Bible in 90 Days
Historisch overzicht
1 Dit zijn de vroegste generaties van de mensheid: Adam, Seth, Enos, 2 Kenan, 3 Mahalaleël, Jered, Henoch, Metuselach, 4 Lamech, Noach, Sem, Cham en Jafet. 5 De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesech en Tiras. 6 De zonen van Gomer waren Askenaz, Difath en Togarma. 7 De zonen van Jawan waren Elisa, Tarsisa, de Kittieten en de Rodanieten. 8 De zonen van Cham waren Kus, Misraïm, Put en Kanaän. 9 De zonen van Kus waren Seba, Chawila, Sabta, Rama en Sabtecha. De zonen van Rama waren Seba en Dedan. 10 Nimrod, die later een beroemde held werd, was ook een zoon van Kus. 11 De families die naar de zonen van Misraïm werden genoemd, waren de Ludieten, de Anamieten, de Lehabieten, 12 de Naftuhieten, de Pathrusieten, de Kashluhieten, de voorvaders van de Filistijnen, en de Kaftorieten. 13 Onder Kanaäns zonen bevonden zich ook zijn oudste zoon Sidon 14 en Heth. Kanaän was tevens de voorvader van de Jebusieten, de Amorieten, de Girgasieten, 15 de Chiwwieten, de Arkieten, 16 de Sinieten, de Arwadieten, de Semarieten en de Hamatieten. 17 De zonen van Sem waren Elam, Assur, Arfachsad, Lud, Aram, Uz, Hul, Gether en Mesech. 18 Arfachsads zoon was Selach en Selachs zoon was Eber. 19 Eber had twee zonen: Peleg, die zo heette omdat tijdens zijn leven de aarde werd verdeeld, en zijn broer Joktan. 20 De zonen van Joktan waren Almodad, 21 Selef, Chasarmawet, Jerah, Hadoram, 22 Uzal, Dikla, Ebal, Abimaël, 23 Seba, Ofir, Chawila en Jobab. 24 De zoon van Sem was Arfachsad, de zoon van Arfachsad was Selach, 25 de zoon van Selach was Eber, 26 de zoon van Eber was Peleg, de zoon van Peleg was Reü, de zoon van Reü was Serug, de zoon van Serug was Nachor, 27 de zoon van Nachor was Terach, de zoon van Terach was Abram, die later Abraham werd genoemd.
28 Abrahams zonen waren Isaak en Ismael. 29 De zonen van Ismaël waren Nebajot, de oudste, Kedar, 30 Adbeël, Mibsam, Misma, Duma, Massa, Hadad, Tema, 31 Jetur, Nafis en Kedema. 32 Abraham kreeg ook zonen van zijn bijvrouw Ketura. Dat waren achtereenvolgens Zimran, Joksan, Medan, Midjan, Jisbak en Suach. Joksans zonen waren Seba en Dedan. 33 De zonen van Midjan waren Efa, Efer, Henoch, Abida en Eldaä. Dit waren de nakomelingen die Abrahams bijvrouw Ketura hem gaf.
34 Abrahams zoon Isaak had twee zonen: Esau en Israël. 35 De zonen van Esau waren Elifaz, Reüel, Jeüs, Jalam en Korach. 36 De zonen van Elifaz waren Teman, Omar, Zefi, Gaëtam, Kenaz, Timna en Amalek. 37 De zonen van Reüel waren Nahat, Zerach, Samma en Mizza. 38 Tot de zonen van Esau behoorden tevens Lotan, Sobal, Sibon, Ana, Dison, Ezer en Disan. Lotans zonen waren: Chori en Homam. 39 Lotan had ook nog een zuster, die Timna heette. 40 De zonen van Sobal waren Aljan, Manahath, Ebal, Sefi en Onam. Sibons zonen waren Ajja en Ana. 41 De zoon van Ana was Dison en deze Dison had de volgende zonen: Hamran, Esban, Jitran en Keran. 42 De zonen van Ezer waren Bilhan, Zaäwan en Jaäkan. Disan had twee zonen: Uz en Aran.
43 Hier volgen de namen van de koningen van Edom, die regeerden voordat een koning over Israël regeerde: Bela, de zoon van Beor, die in de stad Dinhaba woonde. 44 Na de dood van Bela werd Jobab, de zoon van Zerach uit Bosra, de nieuwe koning. 45 Toen Jobab stierf, volgde Husam uit de streek van de Temanieten, hem op. 46 Na diens dood werd Hadad, de zoon van Bedad, koning. Hij regeerde vanuit de stad Awit. Hij was het die het leger van Midjan in de velden van Moab versloeg. 47 Na de dood van Hadad, besteeg Samla uit Masreka de troon. 48 Na Samlaʼs overlijden kwam Saul uit de aan de rivier gelegen stad Rechobot aan de macht. 49 Toen Saul stierf, stond Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, klaar om hem op te volgen. 50 Na de dood van Baäl-Hanan werd Hadad koning en regeerde vanuit de stad Pahi. Zijn vrouw heette Mehetabel, zij was een dochter van Matred en een kleindochter van Me-Zahab. 51-54 Na Hadads dood waren de volgende mannen de stamhoofden van Edom: Timna, Alja, Jetet, Oholibama, Ela, Pinon, Kenaz, Teman, Mibzar, Magdiël en Iram.
De nakomelingen van Israël
2 1,2 De zonen van Israël waren Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issachar, Zebulon, Dan, Jozef, Benjamin, Naftali, Gad en Aser. 3 Juda kreeg drie zonen bij Bath-Sua, een meisje uit Kanaän: Er, Onan en Sela. Zijn oudste zoon Er was echter zo goddeloos dat de Here hem doodde. 4 Toen werden Ers weduwe Tamar en haar schoonvader Juda ouders van de tweeling Peres en Zerach. Zo had Juda in totaal vijf zonen. 5 De zonen van Peres waren Hezron en Hamul. 6 De vijf zonen van Zerach waren Zimri, Ethan, Heman, Kalkol en Dara. 7 Achar, de zoon van Karmi, was de man die zich toeëigende wat van de Here was en daardoor zijn volksgenoten grote moeilijkheden bezorgde. 8 Ethan had slechts één zoon, Azarja.
9 De zonen van Hezron waren Jerachmeël, Ram en Kelubai. 10 Ram was de vader van Amminadab en Amminadab was de vader van Nachson, een leider van Israël. 11 Nachson was de vader van Salma en Salma was de vader van Boaz. 12 Boaz was de vader van Obed en Obed was op zijn beurt de vader van Isaï. 13 Isaïʼs eerste zoon was Eliab, zijn tweede zoon was Abinadab, zijn derde Simea, 14 zijn vierde Netanel, zijn vijfde Raddai, 15 zijn zesde Ozem en zijn zevende zoon was David. 16 Hun zusters waren Zeruja en Abigaïl. Zerujaʼs drie zonen waren Abisaï, Joab en Asaël. 17 Abigaïl was getrouwd met een zekere Jether uit het geslacht van Ismaël, haar zoon was Amasa.
18 Hezrons zoon Kaleb had twee vrouwen, Azuba en Jerioth. Dit waren hun zonen: Jeser, Sobab en Ardon. 19 Na de dood van Azuba trouwde Kaleb met Efrat en bij haar kreeg hij een zoon, die zij Hur noemden. 20 Hurs zoon was Uri en Uriʼs zoon was Besaleël. 21 Hezron trouwde toen hij zestig jaar was met Machirs dochter en zij bracht een zoon ter wereld: Segub. Machir was tevens de vader van Gilead. 22 Segub was de vader van Jaïr, die drieëntwintig steden in het gebied Gilead in bezit had. 23 Maar Gesur en Aram namen hem die steden af, evenals Kenat met de zestig omliggende dorpen. 24 Kort na de dood van Hezron, in Kaleb-Efrata, baarde zijn vrouw Abia Ashur, de vader van Tekoa.
25 Dit waren de zonen van Jerachmeël, de oudste zoon van Hezron: Ram, de oudste, Buna, Oren, Ozem en Ahia. 26 Jerachmeëls tweede vrouw Atara was de moeder van Onam. 27 De zonen van Ram waren Maäz, Jamin en Eker. 28 Onams zonen waren Sammai en Jada. Sammai ʼs zonen waren Nadab en Abisur. 29 De zonen van Abisur en zijn vrouw Abihaïl waren Achban en Molid. 30 Nadabs zonen waren Seled en Appaïm. Seled stierf kinderloos, 31 maar Appaïm had een zoon, Jiseï genaamd. Jiseïʼs zoon heette Sesan en Sesans zoon was Achlai. 32 Sammaiʼs broer Jada had twee zonen, Jether en Jonathan. Jether stierf kinderloos, 33 maar Jonathan had twee zonen, Pelet en Zaza. 34 Sesan had geen zonen, maar wel enkele dochters. Eén van zijn dochters huwelijkte hij uit aan zijn Egyptische dienaar Jarha. 35 Zij kregen een zoon, die zij Attai noemden. 36 Attaiʼs zoon was Nathan, Nathans zoon was Zabad, 37 Zabads zoon was Eflal, Eflals zoon was Obed, 38 Obeds zoon was Jehu, Jehuʼs zoon was Azarja, 39 Azarjaʼs zoon was Helez, Helezʼ zoon was Elasa, 40 Elasaʼs zoon was Sismai, Sismaiʼs zoon was Sallum, 41 Sallums zoon was Jekamja en Jekamjaʼs zoon was Elisama.
42 De oudste zoon van Kaleb, Jerachmeëls broer, was Mesa, hij was de vader van Zif, die op zijn beurt de vader van Maresa was. Deze Maresa was de vader van Hebron. 43 De zonen van Hebron waren Korach, Tappuah, Rekem en Sema. 44 Sema was de vader van Raham, die op zijn beurt de vader van Jorkeam was. Rekem was de vader van Sammai. 45 Sammaiʼs zoon was Maon, de vader van Bet-Zur. 46 Kalebs bijvrouw Efa bracht Haran, Moza en Gazez ter wereld. Haran had een zoon, die eveneens Gazez heette. 47 De zonen van Johdai waren Regem, Jotham, Gesan, Pelet, Efa en Saäf. 48,49 Een andere bijvrouw van Kaleb, Maächa, bracht de volgende zonen ter wereld: Seber, Tirhana, Saäf, de vader van Madmanna, en Seva, de vader van Machbena en Gibea. Kaleb had ook een dochter, die Achsa heette. 50 De zonen van Hur, de oudste zoon van Kaleb en Efrata, waren: Sobal, de vader van Kirjat-Jearim, 51 Salma, de vader van Bethlehem, en Haref, de vader van Bet-Gader. 52 Sobal, de vader van Kirjat-Jearim, had een zoon, Haroë genaamd, de voorvader van de halve stam van Menuchoth. 53 De families van Kirjat-Jearim waren: de Jethrieten, de Puthieten, de Sumathieten en de Misraïeten, van wie de Zorathieten en de Esthaolieten afstammen. 54 De nakomelingen van Salma waren de familie van Bethlehem, de Netofathieten, de inwoners van Atroth-Bet-Joab, de helft van de Manathieten en de Zorieten, 55 hiertoe behoorden ook de families van de schrijvers die in Jabez woonden: de Tirathieten, de Simeathieten en de Suchathieten. Al deze mensen behoren tot de Kenieten, die afstamden van Hamath, de stamvader van het huis Rechab.
De nakomelingen van David
3 Koning Davids oudste zoon was Amnon, die in Hebron ter wereld werd gebracht door zijn vrouw Ahinoam uit Jizreël. De tweede was Daniël, wiens moeder Abigaïl uit Karmel was. 2 De derde was Absalom, de zoon van zijn vrouw Maächa, die een dochter was van koning Talmai van Gesur. De vierde was Adonia, de zoon van zijn vrouw Haggith. 3 De vijfde was Sefatja, de zoon van zijn vrouw Abital. De zesde was Jithream, de zoon van zijn vrouw Egla. 4 Deze zes werden geboren in Hebron, waar koning David zevenenhalf jaar regeerde. Daarna verhuisde hij naar zijn hoofdstad Jeruzalem, waar hij nog eens drieëndertig jaar regeerde. 5 Tijdens zijn verblijf in Jeruzalem bracht zijn vrouw Bathséba, de dochter van Ammiël, haar zonen Simea, Sobab, Nathan en Salomo ter wereld.
6-8 David had bovendien nog negen andere zonen. Dat waren achtereenvolgens: Jibhar, Elisama, Elifelet, Nogah, Nefeg, Jafia, Elisama, Eljada en Elifelet. 9 In deze lijst zijn de zonen van zijn bijvrouwen niet opgenomen. David had ook nog een dochter, Tamar.
10-14 Dit zijn de nakomelingen van koning Salomo: Rehabeam, Abia, Asa, Josafat, Joram, Ahazia, Joas, Amazia, Azaria, Jotham, Achaz, Hizkia, Manasse, Amon en Josia. 15 De zonen van Josia waren: Johanan, de oudste, Jojakim, Zedekia en Sallum. 16 De zonen van Jojakim waren Jechonja en Zedekia.
17,18 Dit zijn de zonen die koning Jechonja kreeg: Assir en zijn zoon Sealthiël, Malchiram, Pedaja, Senassar, Jekamja, Hosama en Nedabja. 19,20 Pedaja was de vader van Zerubbabel en Simi. De kinderen van Zerubbabel waren Mesullam, Hananja, Hasuba, Ohel, Berechja, Hasadja, Jusab-Hesed en een dochter, die Selomit heette. 21 Hananjaʼs zoon was Pelatja, Pelatjaʼs zoon was Jesaja, 22 Jesajaʼs zoon was Refaja, Refajaʼs zoon was Arnan, Arnans zoon was Obadja, Obadjaʼs zoon was Sechanja, Sechanjaʼs zoon was Semaja. Semaja had zes zonen, onder wie Hattus, Jigal, Bariah, Nearja en Safat. 23 Nearja had drie zonen: Eljoënai, Hizkia en Azrikam. 24 Eljoënaiʼs zeven zonen waren Hodajeva, Eljasib, Pelaja, Akkub, Johanan, Delaja en Anani.
De nakomelingen van Juda
4 Dit zijn de zonen van Juda: Peres, Hezron, Karmi, Hur en Sobal. 2 Sobals zoon Reaja was de vader van Jahath, die Ahumai en Lahad als zonen had. Deze stonden bekend als de Zorathieten. 3,4 De zoon van Hur, de oudste zoon van Efrata, die de vader van Bethlehem was, had de volgende nakomelingen: Etam, Jizreël, Jisma, Jidbas, Hazlelponi (een dochter), Pnuël, de vader van Gedor, en Ezer, de vader van Husa. 5 Ashur, de vader van Tekoa, had twee vrouwen: Hela en Naära. 6 Naära bracht Ahuzzam, Chefer, Temeni en Ahastari ter wereld. 7 Hela kreeg Zereth, Jezohar en Ethnan. 8 Koz was de vader van Anub en Hazobeba en tevens de voorvader van de familie die werd genoemd naar Aharhel, de zoon van Harum. 9 Jabez genoot het meeste aanzien van zijn broers. Zijn moeder noemde hem Jabez omdat de bevalling zo moeilijk verliep. 10 Hij was degene die de God van Israël vroeg: ‘Och, zegent U mij alstublieft! Help mij met wat ik doe, opdat mijn bezittingen worden uitgebreid. Bewaar mij voor het kwaad en alle onheil.’ En God voldeed aan dat verzoek.
11,12 De nakomelingen van Reka waren Kelub, de broer van Suha, wiens zoon Mehir de vader van Eston was. Eston was de vader van Bethrafa, Paseah en Tehinna. Tehinna was de vader van Ir-Nachas. 13 De zonen van Kenaz waren Othniël en Seraja. Othniëls zonen waren Hathath en Meonothai. 14 Meonothai was de vader van Ofra. Seraja was de vader van Joab, de voorvader van de bewoners van het Handwerkersdal, dat zijn naam ontleende aan de vele handwerkslieden die daar woonden.
15 De zonen van Kaleb, de zoon van Jefunne, waren Iru, Ela en Naäm. Tot de zonen van Ela behoorde Kenaz. 16 Jehallelels zonen waren Zif, Zifa, Tirea en Asareël. 17 Ezraʼs zonen waren Jether, Mered, Efer en Jalon. Mered trouwde met Bithja, een Egyptische prinses. Zij was de moeder van Mirjam, Sammai en Jisbah, de voorvader van Estemoa. 18 Estemoaʼs vrouw uit Juda was de moeder van Jered, Eber en Jekuthiël, die respectievelijk de voorvaders van de Gedorieten, Sochoïeten en de Zanoathieten waren. 19 Hodijaʼs vrouw was een zuster van Naham. Een van haar zonen was de vader van de Garmiet Kehila en een andere was de vader van de Maächathiet Estemoa. 20 De zonen van Simon waren Amnon, Rinna, Benhanan en Tilon. De zonen van Jiseï waren Zoheth en Ben-Zoheth.
21,22 De zonen van Sela, de zoon van Juda, waren: Er, de vader van Lecha, Lada, de vader van Maresa, de gezinnen van de linnenwevers in Bet-Asbea, Jokim, de families van Kozeba, Joas en Saraf, die over Moab heerste voordat hij terugkeerde naar Jasubi-Lehem. Al deze namen zijn afkomstig uit zeer oude geschriften. 23 Deze families stonden bekend als pottenbakkers en bekwame tuinlieden, zij waren allemaal in dienst van de koning.
24 De zonen van Simeon waren Nemuël, Jamin, Jarib, Zerach en Saul. 25 Sauls zoon was Sallum, zijn kleinzoon was Mibsam en zijn achterkleinzoon was Misma. 26 Tot Mismaʼs zonen behoorde Hammuël, de vader van Zakkur en de grootvader van Simi. 27 Simi had zestien zonen en zes dochters, maar geen van zijn broers had een groot gezin, zij hadden allemaal minder kinderen dan normaal was in Juda. 28 Zij woonden in Berseba, Molada, Hazar-Sual, 29 Bilha, Ezem, Tholad, 30 Betuël, Chorma, Ziklag, 31 Bet-Markaboth, Hazar-Susim, Bet-Biri en Saäraim. Zij hadden de zeggenschap over deze steden tot de tijd van David. 32,33 Hun nakomelingen woonden ook in of bij Etam, Ain, Rimmon, Tochen en Asan, een gebied dat zich uitstrekte tot Baäl. Deze feiten staan vermeld in de geslachtsregisters die zij zelf bijhielden.
34-39 Hier volgen de namen van enkele leiders van grote families die naar de oostzijde van de Gedorvallei trokken, op zoek naar weidegrond voor hun kudden: Mesobab, Jamlech, Josa, Joël, Jehu, Eljoënai, Jaäkoba, Jesohaja, Asaja, Adiël, Jesimiël, Benaja en Ziza; de zoon van Sifeï, zoon van Allon, zoon van Jedaja, zoon van Simri, zoon van Semaja. 40,41 Zij vonden goede weidegrond in een rustig en vredig gebied, het land was vroeger eigendom van de nakomelingen van Cham. Gedurende de regering van koning Hizkia drongen deze leiders, van wie hier de namen zijn vermeld, het land binnen en verwoestten de tenten en huizen van de Meünieten, zij doodden de inwoners van het land en namen het in bezit. 42,43 Later trokken vijfhonderd van deze mannen, afkomstig van de stam van Simeon, naar de berg Seïr. Hun leiders waren Pelatja, Nearja, Refaja en Uzziël, allemaal zonen van Jiseï. Daar doodden zij de weinige nog in leven zijnde Amalekieten. Sinds die tijd wonen zij daar.
De nakomelingen van Ruben en Gad
5 De oudste zoon van Israël was Ruben, maar omdat hij zijn vader schande aandeed door met een van diens vrouwen te slapen, werd zijn eerstgeboorterecht aan het nageslacht van zijn halfbroer Jozef gegeven. Toch vermeldt het officiële geslachtsregister Jozef niet als oudste zoon. 2 Juda was de sterkste en meest invloedrijke stam van Israël en uit die stam kwam de leider voort, maar Jozef hield het geboorterecht. 3 De zonen van Ruben, de zoon van Israël, waren Henoch, Pallu, Hezron en Karmi. 4 Joëls nakomelingen waren zijn zoon Semaja, zijn kleinzoon Gog en zijn achterkleinzoon Simi. 5 Simiʼs zoon was Micha, zijn kleinzoon was Reaja en zijn achterkleinzoon Baäl. Baäls zoon was Beëra. 6 Hij was hoofd van de stam van Ruben en werd gevangengenomen door koning Tiglatpileser van Assur.
7,8 Zijn familieleden werden familiehoofden en kwamen voor in het officiële geslachtsregister: Jeïël, Zecharja, Bela, de zoon van Azaz, zoon van Sema, zoon van Joël. Deze laatste woonde in Aroër, in een gebied dat zich uitstrekte tot de berg Nebo en Baäl-Meon. 9 Joël was veehouder en weidde zijn vee in oostelijke richting, naar de rand van de woestijn en de rivier de Eufraat, want er was veel vee in het land Gilead. 10 Tijdens de regering van koning Saul versloegen de mannen van Ruben de Hagarenen en gingen wonen in hun tentenkampen in het oostelijk deel van Gilead. 11 Tegenover hen, in het land Basan, woonden de nakomelingen van Gad, die zich hadden verspreid tot bij Salcha. 12 Onder hen was Joël de invloedrijkste, gevolgd door Safam als tweede en Jaënai en Safat als derden. 13 Hun familieleden, de leiders van de zeven families, waren: Michaël, Mesullam, Seba, Jorai, Jakan, Zia en Eber. 14 Deze waren de zonen van Abihaïl, die de zoon was van Huri, de zoon van Jaroah, de zoon van Gilead, de zoon van Michaël, de zoon van Jesisai, de zoon van Jahdo, de zoon van Buz. 15 Ahi, de zoon van Abdiël en een kleinzoon van Guni, was de leider van de familie. 16 De familie woonde in en om Gilead (in het land Basan) en door het hele weidegebied van Saron. 17 Allen waren opgenomen in het officiële geslachtsregister ten tijde van koning Jotham van Juda en koning Jerobeam van Israël.
18 Het leger van Ruben, Gad en Manasse bestond uit 44.760 gewapende, goed geoefende en moedige mannen. 19 Zij voerden oorlog tegen de Hagarenen, de Jeturieten, de Nafisieten en de Nodabieten. 20 Zij vroegen God om hulp en Hij hielp hen omdat zij op Hem vertrouwden. Zo werden de Hagarenen en al hun bondgenoten verslagen. 21 De buit bestond uit vijftigduizend kamelen, tweehonderdvijftigduizend schapen, tweeduizend ezels en honderdduizend krijgsgevangenen. 22 Tevens sneuvelden grote aantallen vijanden in de strijd, want God had tegen hen gestreden. Zo bleven de Rubenieten in het gebied van de Hagarenen wonen tot de tijd van de ballingschap.
23 De stam van Manasse leefde verspreid door het land van Basan tot Baäl-Hermon, Senir en de berg Hermon. Ook deze stam telde vele leden. 24 De familiehoofden van deze stam waren Chefer, Jiseï, Eliël, Azriël, Jeremia, Hodavjah en Jahdiël. Ieder van hen had een grote reputatie als strijder en aanvoerder. 25 Maar zij waren ontrouw aan de God van hun voorouders. Zij aanbaden de afgoden van de oorspronkelijke bevolking die God voor hen had gedood. 26 Daarom zette de God van Israël de Assyrische koningen Pul en Tiglatpileser aan het land binnen te vallen en de mannen van Ruben, Gad en Manasse te deporteren. Zij werden meegenomen naar Halah, Habor, Hara en de rivier van Gozan, waar zij tot op de dag van vandaag wonen.
De nakomelingen van Levi
6 Hier volgen de namen van de zonen van Levi: Gersom, Kehat en Merari. 2 Kehats zonen waren Amram, Jishar, Hebron en Uzziël. 3 Amrams kinderen waren Aäron, Mozes en Mirjam. Aärons zonen waren Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar. 4-10 De oudste zonen van de elkaar opvolgende generaties van Aäron waren: Eleazar, de vader van Pinechas, de vader van Abisua, de vader van Bukki, de vader van Uzzi, de vader van Zerahja, de vader van Merajoth, de vader van Amarja, de vader van Ahitub, de vader van Zadok, de vader van Ahimaäz, de vader van Azarja, de vader van Johanan, de vader van Azarja, die hogepriester was van de tempel in Jeruzalem, die door Salomo was gebouwd.
11-15 Deze Azarja was de vader van Amarja, de vader van Ahitub, de vader van Zadok, de vader van Sallum, de vader van Hilkia, de vader van Azarja, de vader van Seraja, de vader van Jozadak.
Jozadak werd balling, toen de Here het volk van Juda en Jeruzalem gevangen liet nemen door Nebukadnezar.
16 Zoals hierboven aangegeven, waren Gersom, Kehat en Merari de zonen van Levi. 17 De zonen van Gersom waren Libni en Simi. 18 De zonen van Kehat waren Amram, Jishar, Hebron en Uzziël.
19-21 De zonen van Merari waren Machli en Musi. De families van de Levieten waren als volgt naar hun gezinshoofden verdeeld: in de familie van Gersom: Libni, Jahath, Zimma, Joah, Iddo, Zarah en Jeathrai. 22-24 In de familie van Kehat: Amminadab, Korach, Assir, Elkana, Ebjasaf, Assir, Tachat, Uriël, Uzzia en Saul. 25-27 Het gezin van Elkana was verder verdeeld in de volgende gezinnen van zijn zonen Amasai, Ahimoth, Elkana, Zofai, Nachat, Eliab, Jeroham en Elkana. 28 De gezinnen van de familie van Samuël werden geleid door Samuëls zonen: Joël, de oudste, en Abia, de tweede zoon. 29,30 De gezinnen van de familie van Merari werden geleid door zijn zonen Machli, Libni, Simi, Uzza, Simea, Haggia en Asaja.
31 Koning David wees deze mannen als koorleiders aan en liet koren vormen om God in de tabernakel te prijzen, nadat hij daar de ark een plaats had gegeven. 32 Totdat Salomo de tempel in Jeruzalem had gebouwd, gingen zij daar door met het leiden van de samenzang.
33-38 Hier volgen de namen van de nakomelingen van de koorleiders: de zanger Heman kwam uit de familie van Kehat en zijn geslachtsregister ging terug via de volgende personen: Joël, Samuël, Elkana, Jeroham, Eliël, Toah, Suf, Elkana, Mahath, Amassai, Elkana, Joël, Azarja, Zefanja, Tachat, Assir, Ebjasaf, Korach, Jishar, Kehat, Levi en Israël. 39-43 Hemans helper was Asaf, wiens stamboom terugging via Berechja, Simea, Michaël, Baëseja, Malkia, Ethni, Zerach, Adaja, Ethan, Zimma, Simi, Jahath, Gersom en Levi. 44-47 Hemans tweede helper was Ethan, een lid van de familie van Merari, die aan zijn linkerhand stond. Ethans stamboom liep terug via Kisi, Abdi, Malluch, Hasabja, Amazia, Hilkia, Amzi, Bani, Semer, Machli, Musi, Merari en Levi.
48 Hun familieleden, alle andere Levieten, waren belast met allerlei andere taken in de tabernakel. 49 Maar alleen Aäron en zijn nakomelingen waren priesters. Tot hun taken behoorde het offeren van brandoffers en reukwerk, alle werkzaamheden die te maken hadden met het binnenste heiligdom, het Heilige der Heiligen, voor de verzoening van Israël met de Here. Zij zorgden ervoor dat alle aanwijzingen die Gods dienaar Mozes had gegeven, werden opgevolgd.
50-53 De nakomelingen van Aäron waren Eleazar, Pinechas, Abisua, Bukki, Uzzi, Zerahja, Merajoth, Amarja, Ahitub, Zadok en Ahimaäz. 54 Door middel van het lot werden aan de nakomelingen van Aäron die deel uitmaakten van de familie van Kehat, 55 de vrijstad Hebron in Juda met de weidegronden er omheen toegewezen. 56,57 Maar de velden en omringende dorpen werden aan Kaleb, de zoon van Jefunne, gegeven. 58,59 De nakomelingen van Aäron kregen ook de volgende steden met weidegronden er omheen: Libna, Jattir, Estemoa, Hilen, Debir, Asan en Bet-Semes. 60 Dertien andere steden met het omringende grasland, inclusief Geba, Alemeth en Anathoth, werden door de stam van Benjamin aan de priesters toegewezen. 61 Daarna werd er geloot om de verdeling van het land van de overgebleven nakomelingen van de familie van Kehat te regelen en zij kregen tien steden in het gebied van de stam van Manasse.
62 De gezinnen van de familie van Gersom kregen door middel van het lot dertien steden in het gebied van Basan van de stammen Issachar, Aser, Naftali en Manasse. 63 De gezinnen van de Merari-familie kregen op diezelfde manier twaalf steden van de stammen Ruben, Gad en Zebulon. 64,65 Ook de stammen Juda, Simeon en Benjamin stelden op deze manier door middel van het lot steden beschikbaar aan de Levieten. De namen van deze steden werden daarbij hardop genoemd.
66-69 De stam van Efraïm gaf de volgende vrijsteden met het omringende grasland aan de overgebleven gezinnen van de Kehat-familie: Sichem, de vrijstad in het gebergte Efraïm, Gezer, Jokmeam, Bet-Horon, Ajalon en Gath-Rimmon. 70 De volgende vrijsteden met het omringende grasland kwamen in handen van de gezinnen van de Kehatieten uit het bezit van de stam van Manasse: Aner en Bileam.
71 De vrijsteden met het omringende grasland die de stam van Manasse aan de gezinnen van de Gersom-familie gaf, waren: de vrijstad Golan in Basan en Astharoth. 72 De stam van Issachar gaf hun Kedes, Dobrath, 73 Ramot en Anem, met uiteraard de omringende weidegronden. 74 De stam van Aser gaf hun Masal, Abdon, 75 Hukok en Rechob, weer met het omringende grasland. 76 De stam van Naftali gaf hun Kedes in Galilea, Hammon en Kirjataïm met het bijbehorende grasland. 77 Van de stam van Zebulon kregen zij de steden Rimmono en Tabor. 78,79 Aan de overkant van de Jordaan, tegenover Jericho, gaf de stam van Ruben hun Beser, een woestijnstad, Jahza, Kedemoth en Mefaäth, met de daarbij behorende weidegronden. 80 De stam van Gad gaf hun ten slotte Ramot in Gilead, Machanaïm, 81 Chesbon en Jazer. Ook hier kregen zij de erbij behorende weidegronden bij.
Vervolg op de stamboom van de zonen van Israël
7 De vier zonen van Issachar waren Tola, Pua, Jasib en Simron. 2 De zonen van Tola, ieder het hoofd van een familie, waren Uzzi, Refaja, Jeriël, Jahmai, Jibsam en Samuël. In de tijd van koning David bedroeg het totaal aantal strijdbare mannen van deze families tweeëntwintigduizend zeshonderd. 3 Uzziʼs zoon was Jizrahja, onder wiens vijf zonen zich Michaël, Obadja, Joël en Jissia bevonden. Ieder van hen stond aan het hoofd van een familie. 4 In de tijd van koning David konden hun nakomelingen zesendertigduizend mannen in het strijdperk brengen. De mannen van deze bevolkingsgroep hadden namelijk meer dan één vrouw en dus nogal wat zonen. 5 De families van de stam van Issachar konden samen zevenentachtigduizend heldhaftige mannen leveren voor het leger. Allen waren ingeschreven in de officiële geslachtsregisters.
6 De zonen van Benjamin waren Bela, Becher en Jediaël. 7 De zonen van Bela waren Esbon, Uzzi, Uzziël, Jerimoth en Iri. Deze vijf geduchte strijders waren familiehoofden. Hun families telden 22.034 mannen. Ook deze kwamen weer allemaal voor in de officiële registers. 8 De zonen van Becher waren Zemira, Joas, Eliëzer, Eljoënai, Omri, Jeremoth, Abia, Anathoth en Alemeth. 9 In de tijd van David telden hun nakomelingen 20.200 geharde soldaten, die onder bevel stonden van hun familiehoofden. 10 De zoon van Jediaël heette Bilhan en deze Bilhan had de volgende zonen: Jeüs, Benjamin, Ehud, Kenaäna, Zethan, Tarsis en Ahisahar. 11 Zij waren de hoofden van de families van Jediaël en in de tijd van koning David bevonden zich 17.200 weerbare mannen onder hun nakomelingen. 12 De zonen van Ir heetten Suppim en Chuppim. Husim was de zoon van Aher.
13 De zonen van Naftali, en dus nakomelingen van Jakobs vrouw Bilha, waren Jahziël, Guni, Jeser en Sallum.
14 De zonen van Manasse, kinderen van zijn Aramese bijvrouw, waren Asriël en Machir. Deze laatste werd de vader van Gilead. 15 Het was Machir die vrouwen vond voor Suppim en Chuppim. Machirs zuster was Maächa. Een andere nakomeling was Selofchad, die alleen maar dochters had. 16 Machirs vrouw, die ook Maächa heette, bracht een zoon ter wereld, die zij Peres noemde. Peresʼ broer heette Seres en hij noemde zijn zonen Ulam en Rekem. 17 Ulams zoon heette Bedan. Dit waren dus de zonen van Gilead, de kleinzonen van Machir en de achterkleinzonen van Manasse. 18 Machirs zuster Molecheth bracht Ishod, Abiëzer en Machla ter wereld. 19 De zonen van Semida waren Ahjan, Sechem, Likhi en Aniam.
20,21 De nakomelingen van Efraïm waren Suthelah, zijn zoon Bered, Bereds zoon Tachat, diens zoon Elada, Eladaʼs zoon Tachat, diens zoon Zabad, Zabads zoon Suthelah, en Efraïms zonen Ezer en Elad. Elad en Ezer trachtten in de buurt van Gath vee te roven, maar werden daarbij gedood door de mannen van Gath. 22 Hun vader Efraïm rouwde lange tijd om hen en zijn broers probeerden hem te troosten. 23 Kort daarop raakte zijn vrouw in verwachting en bracht een kind ter wereld, dat hij Beria (wat ‘ellende’ betekent) noemde om wat er was gebeurd. 24 Efraïms dochter heette Seëra. Zij bouwde Beneden-Bet-Horon, Boven-Bet-Horon en Uzzen-Seëra. 25-27 Hier volgt Efraïms stamboom: Refah, de broer van Resef, de vader van Telah, de vader van Tachan, de vader van Ladan, de vader van Ammihud, de vader van Elisama, de vader van Nun, de vader van Jozua. 28 Zij woonden in een gebied dat werd begrensd door Betel en de omringende dorpen, in het oosten door Naäram, in het westen door Gezer en de bijbehorende dorpen en ten slotte door Sichem met zijn voorsteden tot aan Ajja, met de omliggende dorpen.
29 De stam van Manasse, nakomelingen van Israëls zoon Jozef, beheersten de volgende steden en de gebieden daaromheen: Bet-Sean, Taänach, Megiddo en Dor.
30 De zonen van Aser waren Jimna, Jiswa, Jiswi, Beria en hun zuster Serach. 31 De zonen van Beria waren Eber en Malkiël, de vader van Birzavith. 32 Ebers kinderen waren Jaflet, Somer, Hotham en hun zuster Sua. 33 Jaflets zonen waren Pasach, Bimhal en Asvath. 34 De zonen van zijn broer Somer waren Ahi, Rohega, Jehubba en Aram. 35 De zonen van zijn broer Hotham waren Zofah, Jimna, Seles en Amal. 36,37 De zonen van Zofah waren Suach, Harnefer, Sual, Beri, Jimra, Beser, Hod, Samma, Silsa, Jitran en Beëra. 38 De zonen van Jether waren Jefunne, Pispa en Ara. 39 De zonen van Ulla waren Arah, Hanniël en Rizja. 40 Deze nakomelingen van Aser waren hoofden van de diverse families en zeer bedreven in het voeren van oorlog en het leiding geven. Hun nakomelingen in de officiële registers telden zesentwintigduizend weerbare mannen.
De nakomelingen van Benjamin
8 1,2 De zonen van Benjamin, te beginnen met de oudste, waren Bela, Asbel, Ahrah, Noha en Rafa. 3-5 De zonen van Bela waren Addar, Gera, Abihud, Abisua, Naäman, Ahoah, Gera, Sefufan en Churam. 6,7 De zonen van Ehud, hoofden van de families die in Geba woonden, werden tijdens de oorlog gevangengenomen en naar Manahath gebracht. Ehuds zonen waren Naäman, Ahia en Gera, de vader van Uzza en Ahihud.
8-10 Saharaïm scheidde van zijn vrouwen Husim en Baära, maar in het land Moab had hij kinderen van zijn nieuwe vrouw Hodes. Dat waren Jobab, Zibja, Mesa, Malkam, Jeüz, Sochja en Mirma. Deze zonen werden allemaal hoofd van een familie. 11 Zijn vrouw Husim had Abitub en Elpaäl ter wereld gebracht. 12 De zonen van Elpaäl waren Eber, Misam en Semed. Deze laatste bouwde de steden Ono en Lod en de omringende dorpen. 13 Zijn andere zonen waren Beria en Sema, beiden hoofden van families die in Ajalon woonden, zij verjaagden daar de inwoners van Gath.
14 Tot Elpaäls zonen behoorden ook Ahjo, Sasak en Jeremoth. 15,16 De zonen van Beria waren Zebadja, Arad, Eder, Michaël, Jispa en Joha. 17,18 Verder behoorden tot de zonen van Elpaäl Zebadja, Mesullam, Hizki, Eber, Jismerai, Jizlia en Jobab.
19-21 De zonen van Simi waren Jakim, Zichri, Zabdi, Eljoënai, Zillethai, Eliël, Adaja, Beraja en Simrath. 22-25 De zonen van Sasak waren Jispan, Eber, Eliël, Abdon, Zichri, Hanan, Hananja, Elam, Anthothia, Jifdeja en Pnuël. 26,27 De zonen van Jeroham waren Samserai, Seharja, Athalja, Jaäresja, Elia en Zichri. 28 Dit waren de hoofden van de families die in Jeruzalem woonden.
29 Jeïël, de vader van Gibeon, woonde in Gibeon. Zijn vrouw heette Maächa.
30-32 Zijn oudste zoon heette Abdon en werd gevolgd door Zur, Kis, Baäl, Nadab, Gedor, Ahjo, Zecher en Mikloth, de vader van Simea. Al deze families leefden bij elkaar in de buurt van Jeruzalem. 33 Ner was de vader van Kis en Kis was de vader van Saul, tot Sauls zonen behoorden Jonathan, Malkisua, Abinadab en Esbaäl. 34 Jonathans zoon heette Mefiboseth en diens zoon was Micha. 35 De zonen van Micha waren Pithon, Melech, Thaärea en Achaz. 36 Achaz was de vader van Jehoadda, Jehoadda was de vader van Alemeth, Azmaveth en Zimri. Zimriʼs zoon heette Moza. 37 Moza was de vader van Bina en diens zonen waren Rafa, Elasa en Azel. 38 Azel had zes zonen: Azrikam, Bochru, Ismaël, Searja, Obadja en Hanan. 39 Azels broer Esek had drie zonen: Ulam, de oudste, Jeüs, de tweede en Elifelet, de derde. 40 Ulams zonen waren uitstekende strijders en zeer bedreven met hun pijl en boog. Deze mannen hadden honderdvijftig zonen en kleinzonen en behoorden allemaal tot de stam van Benjamin.
Terugkeer uit Babel
9 De stamboom van iedereen in Israël werd zorgvuldig vastgelegd in de Boeken van de Koningen van Israël. Juda was verbannen naar Babel, omdat de mensen God ontrouw waren en afgoden vereerden. 2 De eersten die terugkeerden en zich weer in hun vroegere woonplaatsen vestigden, waren de Israëlitische gezinnen, priesters, Levieten en tempeldienaren. 3 Toen kwamen ook gezinnen van de stammen van Juda, Benjamin, Efraïm en Manasse aan in Jeruzalem. 4 Een van die gezinnen was dat van Uthai, de zoon van Ammihud, zoon van Omri, zoon van Imri, zoon van Bani, uit de familie van Peres, de zoon van Juda. 5 De Silonieten vormden een andere groep die terugkeerde en daarbij waren ook Silons oudste zoon Asaja en zijn zonen. 6 Verder waren er nog de zonen van Zerach, ook Jeüel en zijn verwanten. In totaal zeshonderdnegentig mensen.
7,8 Onder de leden van de stam van Benjamin die terugkeerden, bevonden zich de volgende personen: Sallu, de zoon van Mesullam, zoon van Hodavja, zoon van Hassenua; Jibnea, de zoon van Jeroham; Ela, de zoon van Uzzi, zoon van Michri; Mesullam, de zoon van Sefatja, zoon van Reüel, zoon van Jibnia. 9 De mannen waren allen hoofd van een familie en brachten veel verwanten mee, oud en jong. In totaal keerden 956 Benjaminieten terug.
10,11 De priesters die terugkeerden, waren Jedaja, Jojarib, Jachin en Azarja, de zoon van Hilkia, zoon van Mesullam, zoon van Zadok, zoon van Merajoth, zoon van Ahitub. Hij was degene die in de tempel de leiding had. 12 Een van de priesters die terugkeerden, was Adaja, de zoon van Jeroham, zoon van Pashur, zoon van Malkia. Een andere priester was Masai, de zoon van Adiël, zoon van Jahzera, zoon van Mesullam, zoon van Mesillemith, zoon van Immer. 13 Samen met hun verwanten, de familiehoofden, keerden in totaal 1760 priesters terug, moedige mannen voor de dienst in het huis van God.
14 Onder de terugkerende Levieten bevond zich ook Semaja, de zoon van Hassub, zoon van Azrikam, zoon van Hasabja, een van de zonen van Merari. 15,16 Enkele andere Levieten die terugkeerden, waren Bakbakkar, Heres, Galal, Mattanja, de zoon van Micha, zoon van Zichri, zoon van Asaf; Obadja, de zoon van Semaja, zoon van Galal, zoon van Jeduthun, en Berechja, de zoon van Asa, zoon van Elkana, die in de dorpen van de Netofathieten woonde.
17 De poortwachters waren de hoofdpoortwachter Sallum, Akkub, Talmon en Achiman, allemaal Levieten. 18 Zij zijn nog steeds verantwoordelijk voor de oostelijke koninklijke poort. 19 Sallums voorgeslacht voerde via Kore en Ebjasaf terug tot Korach. Hij en zijn naaste verwanten, de Korachieten, waren verantwoordelijk voor de offers en de bescherming van de tempel, precies zoals hun voorouders dat bij de tabernakel hadden gedaan. 20 Pinechas, de zoon van Eleazar, was vroeger aanvoerder van deze afdeling. En de Here hielp hem daarbij. 21 Ook Zacharja, de zoon van Meselemja, was ooit verantwoordelijk voor de bescherming van de hoofdingang van de tabernakel. 22 In totaal waren er in die tijd 212 poortwachters. Zij waren in hun eigen dorpen in de geslachtsregisters ingeschreven en door David en Samuël op grond van hun betrouwbaarheid benoemd. 23 Zij en hun nakomelingen hadden de leiding over de tabernakel van de Here. 24 Zij waren verdeeld over de vier zijden van de tabernakel: oost, west, noord en zuid. 25 Hun familieleden uit de dorpen losten elkaar regelmatig op de sabbat af om samen met hen dienst te doen. 26 De vier hoofdpoortwachters, allemaal Levieten, hadden een echte vertrouwenspositie, want zij waren verantwoordelijk voor de vertrekken en schatkamers in de tabernakel van God. 27 Wegens hun belangrijke posities woonden zij dichtbij de tabernakel en deden elke morgen de poorten open.
28 Sommigen van hen waren belast met het toezicht op de voorwerpen die werden gebruikt bij het offeren en de eredienst, zij hielden alles nauwkeurig bij om te voorkomen dat iets verloren ging. 29 Anderen waren verantwoordelijk voor de gewone gereedschappen in de tabernakel, de heilige voorwerpen en de voorraden, zoals het fijne meel, de wijn, de olie, het reukwerk en de specerijen. 30 Andere priesters bereidden de specerijen voor het reukwerk. 31 Mattithja, een Leviet en de oudste zoon van de Korachiet Sallum, zorgde voor het bakken van de platte koeken die werden gebruikt als spijsoffers. 32 Sommige leden van de Kehat-familie hadden de taak de verse toonbroden neer te leggen, iets dat elke sabbat gebeurde. 33,34 De koorleiders waren allemaal vooraanstaande Levieten. Zij woonden in de tempel in Jeruzalem en moesten 24 uur per etmaal beschikbaar zijn. Zij waren dan ook vrijgesteld van andere taken.
35-37 Jeïël, wiens vrouw Maächa was, woonde in Gibeon. Hij had veel zonen: Gibeon, Abdon, de oudste, Zur, Kis, Baäl, Ner, Nadab, Gedor, Ahjo, Zacharja en Mikloth. 38 Mikloth woonde met zijn zoon Simeam in Jeruzalem, dichtbij zijn familieleden. 39 Ner was de vader van Kis, Kis was de vader van Saul, Saul was de vader van Jonathan, Malkisua, Abinadab en Esbaäl. 40 Jonathan was de vader van Mefiboseth en deze was de vader van Micha. 41 Micha was de vader van Pithon, Melech, Tahrea en Achaz. 42 Achaz was de vader van Jaëra en Jaëra was de vader van Alemeth, Azmaveth en Zimri. Deze laatste was de vader van Moza. 43 Moza was de vader van Bina, Refaja, Elasa en Azel. 44 Azel had zes zonen: Azrikam, Bochru, Ismaël, Searja, Obadja en Hanan.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.