet gedood worden. 11 Want in het bloed zit het leven van het dier. Daarom heb Ik bepaald dat jullie met het bloed op het altaar vergeving over jullie leven kunnen krijgen. Want het bloed brengt vergeving over jullie leven. 12 Daarom heb Ik gezegd dat niemand van het volk Israël of van de vreemdelingen die bij jullie wonen, vlees mag eten waar het bloed nog in zit.
13 Als iemand van de Israëlieten of van de vreemdelingen die bij jullie wonen een wild dier of een vogel heeft gevangen die gegeten mag worden, moet hij het bloed uit het dier laten weglopen en bedekken met aarde. 14 Want voor al het vlees geldt dat het leven van het dier in het bloed zit. Daarom heb Ik tegen jullie gezegd dat jullie van geen enkel dier vlees mogen eten waar het bloed nog in zit. Want het leven zit in het bloed. Als iemand vlees eet waar het bloed nog in zit, moet hij worden gedood.
15 Als iemand (het maakt niet uit of hij als Israëliet geboren is of een vreemdeling is) vlees eet van een dood of verscheurd dier, moet hij zijn kleren wassen en zich helemaal in water wassen. Hij is tot de avond onrein. Dan is hij weer rein. 16 Maar als hij zijn kleren niet wast en zichzelf niet helemaal met water wast, zal hij schuldig blijven."
Regels over seksualiteit
18 De Heer zei tegen Mozes: 2 "Zeg tegen de Israëlieten: Ik ben jullie Heer God. 3 Jullie mogen niet doen wat de mensen doen in Egypte, het land waar jullie gewoond hebben. Jullie mogen niet doen wat de mensen doen in Kanaän, het land waar Ik jullie heen breng. Jullie mogen hun wetten en gewoonten niet overnemen. 4 Jullie moeten je aan míjn wetten houden en míjn leefregels volgen. Volgens díe regels moeten jullie leven. Ik ben jullie Heer God. 5 Ja, jullie moeten je houden aan míjn wetten en leefregels – wie zich daaraan houdt, zal daardoor leven. Ik ben de Heer.
6 Niemand mag naar bed gaan met iemand van zijn eigen familie. Ik ben de Heer.
7 Je mag niet naar bed gaan met je vader. Ook niet met je moeder. Want ze is je moeder. Daarom mag je niet met haar naar bed gaan.
8 Je mag niet naar bed gaan met de vrouw van je vader.[e] Want ze is van je vader.
9 Je mag niet naar bed gaan met je zus (de dochter van je vader of de dochter van je moeder, geboren in het gezin of daarbuiten).
10 Je mag niet naar bed gaan met één van je kleindochters. Want dat is een schande voor jezelf.
11 Je mag niet naar bed gaan met de dochter van de vrouw van je vader. Ze is je halfzus.
12 Je mag niet naar bed gaan met de zus van je vader. Want ze is familie van je vader.
13 Je mag niet naar bed gaan met de zus van je moeder. Want ze is familie van je moeder.
14 Je mag niet naar bed gaan met de vrouw van je vaders broer. Want ze is je tante.
15 Je mag niet naar bed gaan met de vrouw van je zoon. Want ze is van je zoon.
16 Je mag niet naar bed gaan met de vrouw van je broer. Want ze is van je broer.
17 Je mag niet trouwen met een vrouw én haar dochter. Ook niet met haar kleindochter. Want ze zijn familie van elkaar. Het is een schande als je dat doet.
18 Je mag geen zus van je vrouw als bijvrouw[f] trouwen en met haar naar bed gaan, zolang de andere vrouw nog leeft. Want je zou haar daar heel erg mee kwetsen.
19 Je mag niet met je vrouw naar bed gaan als ze ongesteld is.
20 Je mag niet naar bed gaan met de vrouw van iemand anders, want dat maakt jullie allebei onrein.
21 Je mag nooit één van je kinderen offeren voor de aanbidding van de afgod Moloch. Want daarmee beledig je Mij. Ik ben de Heer.
22 Een man mag niet naar bed gaan met een man zoals je naar bed gaat met een vrouw. Dat is iets walgelijks.
23 Mannen en vrouwen mogen geen seks hebben met een dier, want dan worden ze onrein. Het is iets walgelijks.
24 Al deze dingen maken je onrein. Doe ze dus niet. Want met zulke dingen hebben de volken die Ik voor jullie zal wegjagen zich onrein gemaakt. 25 Het hele land is erdoor bedorven. Daarom zal Ik hen straffen, zodat het land zijn bewoners zal uitspugen. 26 Maar jullie moeten je houden aan mijn wetten en leefregels en geen één van die walgelijke dingen doen. Dat geldt voor de Israëlieten én voor de vreemdelingen die bij jullie wonen. 27 Want de mensen die vóór jullie in dat land woonden, deden al die walgelijke dingen. Het land is erdoor bedorven. 28 Doe daarom niet dezelfde dingen, want dan zal het land ook jullie uitspugen. Net zoals het land het volk heeft uitgespuugd dat daar vóór jullie woonde.
29 Iedereen die één van die walgelijke dingen doet, moet worden gedood. 30 Dan zullen jullie je houden aan de wetten en leefregels die Ik jullie heb gegeven. Dan zullen jullie niet dezelfde walgelijke dingen doen als de volken die vóór jullie in het land woonden. Zo zullen jullie jezelf niet onrein maken. Ik ben jullie Heer God."
Regels om heilig te leven
19 De Heer zei tegen Mozes: 2 "Zeg tegen de Israëlieten: Leef heilig, want Ik, jullie Heer God, ben heilig.
3 Heb respect voor je vader en moeder en zorg voor hen, en houd je aan mijn heilige rustdagen. Ik ben jullie Heer God.
4 Jullie mogen geen andere goden gaan aanbidden en geen godenbeelden maken. Ik ben jullie Heer God.
5 Als jullie Mij een dank-offer brengen, offer het dan op de manier die Ik jullie gezegd heb. Alleen dan ben Ik er blij mee. 6 Jullie mogen ervan eten op de dag dat je het offert, en op de dag erna. Maar wat er op de derde dag nog van over is, moeten jullie verbranden. 7 Als jullie er op de derde dag toch nog van eten, doen jullie iets wat Ik walgelijk vind. Ik zal dan niet blij zijn met het offer. 8 Iemand die er dan van eet, is schuldig. Want hij heeft met iets dat alleen voor Mij was, gedaan alsof het iets heel gewoons was. Zo iemand moet gedood worden.
9 Als jullie de oogst van je land binnenhalen, mogen jullie de rand van het veld niet afmaaien. En wat tijdens het oogsten op de grond valt, mogen jullie niet oprapen. 10 Ook mogen jullie je wijngaard niet helemaal leegplukken. Druiven die op de grond vallen, mogen jullie niet oprapen. Alles wat van de oogst op de grond valt, moeten jullie laten liggen voor de arme mensen en de vreemdelingen. Ik ben jullie Heer God.
11 Jullie mogen niet stelen, niet liegen en elkaar niet bedriegen.
12 Zweer niet bij Mij als het niet waar is wat je zegt, want daarmee beledig je Mij. Ik ben de Heer.
13 Jullie mogen niemand geld afpersen en niemand beroven. Iemand die een dag voor je heeft gewerkt, moet je op diezelfde dag betalen.
14 Jullie mogen een dove niet vervloeken en een blinde niet laten struikelen. Heb ontzag voor je God. Ik ben de Heer.
15 Jullie rechters moeten rechtvaardig zijn. Ze mogen arme mensen niet voortrekken, maar rijke mensen ook niet. Ze moeten over iedereen op een rechtvaardige manier rechtspreken.
16 Jullie mogen geen praatjes rondstrooien over andere mensen en het leven van andere mensen niet bedreigen. Ik ben de Heer.
17 Jullie mogen elkaar niet haten. Als iemand verkeerd doet, moeten jullie hem openlijk bestraffen en ervoor zorgen dat het weer goed komt. Jullie mogen hem niet zijn gang laten gaan. 18 Jullie mogen niet zelf wraak nemen en niemand van je volk haten. Maar jullie moeten van de andere mensen net zo veel houden als van jezelf. Ik ben de Heer.
19 Ook aan de volgende dingen moeten jullie je houden: jullie mogen geen twee verschillende soorten vee met elkaar laten paren, geen twee soorten zaad op één akker zaaien en geen kleren dragen die van twee soorten materiaal geweven zijn.
20 Als iemand naar bed gaat met een slavin die aan een andere man is beloofd als bijvrouw, maar die man wil haar niet, maar ze is nog niet vrijgekocht of vrijgelaten, dan moeten ze alle twee gestraft worden. Maar ze mogen niet de doodstraf krijgen, want de vrouw was niet vrijgekocht.[g] 21 De man moet aan Mij een mannetjes-schaap als schuld-offer offeren bij de ingang van de tent van ontmoeting. 22 De priester moet met het schuld-offer aan Mij vergeving voor hem vragen voor wat hij heeft gedaan, want het was verkeerd. En hij zal er vergeving voor krijgen.
23 Als jullie in het land komen en daar allerlei fruitbomen planten, dan mogen jullie het eerste fruit daarvan niet oogsten. Drie jaar lang is het onrein voor jullie en mogen jullie het fruit van die bomen niet eten. 24 In het vierde jaar is het fruit rein. Dan moeten jullie de hele oogst als een dank-offer aan Mij geven. 25 In het vijfde jaar mogen jullie het fruit van die bomen eten. Als jullie hieraan gehoorzamen, zullen die bomen jullie een grotere oogst geven. Ik ben jullie Heer God.
26 Jullie mogen helemaal geen vlees eten waar het bloed nog in zit.
Jullie mogen niet aan waarzeggerij of toverij doen.
27 Jullie mogen niet de rand van je haar rondom afscheren, of de rand van je baard rondom afknippen.[h]
28 Als er iemand gestorven is, mogen jullie jezelf niet in je lichaam snijden als teken van verdriet. Ook mogen jullie dan geen tatoeages in je huid laten maken. Ik ben de Heer.
29 Jullie mogen je dochter niet dwingen om hoer te worden. Want anders zouden de mensen in het hele land verkeerde dingen op het gebied van seks gaan doen.
30 Jullie moeten elke week de heilige rustdag vieren. Ook moeten jullie ontzag hebben voor mijn heiligdom. Ik ben de Heer.
31 Jullie mogen niet aan de geesten van gestorven mensen of aan waarzeggende geesten om raad gaan vragen. Want als jullie hen wel om raad vragen, worden jullie onrein. Ik ben jullie Heer God.
32 Jullie moeten oude mensen met respect behandelen. Jullie moeten ontzag hebben voor jullie Heer God. Ik ben de Heer.
33 Als er een vreemdeling bij jullie in het land komt wonen, dan mogen jullie hem niet slecht behandelen. 34 Een vreemdeling moet net zo behandeld worden als een Israëliet. Jullie moeten net zoveel van hem houden als van jezelf. Want jullie zijn zelf ook vreemdelingen geweest in Egypte. Ik ben jullie Heer God.
35 Jullie mogen niet op een oneerlijke manier zaken doen. Jullie mogen niet oneerlijk zijn met het afmeten van lengte, gewicht of inhoud. 36 Jullie moeten een zuivere weegschaal, zuivere gewichten en zuivere maatbekers gebruiken. Ik ben jullie Heer God, die jullie uit Egypte heeft bevrijd. 37 Daarom moeten jullie alles precies zo doen als Ik het jullie bevolen heb. Ik ben de Heer."
Strafwetten
20 De Heer zei tegen Mozes: 2 "Zeg ook tegen de Israëlieten:
Als een Israëliet of een vreemdeling die in Israël woont, zijn kinderen aan de afgod Moloch offert, moet hij worden gedood. De mensen moeten hem met stenen doodgooien. 3 Ik zal zijn vijand zijn en hem doden, omdat hij zijn kinderen aan Moloch heeft gegeven. Want daarmee heeft hij mijn heiligdom onrein gemaakt en Mij beledigd. 4 Als de mensen wel weten wat hij doet, maar er niets aan doen en hem niet doden, 5 dan zal Ik Zelf hem en zijn familie doden. Ik zal iedereen doden die met hem meedoet en Moloch aanbidt en daarmee ontrouw is aan Mij.
6 Als iemand aan de geesten van gestorven mensen om raad vraagt, of naar waarzeggende geesten gaat en daarmee ontrouw aan Mij is, dan zal Ik zijn vijand zijn en hem doden. 7 Leef dus heilig, want Ik ben jullie Heer God. 8 Doe alles precies zoals Ik het jullie bevolen heb. Ik ben de Heer en Ik wil dat jullie alleen Mij dienen.
9 Als iemand zijn vader of moeder vervloekt, moet hij gedood worden. Hij verdient de doodstraf.
10 Als een man naar bed gaat met de vrouw van iemand anders, moeten hij en de vrouw worden gedood.
11 Als een man naar bed gaat met de vrouw van zijn vader, heeft hij iets genomen wat van zijn vader was. Hij en de vrouw moeten worden gedood. Ze verdienen de doodstraf.
12 Als een man naar bed gaat met de vrouw van zijn zoon, moeten ze alle twee worden gedood. Ze hebben iets walgelijks gedaan. Ze verdienen de doodstraf.
13 Als een man naar bed gaat met een andere man, zoals een man naar bed gaat met een vrouw, dan hebben die twee mannen iets walgelijks gedaan. Ze moeten worden gedood. Ze verdienen de doodstraf.
14 Als een man trouwt met een vrouw en ook met de moeder van die vrouw, dan is dat een schande. De man en de twee vrouwen moeten verbrand worden. Want Ik wil niet dat zulke vreselijke dingen bij jullie gebeuren.
15 Als een man seks heeft met een dier, moeten de man én het dier worden gedood.
16 Als een vrouw seks heeft met een dier, moeten de vrouw én het dier worden gedood. Ze verdienen de doodstraf.
17 Als een man naar bed gaat met zijn zus (het maakt niet uit of ze de dochter van zijn vader of van zijn moeder is), dan is dat een schande. Ze moeten voor de ogen van hun familie worden gedood. Want hij is met zijn zus naar bed geweest en moet daarvoor gestraft worden.
18 Als een man met zijn vrouw naar bed gaat terwijl ze ongesteld is, dan heeft hij geen respect voor haar lichaam. En zij heeft zelf ook geen respect voor haar lichaam. Alle twee moeten ze worden gedood.
19 Een man mag niet naar bed gaan met de zus van zijn moeder of de zus van zijn vader. Want ze zijn familie van hem. Ze moeten er allebei voor gestraft worden.
20 Als een man naar bed gaat met zijn tante, heeft hij iets genomen wat van zijn oom was. Ze zullen er allebei voor gestraft worden. Ze zullen zonder kinderen sterven.
21 Als een man trouwt met de vrouw van zijn broer, heeft hij iets genomen wat van zijn broer was. Ze zullen voor straf nooit kinderen krijgen.
22 Jullie moeten je precies houden aan al mijn wetten en leefregels. Want anders zal het land waar Ik jullie heen breng, jullie uitspugen. 23 Leef niet volgens de gewoonten van het volk dat Ik voor jullie wegjaag. Want zij hebben al deze dingen gedaan, zodat Ik van hen ging walgen. 24 Daarom heb Ik jullie beloofd hun land aan jullie te geven. Het is een prachtig en vruchtbaar land. Ik ben jullie Heer God. Ik heb jullie van tussen de andere volken uitgekozen om Mij te dienen. 25 Maak daarom verschil tussen reine en onreine dieren, en tussen reine en onreine vogels. Want als jullie dieren of vogels of insecten eten die Ik verboden heb, zal Ik ook van júllie walgen. Want Ik heb daarvan gezegd dat ze onrein zijn. 26 Leef heilig, want Ik ben heilig en heb jullie van tussen de andere volken uitgekozen om mijn eigen volk te zijn.
27 Als iemand de geest van een dode of een waarzeggende geest door zich heen laat spreken, moet hij worden gedood. Hij moet met stenen doodgegooid worden. Hij verdient de doodstraf."
Wetten voor de priesters om heilig te leven
21 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de priesters, de zonen van Aäron:
Een priester mag geen dode aanraken. 2+3 Hij mag alleen een dode aanraken als dat zijn moeder, zijn vader, zijn zoon, zijn dochter, zijn broer, of zijn ongetrouwde zus is. 4 Omdat hij een leider van zijn volk is, mag hij zich niet onrein maken.
5 Als een priester treurt over een dode, mag hij niet een kale plek op zijn hoofd scheren, of de rand van zijn baard afknippen, of zich in zijn lichaam snijden. 6 Hij moet heilig leven en mag mijn naam niet beledigen. Want hij brengt de offers aan Mij, de Heer. Daarom moet hij heilig leven. 7 Hij mag niet trouwen met een hoer of met een vrouw die al een keer met een man naar bed geweest is. Ook niet met een vrouw die door haar man is weggestuurd. Want hij is mijn dienaar. 8 En jullie moeten respect voor hem hebben, omdat hij de offers aan jullie God offert. Jullie moeten er respect voor hebben dat hij mijn dienaar is. Want Ik ben heilig. Ik ben de Heer, die jullie heeft uitgekozen om mijn dienaren te zijn. 9 En als de dochter van een priester zich onheilig gedraagt door met iemand naar bed te gaan met wie ze niet getrouwd is, dan maakt ze ook haar vader onheilig. Ze heeft geen respect voor hem gehad. Ze moet verbrand worden.
10 De hogepriester is de belangrijkste priester. Hij is gezalfd met de heilige zalf-olie en hij dient de Heer. Hij heeft de heilige kleren gekregen. Als hij treurt over een dode, mag hij zijn haar niet los laten hangen en zijn kleren niet scheuren als teken van verdriet. 11 Hij mag nooit in de buurt van een dode komen. Zelfs niet als dat zijn eigen vader of moeder is. 12 Want mijn heilige zalf-olie is op hem. Hij moet in het heiligdom blijven, want anders maakt hij mijn heiligdom onheilig. Ik ben de Heer.
13 De hogepriester mag alleen trouwen met een vrouw die nog nooit met een man naar bed is geweest. 14 Hij mag niet met een weduwe trouwen, of met een vrouw die door haar man is weggestuurd, of met een vrouw die al een keer met een man naar bed geweest is. En hij moet een vrouw van zijn eigen stam kiezen. 15 Want anders zouden zijn kinderen onheilig zijn. Want Ik ben de Heer, en Ik heb hem heilig gemaakt en uitgekozen om Mij te dienen."
16 De Heer zei tegen Mozes: 17 "Zeg tegen Aäron: Als een priester een afwijking aan zijn lichaam heeft, mag hij niet mijn offers brengen. Niemand met een afwijking aan zijn lichaam mag het werk van een priester doen. 18 Niemand die blind of verlamd is, of misvormde armen of benen heeft, mag mijn offers brengen. 19 Ook niemand met een gebroken arm of been, 20 een misvormde rug, te korte armen en benen, een oogziekte, een huidziekte of beschadigde geslachtsdelen. 21 Niemand uit de familie van Aäron met een afwijking aan zijn lichaam mag bij Mij komen om de vuur-offers aan Mij te offeren. 22 Maar hij mag wél, net als alle andere priesters, van de offers van zijn God eten. Hij mag eten van het heilige en van het allerheiligste. 23 Maar hij mag niet in het heiligdom of bij het altaar komen. Want omdat hij een afwijking heeft, zou hij mijn heiligdom onheilig maken. Want Ik ben de Heer en Ik heb de priesters uitgekozen om Mij te dienen."
24 Dit zei Mozes tegen Aäron en zijn zonen en alle Israëlieten.
Verdere regels voor de priesters
22 Verder zei Heer tegen Mozes: 2 "Zeg tegen Aäron en zijn zonen dat ze met respect moeten omgaan met de offers. Want het zijn heilige geschenken van de Israëlieten aan Mij. Als ze geen respect hebben, beledigen ze Mij. Ik ben de Heer. 3 Zeg tegen hen:
Als een priester onrein is en toch de geschenken offert die de Israëlieten aan Mij geven, moet hij worden gedood. Ik ben de Heer.
4 Als een priester een besmettelijke huidziekte of een ziekte aan zijn geslachtsdelen heeft, mag hij niet van de offers eten, totdat hij weer rein is. Hij mag er ook niet van eten als hij iets heeft aangeraakt dat door een dode onrein geworden is, of als hij een zaadlozing heeft gehad. 5 Ook niet als hij een onrein kruipend dier heeft aangeraakt, of een onrein mens. 6 Als hij iets onreins heeft aangeraakt, blijft hij tot de avond onrein. Hij mag dan niet van de offers eten. Hij moet zich helemaal in water wassen. 7 Pas als de zon is ondergegaan, is hij weer rein. Dan mag hij van de offers eten, want het is zijn eten.
8 Priesters mogen geen vlees eten van een dier dat is doodgegaan of door een wild dier is verscheurd. Want daardoor worden ze onrein. Ik ben de Heer.
9 De priesters moeten zich aan mijn bevelen houden. Want anders zijn ze schuldig. Ze zullen sterven omdat ze mijn bevelen niet hebben gehoorzaamd. Want Ik ben de Heer en heb hen heilig gemaakt en uitgekozen om Mij te dienen.
10 Alleen de priesters en hun gezinnen mogen van de offers eten. Verder niemand. Iemand die bij een priester in huis woont, of de knecht van een priester, mag niet van de offers eten. 11 Maar als een priester een slaaf koopt, mag die slaaf er ook van eten, met al zijn kinderen. 12 En als de dochter van een priester trouwt met iemand van een andere stam, mag ze niet meer van de offers eten. 13 Maar als ze weduwe wordt of door haar man wordt weggestuurd, en geen kinderen heeft en weer net als vroeger bij haar vader gaat wonen, dan mag ze mee-eten van het eten dat haar vader van de offers krijgt. Maar iemand die niet bij de priesterfamilies hoort, mag er niet van eten.
14 Als iemand per ongeluk het heilige deel van de offers heeft opgegeten, het deel van de offers dat voor de priesters is, dan moet hij dat aan de priester terugbetalen. En hij moet er nog een vijfde deel als boete bij doen. 15 De priesters moeten er op letten dat de heilige offers van de Israëlieten niet ontheiligd worden. 16 Ze mogen niet toelaten dat mensen schuldig worden doordat ze het heilige deel dat voor de priesters is, hebben opgegeten. Want Ik ben de Heer en heb hen heilig gemaakt en uitgekozen om Mij te dienen."
Regels over de offerdieren
17 De Heer zei tegen Mozes: 18 "Zeg tegen Aäron en zijn zonen en alle Israëlieten:
Stel dat iemand van het volk Israël of een vreemdeling in Israël iets aan Mij wil offeren omdat hij dat heeft beloofd, of gewoon omdat hij Mij graag iets wil geven. 19 Dan moet het offerdier een gezond mannetjes-dier zijn. Hij moet het van harte aan Mij offeren. Het mag een stier, een mannetjes-schaap of een mannetjes-geit zijn. 20 Hij mag nooit een dier offeren dat niet helemaal gezond is. Want dan ben Ik niet blij met het offer. 21 Elk offerdier moet helemaal gezond zijn, of het nu een stier, een schaap of een geit is. Alleen dan ben Ik er blij mee. 22 Als een dier blind is, of iets gebroken heeft, of verlamd is, of een huidziekte heeft, dan mag dat dier niet aan Mij geofferd worden. 23 Een stier, schaap of geit met te korte of te lange poten mag wel als dank-offer geofferd worden, maar niet als offer voor een belofte. 24 Maar een dier dat misvormd of gewond is aan de geslachtsdelen, mag niet aan Mij geofferd worden. 25 Ook vreemdelingen mogen zulke dieren niet aan Mij offeren. Want zulke dieren zijn niet helemaal gezond. Met zo'n offer zal Ik niet blij zijn."
26 Verder zei de Heer tegen Mozes: 27 "Het jong van een koe, schaap of geit moet na zijn geboorte zeven dagen bij zijn moeder blijven. Maar vanaf de achtste dag mag het aan Mij geofferd worden. Ik zal er blij mee zijn.
28 Je mag het jong van een koe, schaap of geit niet op dezelfde dag slachten als zijn moeder. 29 En als iemand Mij een dank-offer brengt, moet hij dat vrijwillig en van harte doen. 30 Het vlees moet opgegeten worden op de dag dat het dier geslacht wordt. Er mag niets van overblijven tot de andere ochtend. Ik ben de Heer.
31 Jullie moeten je precies aan deze regels houden. Want Ik ben de Heer. 32 Beledig mijn heilige naam niet door Mij ongehoorzaam te zijn. Ik wil dat jullie ontzag voor Mij hebben. Vergeet niet dat Ik de Heilige ben. 33 Ik heb jullie uit Egypte bevrijd om jullie God te zijn. Ik ben de Heer."
Regels voor het Paasfeest
23 En de Heer zei tegen Mozes: 2 "Zeg tegen de Israëlieten: De feestdagen die jullie voor Mij moeten vieren, zijn heilige feestdagen. Het zijn mijn feesten.
3 Zes dagen mogen jullie werken. Maar op de zevende dag mag niemand werken. Het is een rustdag, met een heilige bijeenkomst, in alle plaatsen waar jullie wonen. Jullie houden die rustdag voor Mij. 4 Verder moeten jullie de volgende feesten voor Mij vieren, met heilige bijeenkomsten. Jullie moeten die houden op de dagen die Ik jullie zeg.
5 Op de avond van de 14e dag van de eerste maand moeten jullie het Paasfeest voor Mij vieren. 6 En op de 15e dag van die maand begint het Feest van de Ongegiste Broden dat jullie voor Mij moeten vieren. Zeven dagen lang moeten jullie ongegist brood eten. 7 Op de eerste dag moeten jullie een heilige bijeenkomst houden. Niemand mag op die dag werken. 8 Jullie moeten Mij zeven dagen lang elke dag een vuur-offer brengen. Op de zevende dag moet er een heilige bijeenkomst zijn. Niemand mag op die dag werken."
Regels voor het Oogstfeest
9 En de Heer zei tegen Mozes: 10 "Zeg tegen de Israëlieten: Als jullie de oogst binnenhalen in het land dat Ik jullie geef, dan moeten jullie van het eerste deel van de oogst één bos graan naar de priester brengen. 11 Hij moet die naar Mij omhoog houden en heen en weer bewegen. Daarna is hij voor de priester. Want dan zal Ik blij zijn met jullie offer. Dit moet gebeuren op de eerste dag na de heilige rustdag. 12 Diezelfde dag moet je een gezond mannetjes-schaap van één jaar als brand-offer aan Mij offeren. 13 Daarbij hoort een meel-offer van 2/10 efa (4,4 liter) fijn meel, met olijf-olie aangemaakt. Dan ben Ik er blij mee. Daarbij moet je ook een wijn-offer uitgieten van ¼ hin (0,9 liter) wijn. 14 Pas nadat je dit offer gebracht hebt, mag je van het verse graan eten of er brood van bakken. Dit is een eeuwige wet, in alle plaatsen waar jullie wonen.
15 Vanaf de dag van dit offer moeten jullie zeven hele weken aftellen. Sinds de dag van dat offer moeten er zeven heilige rustdagen geweest zijn. 16 Je moet tellen tot de dag ná de zevende heilige rustdag. Dat zijn 50 dagen. Op die 50e dag moeten jullie weer een meel-offer aan Mij offeren. 17 Jullie moeten twee broden meebrengen, voor een beweeg-offer. Die broden moeten worden gebakken van 2/10 efa (4,4 liter) fijn meel, met gist. Die broden moeten jullie voor Mij bakken van het eerste deel van de oogst. 18 Bij dat brood moeten jullie zeven gezonde vrouwtjes-schapen, een jonge stier en twee mannetjes-schapen offeren. Ze zijn voor een brand-offer voor Mij, met de meel-offers en de wijn-offers die daarbij horen. Als jullie het zó doen, ben Ik blij met de offers. 19 Ook moeten jullie een mannetjes-geit als vergevings-offer offeren, en twee vrouwtjes-schapen van één jaar als dank-offer. 20 En de priester moet de broden en de twee schapen naar Mij omhoog houden en heen en weer bewegen. Zo geven jullie ze aan Mij. Daarna zijn ze voor de priester.
21 Op dezelfde dag moeten jullie een heilige bijeenkomst voor Mij houden. Niemand mag op die dag werken. Het is een eeuwige wet, in alle plaatsen waar jullie wonen.
22 Als jullie de oogst van het land binnenhalen, mogen jullie de rand van het veld niet helemaal afmaaien. En wat van jullie oogst op de akker is blijven liggen, mogen jullie niet oprapen. Dat moeten jullie voor de arme mensen en de vreemdelingen laten liggen. Ik ben jullie Heer God."
Regels voor de Dag van Vergeving
23 En de Heer zei tegen Mozes: 24 "Zeg tegen de Israëlieten: op de eerste dag van de zevende maand moeten jullie een heilige rustdag houden. Die moeten jullie aankondigen door op de trompet te blazen. Jullie moeten dan een heilige bijeenkomst houden. 25 Niemand mag op die dag werken en jullie moeten voor Mij een vuur-offer offeren."
26 En de Heer zei tegen Mozes: 27 "De tiende dag van de zevende maand is de Dag van Vergeving.[i] Jullie moeten een heilige bijeenkomst houden en jullie moeten spijt hebben van de verkeerde dingen die jullie hebben gedaan. Jullie moeten voor Mij een vuur-offer offeren. 28 Op die dag mag niemand werken, want het is de Dag van Vergeving. Die dag moeten jullie aan Mij, jullie Heer God, om vergeving vragen. 29 Iedereen die op die dag geen spijt heeft van de verkeerde dingen die hij heeft gedaan, zal Ik doden. 30 Ook iedereen die op die dag werkt, zal Ik doden. 31 Niemand mag op die dag werken. Dat is een eeuwige wet, overal waar jullie wonen. 32 Het is een rustdag voor jullie, en jullie moeten spijt hebben van de verkeerde dingen die jullie hebben gedaan. Deze heilige rustdag begint op de avond van de negende dag van de maand, en hij duurt tot aan de volgende avond."
Regels voor het Loofhuttenfeest
33 En de Heer zei tegen Mozes: 34 "Zeg tegen de Israëlieten: Op de 15e dag van de zevende maand begint het Loofhuttenfeest. Zeven dagen lang vieren jullie feest voor Mij. 35 Op de eerste dag van het feest moeten jullie een heilige bijeenkomst houden. Niemand mag dan werken. 36 Zeven dagen lang moeten jullie Mij elke dag een vuur-offer brengen. Op de achtste dag moeten jullie een heilige bijeenkomst houden en Mij een vuur-offer brengen. Het is een heilige feestdag en niemand mag die dag werken.
37 Dus dit zijn mijn feesten. Op die feesten moeten jullie een heilige bijeenkomst houden en vuur-offers aan Mij brengen: brand-offers, meel-offers, vlees-offers en wijn-offers. Jullie moeten die offers elke dag brengen volgens de regels die Ik heb gegeven. 38 Het zijn extra offers: ze komen bíj de offers van de heilige rustdagen en bíj de geschenken, de belofte-offers en de vrijwillige offers die jullie Mij geven.
39 Dus vanaf de 15e dag van de zevende maand, als jullie de oogst van jullie land binnenhalen, moeten jullie zeven dagen lang voor Mij feestvieren. Op de eerste dag mogen jullie niet werken en op de achtste dag mogen jullie niet werken. 40 Op de eerste dag moeten jullie takken van de fruitbomen, palmbomen en wilgen afsnijden. Van die takken bouwen jullie hutten. Jullie moeten zeven dagen lang voor Mij feest vieren. 41 Dus zeven dagen in het jaar vieren jullie dit feest voor Mij. Het is een eeuwige wet. Jullie moeten dit feest in de zevende maand vieren. 42 Jullie moeten dan zeven dagen lang in de hutten wonen die jullie van de takken met bladeren hebben gebouwd. Alle mensen die in Israël geboren zijn, moeten in die loofhutten wonen. 43 Zo zullen jullie en alle families ná jullie onthouden dat Ik de Israëlieten in loofhutten heb laten wonen, toen Ik hen uit Egypte bevrijdde. Ik ben jullie Heer God."
44 Zo vertelde Mozes aan de Israëlieten welke feesten ze voor de Heer moesten vieren.
Regels over de kandelaar
24 De Heer zei tegen Mozes: 2 "Zeg tegen de Israëlieten dat ze je zuivere olijf-olie moeten brengen voor de kandelaar in het heiligdom. Want de olie-lampen op de kandelaar moeten aldoor blijven branden. 3 Aäron moet van de avond tot de ochtend voor de lamp zorgen die vóór Mij staat, buiten het gordijn dat voor de kist van het verbond in de tent van ontmoeting hangt. Dat is een eeuwig bevel. 4 Hij moet aldoor de lampen op de kandelaar van zuiver goud verzorgen die vóór Mij staat."
Regels over de heilige broden
5 De Heer zei tegen Mozes: "Bak van fijn meel twaalf koeken. Elke koek moet van 2/10 efa (4,4 liter) meel gemaakt worden. 6 Leg ze in twee rijen, zes per rij, op de tafel van zuiver goud die vóór Mij staat. 7 Op elke rij broden moet je zuivere wierook leggen. Die broden zijn een vuur-offer voor Mij, ook al zijn ze niet verbrand. 8 Elke heilige rustdag moet de priester verse broden bij Mij neerleggen. Zo zullen de Israëlieten onthouden dat mijn verbond met hen een eeuwig verbond is. 9 Deze heilige broden zijn voor Aäron en zijn zonen. Ze moeten ze op de heilige plaats opeten, want ze zijn heel erg heilig. Want deze broden zijn één van de vuur-offers van de Heer. Dit is een eeuwige wet."
Regels als iemand God beledigd heeft
10 In het tentenkamp woonde een man die de zoon was van een Israëlitische vrouw (Selomit, de dochter van Dibri uit de stam van Dan) en een Egyptische man. Op een keer kreeg de zoon van Selomit ruzie met een Israëlitische man. 11 Hij begon te vloeken en zei beledigende dingen over de Heer. Hij werd naar Mozes gebracht. 12 Die liet hem gevangen zetten. Toen ging hij aan de Heer vragen wat hij met de man moest doen.
13 De Heer zei tegen Mozes: 14 "Breng de man die gevloekt heeft, het tentenkamp uit. Iedereen die hem heeft horen vloeken, moet zijn handen op het hoofd van de man leggen. Daarna moet het hele volk hem met stenen doodgooien. 15 En zeg tegen de Israëlieten dat iedereen die vloekt en zijn God beledigt, gestraft zal worden. 16 Als iemand Mij beledigt, moet hij worden gedood. Dat geldt voor vreemdelingen én voor mensen die als Israëliet geboren zijn. Het hele volk moet hem met stenen doodgooien.
17 En iedereen die een mens doodt, moet worden gedood. 18 Maar als iemand een dier van het vee doodt, moet hij de eigenaar voor dat dier betalen. Hij moet hem er een ander dier voor in de plaats geven. 19 En als iemand een ander verwondt, dan moet met hem gedaan worden wat hij zelf gedaan heeft: 20 een breuk voor een breuk, een oog voor een oog, een tand voor een tand.[j] Hetzelfde wat hij bij de ander heeft gedaan, moet bij hem gedaan worden. 21 Als iemand een dier doodt, moet hij de eigenaar er een ander dier voor in de plaats geven. Maar als iemand een mens doodt, moet hij gedood worden. 22 Voor de vreemdelingen én voor de mensen die als Israëliet geboren zijn, geldt dezelfde wet. Ik ben jullie Heer God."
23 Mozes zei dit tegen de Israëlieten. Toen brachten ze de man die gevloekt had het tentenkamp uit en gooiden hem met stenen dood. Zo deden de Israëlieten wat de Heer aan Mozes bevolen had.
De oogsten in het Heilige Rustjaar en het Jubeljaar
25 De Heer zei tegen Mozes op de berg Sinaï: 2 "Zeg tegen de Israëlieten: Als jullie in het land zijn gekomen dat Ik jullie zal geven, dan moeten jullie het land om de zeven jaar rust geven. Het land moet een heilige rusttijd voor Mij krijgen. 3 Zes jaar lang mogen jullie op de akkers zaaien en de wijngaarden snoeien en de oogsten binnenhalen. 4 Maar het zevende jaar moet het land rust hebben. Het is een heilige rusttijd voor Mij.[k] Dan mogen jullie niet op de akkers zaaien en de wijngaarden niet snoeien. 5 Wat vanzelf opkomt, mogen jullie niet oogsten om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. En de druiven die aan jullie niet-gesnoeide wijnstruiken groeien, mogen jullie niet plukken om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. Het is een jaar van rust voor het land. 6 Wat er in dat jaar op het land groeit, zal genoeg zijn voor jullie allemaal om van te leven. Het is genoeg voor jullie en jullie slaven, slavinnen en knechten en voor de vreemdelingen die bij jullie wonen. 7 Ook voor het vee en de wilde dieren.
8 Jullie moeten zeven keer zo'n rustjaar houden, tot er zeven keer zeven jaren, dus 49 jaren, voorbij zijn.[l] 9 In het 50e jaar moet er op de tiende dag van de zevende maand op de trompetten worden geblazen. Dat is op de jaarlijkse Dag van Vergeving. 10 Elk 50e jaar moeten jullie vieren als een speciaal jaar. Dat jaar moeten alle slaven in het land vrijgelaten worden. Het is voor iedereen een Jubeljaar. Iedereen mag teruggaan naar zijn eigen stuk grond en naar zijn eigen familie.[m] 11 Dat 50e jaar zal een Jubeljaar voor jullie zijn. Dat jaar mogen jullie niet zaaien. En wat vanzelf op het land opkomt, mogen jullie niet oogsten om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. En de druiven die aan jullie niet-gesnoeide wijnstruik groeien, mogen jullie niet plukken om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. 12 Het zal een Jubeljaar voor jullie zijn, een speciaal jaar voor Mij. Jullie mogen alleen eten wat vanzelf opkomt. 13 En in het Jubeljaar zal iedereen ook het land terugkrijgen dat vroeger van hem was."[n]
Verkochte grond en het Jubeljaar
14 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als je een stuk grond aan iemand verkoopt, of grond van hem koopt, dan moet je heel eerlijk de prijs bepalen. 15 De prijs hangt af van het aantal keren dat je nog kan oogsten voordat er weer een Jubeljaar is. Want in het Jubeljaar gaat het land weer terug naar de vorige eigenaar. 16 Als er nog veel jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs hoger. Als er nog maar weinig jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs lager. Want eigenlijk verkoop je het aantal oogsten. 17 Jullie moeten hier eerlijk in zijn, want jullie moeten diep ontzag hebben voor jullie God. Ik ben jullie Heer God.
18 Jullie moeten je aan al mijn wetten en leefregels houden. Dan zullen jullie veilig in het land kunnen wonen. 19 Het land zal zulke grote oogsten geven, dat jullie kunnen eten zoveel jullie willen. En jullie zullen er in vrede kunnen wonen. 20 Misschien vragen jullie je af: 'Wat moeten we dan in het zevende jaar eten? We mogen niet zaaien en we mogen niet oogsten!' 21 Ik zal jullie in het zesde jaar zó zegenen, dat de oogst van het zesde jaar groot genoeg zal zijn voor drie jaar. 22 In het achtste jaar mogen jullie weer zaaien. Maar tot het negende jaar moeten jullie nog eten van de oogst van het zesde jaar. Want pas in het negende jaar kunnen jullie eten van wat je in het achtste jaar hebt gezaaid. Dus tot het negende jaar moeten jullie eten van de oogst van het zesde jaar.
23 Als iemand zijn grond heeft moeten verkopen, zal die niet voor altijd verkocht blijven. Want het land is van Mij. En jullie zijn eigenlijk vreemdelingen in mijn land. 24 In het hele land mogen de mensen altijd hun grond terugkopen. 25 Als iemand arm is geworden en een deel van zijn grond heeft moeten verkopen, dan kan iemand van zijn naaste familie het land voor hem terugkopen. 26 Als niemand dat voor hem doet, mag hij de grond zelf terugkopen als hij daar zelf weer genoeg geld voor heeft. 27 Hij moet eerlijk de prijs bepalen. Hij moet rekening houden met het aantal jaren dat voorbij is sinds hij de grond had verkocht, en het aantal jaren dat nog overblijft tot het volgende Jubeljaar. Dat bepaalt de prijs die hij moet betalen aan de man die de grond van hem heeft gekocht. Zo kan hij terugkrijgen wat van hem was. 28 Maar als hij de grond niet kan terugkopen, dan blijft die van de man aan wie hij de grond verkocht had, tót aan het Jubeljaar. Maar in het Jubeljaar zal het land vrijkomen en zal hij het terugkrijgen."
Verkochte huizen en het Jubeljaar
29 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand een huis verkoopt in een stad met muren, dan heeft hij een jaar lang het recht om het huis weer terug te kopen. 30 Maar als hij het na een heel jaar niet heeft teruggekocht, dan is dat huis voorgoed van de man die het gekocht heeft. Het wordt voor zijn eigen familie. In het Jubeljaar zal het huis niet vrijkomen. 31 Maar met de huizen in de dorpen waar geen muur omheen staat, zal het gaan als met grond. Net als grond kunnen die huizen altijd teruggekocht worden. En in het Jubeljaar zullen die huizen vrijkomen.
32 Met de huizen in de steden van de Levieten[o] gaat het anders: de Levieten hebben altijd het recht om hun huizen terug te kopen. 33 Als een Leviet zijn huis niet kan terugkopen, dan zal dat huis in het Jubeljaar vrijkomen. Want de huizen in de steden van de Levieten blijven altijd van de Levieten. 34 En de graslanden rond hun steden mogen nooit verkocht worden. Ze zijn voor altijd van de Levieten."
Regels over het uitlenen van geld
35 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand arm wordt en niet meer voor zichzelf kan zorgen, dan moeten jullie hem helpen, zodat hij in leven kan blijven. Jullie moeten hem ook helpen als hij een vreemdeling is. 36 Uit ontzag voor Mij mogen jullie geen rente of winst van hem vragen voor dat wat jullie hem gegeven of geleend hebben. 37 Als jullie hem helpen met geld, mogen jullie geen rente van hem vragen. En als jullie hem eten geven, mogen jullie niet van hem vragen dat hij meer teruggeeft dan dat hij heeft gekregen. 38 Ik ben jullie Heer God. Ik heb jullie uit Egypte bevrijd om jullie het land Kanaän te geven, en om jullie God te zijn."
Slaven en het Jubeljaar
39 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als een Israëliet arm wordt en zichzelf aan één van jullie als slaaf verkoopt, dan mag je hem geen slavenwerk laten doen. 40 Je moet hem als een gehuurde knecht behandelen, of als een vreemdeling. Hij moet tot het Jubeljaar voor je werken. 41 In het Jubeljaar mag hij met zijn gezin bij je weggaan. Dan mag hij teruggaan naar zijn eigen familie. En hij zal de grond terugkrijgen die van hem is geweest. 42 Want jullie zijn allemaal mijn knechten die Ik uit Egypte heb bevrijd. Niemand van jullie mag verkocht worden zoals een slaaf verkocht wordt. 43 Jullie mogen niet hard zijn voor iemand van je eigen volk die slaaf is geworden. Maar jullie moeten ontzag hebben voor Mij. 44 Als je slaven of slavinnen wil hebben, moet je die kopen uit de volken rondom je. 45 Jullie mogen ook de kinderen kopen van de vreemdelingen die bij jullie wonen, als die kinderen in jullie land geboren zijn. Dan zullen zij jullie slaven zijn, jullie eigendom. 46 Jullie mogen hen als erfenis aan jullie kinderen geven, zodat ze dan het eigendom van jullie kinderen worden. Jullie mogen hen voor altijd in dienst houden. Maar voor mensen van je eigen volk mogen jullie niet hard zijn.
47 Als een vreemdeling die bij jullie woont rijk wordt, en één van jullie wordt arm en verkoopt zich aan die rijke vreemdeling of aan de familie van die vreemdeling, 48 dan mag de man die zich verkocht heeft, zich door zijn familie laten vrijkopen. Eén van zijn broers of een oom of een neef mag hem vrijkopen. 49 Eén van zijn naaste familieleden mag hem vrijkopen. Hij mag ook zichzelf vrijkopen als hij daar weer genoeg geld voor heeft. 50 Hij moet samen met de man die hem gekocht heeft de prijs bepalen die betaald moet worden. Die hangt af van de prijs waarvoor hij zichzelf verkocht heeft, en van het aantal jaren dat nog komt tot het volgende Jubeljaar. Het loon dat een knecht in een jaar verdient, is het uitgangspunt. 51 Als er nog veel jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs die hij moet betalen hoger. 52 Als er nog maar weinig jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs lager. 53 Hij moet die jaren als een gehuurde knecht worden behandeld. Je mag niet hard voor hem zijn. 54 Maar als hij niet wordt vrijgekocht, komt hij in het Jubeljaar vrij, met zijn gezin. 55 Want de Israëlieten zijn mijn knechten die Ik uit Egypte heb bevrijd. Ik ben jullie Heer God."
Gods zegen als de Israëlieten Hem gehoorzamen
26 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Jullie mogen geen afgodsbeelden maken of heilige stenen neerzetten. Jullie mogen geen beelden neerzetten en die aanbidden. Want Ik ben jullie Heer God. 2 Jullie moeten je aan mijn heilige rustdagen en feesten houden en ontzag hebben voor mijn heiligdom. Ik ben de Heer.
3 Houd je aan mijn wetten en leefregels en doe precies wat Ik jullie heb bevolen. 4 Dan zal Ik altijd op tijd regen geven. Dan zal het land grote oogsten geven en zal er veel fruit aan de bomen groeien. 5 Jullie zullen nog met de graan-oogst bezig zijn als het tijd wordt om de druiven te gaan oogsten. En jullie zullen nog bezig zijn met de druivenoogst als het tijd wordt om te gaan zaaien. Jullie zullen net zoveel brood kunnen eten als jullie willen. En jullie zullen rustig wonen in het land. 6 Ik zal zorgen dat er vrede in het land is. Jullie zullen rustig kunnen slapen, zonder dat jullie ergens bang voor hoeven te zijn. Ik zal ervoor zorgen dat er geen wilde dieren in jullie land zijn. Jullie zullen geen last van vijanden hebben. 7 Jullie zullen je vijanden achtervolgen en hen doden. 8 Vijf van jullie zullen honderd vijanden achtervolgen. En honderd van jullie zullen tienduizend vijanden achtervolgen en doden. 9 Ik zal met jullie zijn en Ik zal ervoor zorgen dat jullie een groot volk worden. Ik zal Mij houden aan mijn verbond met jullie.
10 Jullie zullen zóveel oogsten, dat jullie er nog van eten als de nieuwe oogst er al weer is, zodat jullie het oude kunnen weggooien. 11 Ik zal Zelf bij jullie wonen, in mijn heiligdom. Ik zal jullie niet in de steek laten. 12 Ik zal altijd bij jullie wonen. Ik zal jullie God zijn en jullie zullen mijn volk zijn. 13 Ik ben jullie Heer God, die jullie uit Egypte heeft bevrijd. Jullie liepen daar gebukt onder een slavenjuk. Maar Ik heb het slavenjuk stukgebroken, zodat jullie weer rechtop konden gaan. Jullie hoefden niet langer hun slaven te zijn."
Gods vervloeking als de Israëlieten Hem niet gehoorzamen
14 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Maar als jullie niet naar Mij luisteren en jullie je niet aan al deze dingen houden, 15 als jullie geen zin hebben om volgens mijn wetten en leefregels te leven, als jullie niets doen van wat Ik jullie heb bevolen en jullie je verbond met Mij verbreken, 16 dan zal Ik allerlei rampen over jullie laten komen. Jullie zullen ziekten en koortsen krijgen waarvan je ogen dof gaan staan en het leven langzaam uit je verdwijnt. Jullie zullen voor niets gezaaid hebben, want jullie vijanden zullen de oogst opeten. 17 Ik zal niet meer met jullie zijn. Daardoor zullen jullie vijanden jullie verslaan en over jullie heersen. Jullie zullen zelfs vluchten als jullie door niemand achtervolgd worden.
18 Als jullie dan nog steeds niet naar Mij willen luisteren, dan zal Ik jullie nog veel zwaarder straffen voor jullie ongehoorzaamheid. 19 Ik zal jullie trots breken: de zon zal zo heet zijn als gloeiend ijzer en de grond zal zo hard zijn als koper. 20 Jullie zullen voor niets hard zwoegen, want er zal niets groeien op het land en aan de fruitbomen.
21 Als jullie dan nog steeds niet naar Mij willen luisteren, dan zal Ik jullie nog veel zwaarder straffen voor jullie ongehoorzaamheid. 22 Ik zal de wilde dieren op jullie afsturen. Die zullen jullie kinderen en jullie vee doden. Er zullen maar zó weinig mensen overblijven, dat de wegen leeg zullen zijn.
23 Als jullie daarna nog steeds niet naar Mij willen luisteren, maar ongehoorzaam aan Mij blijven, 24 dan zal Ik jullie nog veel zwaarder straffen voor jullie ongehoorzaamheid. 25 Omdat jullie je verbond met Mij verbroken hebben, zal er oorlog komen in het land. Als jullie dan naar de steden zijn gevlucht, zal Ik daar de pest laten komen. Jullie zullen door de vijand verslagen worden. 26 En Ik zal ervoor zorgen dat er niet genoeg brood meer te eten is. Er zal nog maar zó weinig meel zijn, dat tien vrouwen in één oven jullie brood kunnen bakken. Ze zullen alles precies voor jullie afwegen, en er zal voor niemand genoeg zijn.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016