Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Beginning

Read the Bible from start to finish, from Genesis to Revelation.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
1 Kronieken 9-11

Lijst van mannen die in Jeruzalem komen wonen na terugkeer uit hun gevangenschap in Babel

Alle Israëlieten stonden opgeschreven op namenlijsten in de boeken met de geschiedenis van de koningen van het volk Israël.[a]

De Judeeërs werden door de koning van Babel meegenomen naar Babel. Dat gebeurde omdat ze ontrouw waren geworden aan God. De eersten die terugkwamen[b] naar hun eigen stuk grond en hun eigen steden, waren gewone Israëlieten, priesters, Levieten en tempelknechten.

Uit de stammen van Juda, Benjamin, Efraïm en Manasse kwamen de volgende families weer in Jeruzalem wonen:

Uit de familie van Juda's zoon Perez: Utai, de zoon van Ammihud, die een zoon was van Omri, die een zoon was van Imri, die een zoon was van Bani, die een zoon was van Perez, die een zoon was van Juda.

Uit de familie van Juda's zoon Sela: de oudste zoon Asaja met zijn zonen.

Uit de familie van Juda's zoon Zera: Jehuel met nog 690 mannen uit zijn familie.

Uit de stam van Benjamin: Sallu, de zoon van Mesullam, die een zoon was van Hodavja, die een zoon was van Hassenua. Jibneja, de zoon van Jeroham. Ela, de zoon van Uzzi, die een zoon was van Michri. Mesullam, de zoon van Sefatja, die een zoon was van Rehuel, die een zoon was van Jibnia. In totaal 956 mannen. Al deze mannen waren hoofden van hun families.

10 Van de priesters: Jedaja, Jojarib, Jachin, 11 Azarja, de zoon van Hilkia, die een zoon was van Mesullam, die een zoon was van Zadok, die een zoon was van Merajot, die een zoon was van Ahitub. Azarja had de leiding in de tempel van God. 12 Verder Adaja, de zoon van Jeroham, die een zoon was van Pashur, die een zoon was van Malchia. Massai, de zoon van Adiël, die een zoon was van Jazera, die een zoon was van Mesullam, die een zoon was van Mesillemit, die een zoon was van Immer. 13 Samen met de familiehoofden kwamen in totaal 1760 priesters terug, moedige mannen die God dienden in de tempel.

14 Van de Levieten:

Semaja, de zoon van Hasub, die een zoon was van Azrikam, die een zoon was van Hasabja, die een zoon was van Merari.

15 Bakbakkar, Heres en Galal.

Mattanja, de zoon van Micha, die een zoon was van Zichri, die een zoon was van Asaf.

16 Obadja, de zoon van Semaja, die een zoon was van Galal, die een zoon was van Jedutun.

Berechja, de zoon van Asa, die een zoon was van Elkana. Hij ging in de dorpen bij Netofa wonen.

17 De poortwachters van het heiligdom:

Sallum, Akkub, Talmon en Ahiman en hun broers. Sallum was hun hoofd. 18 Zij zijn nog steeds poortwachters bij de Koningspoort. Dat is de oostpoort van de tempel.

19 Sallum was de zoon van Kore, die een zoon was van Ebjasaf, uit de familie van Korach. Hij en de andere mannen uit de familie van Korach bewaakten de ingang van de tent van ontmoeting, net zoals hun voorvaders vroeger de ingang tot de tent van de Heer hadden bewaakt in het tentenkamp van Israël. 20 Toen had Pinehas, de zoon van Eleazar, de leiding over hen gehad en de Heer was met hem. 21 Zecharja, de zoon van Meselemja, bewaakte de ingang van de tent van ontmoeting. 22 In totaal waren er 212 bewakers. Hun namen staan op de namenlijsten van de dorpen waar ze wonen. Ze waren door David en de profeet Samuel voor die taak aangewezen. 23 Zij en hun zonen ná hen bewaakten de ingangen van de tent van ontmoeting en later de poorten van de tempel van de Heer. 24 Aan elke kant stonden poortwachters: aan de oostkant, de westkant, de noordkant en de zuidkant.

25 Sallum, Akkub, Talmon en Ahiman hadden om de beurt een week dienst met een aantal andere Levieten uit de dorpen. 26 Zij waren de vier belangrijkste poortwachters van de Levieten. Ze moesten ook toezicht houden op de kamers en de schatkamers van de tempel. 27 Ze brachten de nacht door bij de tempel, om de tempel te bewaken. Ook moesten ze elke dag 's morgens de poortdeuren open zetten. 28 Sommigen van hen zorgden voor de voorwerpen die voor de dienst gebruikt werden. Ze telden alles als het naar buiten gebracht werd en als het weer werd opgeborgen. 29 Anderen moesten zorgen voor de heilige voorwerpen en voor het meel, de wijn, de olijf-olie, de wierook en de specerijen. 30 Maar andere priesters maakten de wierook klaar. 31 En Mattitja, één van de Levieten, (hij was de oudste zoon van Sallum uit de familie van Korach) moest toezicht houden op het bakken van de broden en platte koeken. 32 Een aantal mannen uit de familie van Kehat moest elke heilige rustdag de heilige broden neerleggen.[c] 33 Maar de zangers (familiehoofden van de Levieten) hoefden verder geen werk te doen in de tempel. Want ze waren dag en nacht met hun eigen taak bezig.

34 Dit waren de familiehoofden van de Levieten. Ze woonden in Jeruzalem.

De familie van koning Saul

35 In Gibeon woonde Jehiël (de vader van Gibeon) met zijn vrouw Maächa. 36 Verder woonden daar zijn oudste zoon Abdon en zijn andere zonen: Zur, Kis, Baäl, Ner, Nadab, 37 Gedor, Ahio, Zacharja en Miklot. 38 Miklot kreeg een zoon: Simeam. Zij vertrokken uit Gibeon en gingen bij hun familie in Jeruzalem wonen. 39 Ner kreeg een zoon: Kis. Kis kreeg een zoon: Saul. Saul kreeg zonen: Jonatan, Malkisua, Abinadab en Esbaäl. 40 Jonatan kreeg een zoon: Meribbaäl.[d] Meribbaäl kreeg een zoon: Micha. 41 De zonen van Micha waren: Piton, Melech, Taërea en Achaz. 42 Achaz kreeg een zoon: Jaëra. Jaëra kreeg zonen: Alemet, Azmavet en Zimri. Zimri kreeg een zoon: Moza. 43 Moza kreeg een zoon: Bina. Bina's zoon was Refaja. Zijn zoon was Elasa. Zijn zoon was Azel. 44 Azel had zes zonen: Azrikam, Bochru, Ismaël, Searja, Obadja en Hanan. Dit zijn de zonen van Azel.

De dood van Saul

10 Toen de Filistijnen tegen Israël streden, sloegen de Israëlieten op de vlucht voor de Filistijnen. Veel van hen werden gedood in de bergen van Gilboa. De Filistijnen zaten Saul en zijn zonen op de hielen. Ze doodden Jonatan, Abinadab en Malchisua, de zonen van Saul. Daarna probeerden ze Saul te bereiken en hij kreeg het zwaar. Toen de boogschutters hem onder schot kregen, werd hij bang. Hij zei tegen zijn schildknaap: "Trek je zwaard en dood mij. Ik wil niet dat die ongelovigen mij doden en me belachelijk maken." Maar zijn schildknaap durfde niet. Toen stak Saul zichzelf met zijn zwaard dood. Toen zijn schildknaap zag dat Saul dood was, deed hij hetzelfde. Zo stierf Saul met zijn drie zonen: zijn hele gezin stierf tegelijk met hem.

De Israëlieten in het dal merkten dat het leger was gevlucht. Ze hoorden dat Saul en zijn zonen gedood waren. Toen verlieten ze hun steden en vluchtten. De Filistijnen trokken de lege steden binnen en gingen er wonen. Toen ze de volgende dag de gedode soldaten op de bergen van Gilboa gingen beroven, vonden ze Saul en zijn drie zonen. Ze beroofden hem, en namen zijn hoofd en zijn wapens mee. Daarna stuurden ze boodschappers rond door Filistea om het goede nieuws te vertellen in de tempels van hun goden en aan het volk. 10 Ze legden Sauls wapenrusting neer in de tempel van hun god Dagon. Sauls hoofd hingen ze op aan de muur van de tempel van Dagon.

11 De bewoners van Jabes in Gilead hoorden wat de Filistijnen met Saul hadden gedaan. 12 Toen gingen alle mannen die met wapens konden omgaan op weg en namen de lijken van Saul en zijn zonen mee. Ze brachten ze naar Jabes. Daar begroeven ze hen onder de eikenboom in Jabes.[e] Zeven dagen lang aten ze niets omdat ze over hen treurden. 13 Zo stierf Saul, omdat hij ontrouw aan de Heer was geworden. Want hij had de Heer niet gehoorzaamd. Hij had zelfs een waarzegster om raad gevraagd, in plaats van aan de Heer. 14 Daarom doodde Hij hem en maakte David, de zoon van Isaï, koning in de plaats van Saul.

David wordt koning van heel Israël

11 Daarna kwamen alle stammen van Israël naar David in Hebron. Ze zeiden: "Wij zijn van uw eigen volk. Vroeger al, toen Saul nog onze koning was, leidde u Israël in de oorlogen. En uw Heer God beloofde u dat u het volk Israël zou leiden en koning van Israël zou zijn." Zo kwamen alle leiders van Israël naar de koning in Hebron. En koning David sloot een verbond tussen hemzelf, het volk en de Heer. En ze zalfden David tot koning van heel Israël. Zo gebeurde wat de Heer al door Samuel over David had gezegd.[f]

David gaat in Jeruzalem wonen

Toen trok David met zijn leger Israëlieten naar Jeruzalem (dat is Jebus). Daar woonden de Jebusieten, de bewoners van dat gebied. De bewoners van Jebus hadden tegen David gezegd: "U komt hier niet binnen!" Maar David veroverde de burcht Sion en noemde die 'Stad van David'. David had gezegd: "Wie de Jebusieten de eerste slag toebrengt, wordt aanvoerder van mijn leger." Omdat Joab, de zoon van Zeruja, het eerst naar boven klom en in de stad kwam, werd hij Davids legeraanvoerder. David ging in de burcht wonen. Daarom werd die de 'Stad van David' genoemd. Hij bouwde er muren omheen, vanaf Millo helemaal rondom de burcht. Joab herstelde de rest van de stad. David werd steeds machtiger, want de Heer, de God van de hemelse legers, was met hem.

Davids helden

10 Dit zijn de aanvoerders van Davids helden. Zij hebben hem samen met de Israëlieten geholpen om koning te worden. Zo werd werkelijkheid wat de Heer over David had gezegd. 11 Dit zijn de namen van Davids helden: Jasobam, de zoon van Hachmoni. Hij was de aanvoerder van de 30 helden. Hij had ooit in zijn eentje met zijn speer 300 vijanden gedood.

12 Na hem kwam Eleazar, de zoon van Dodo uit de familie van Ahoach. Ook hij was één van de drie grootste helden. 13 Hij was met David in Pas-Dammim, toen de Filistijnen daar hun leger verzameld hadden om aan te vallen. Dat was bij een akker waar graan op stond. Het leger was voor de Filistijnen op de vlucht geslagen. 14 Maar hij en zijn mannen gingen midden op de akker staan. Dankzij hen konden de Filistijnen de akker niet veroveren. Zo versloegen ze hen en de Heer gaf een grote overwinning.

15 Op een keer was het drie van de 30 helden gelukt om David te bereiken toen hij bij de grot van Adullam was met zijn mannen. Ze waren afgedaald naar de rots waar David was. Het leger van de Filistijnen lag toen in de vlakte Refaïm. 16 David had zich verschanst in de grot in de bergen. Een afdeling Filistijnen bewaakte Betlehem. 17 David had dorst. Hij zei dat hij erg graag water zou willen drinken uit de waterput bij de poort van Betlehem. 18 Toen vochten de drie helden zich een weg dwars door het leger van de Filistijnen heen. Ze schepten water uit de put bij de poort van Betlehem en brachten het naar David. Maar David wilde het niet drinken. Hij goot het voor de Heer uit op de grond. 19 Hij zei: "Heer, hoe kan ik water drinken dat deze mannen met gevaar voor eigen leven hebben gehaald!" En hij wilde het niet drinken. Deze dingen hebben die drie helden gedaan.

20 Abisaï, de broer van Joab, was de leider van die drie. Hij had ooit met zijn speer 300 mannen in één keer verslagen. Hij werd erg bewonderd. 21 Hij was één van de beroemdste van de 30 helden, maar niet zo beroemd als de eerste drie.

22 Verder was er Benaja, de zoon van Jojada, die een zoon was van een dapper man uit Kabzeël. Hij had de twee grote helden van Moab verslagen. Ook liet hij zich op een dag dat er sneeuw lag, in een kuil zakken en doodde daarin een leeuw. 23 Hij had ook een Egyptenaar gedood, een man van 5 el (2 m) lang. De Egyptenaar had een speer in zijn hand die zo lang en zo dik was als de boom van een weefgetouw. Maar Benaja ging met een stok op hem af en rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar. Daarna doodde hij hem met zijn eigen speer. 24 Dit heeft Benaja gedaan. Hij werd erg bewonderd. 25 Hij was één van de beroemdste van de 30 helden, maar niet zo beroemd als de eerste drie. David had hem aanvoerder van zijn lijfwacht gemaakt.

26 De andere dappere helden waren: Asaël, de broer van Joab. Elhanan, de zoon van Dodo uit Betlehem. 27 Samma uit Harod. Helez uit Pelet. 28 Ira de zoon van Ikkes uit Tekoa. Abiëzer uit Anatot. 29 Sibbechai uit Husa. Ilai uit Ahoha. 30 Maharai uit Netofa. Heleb de zoon van Baëna uit Netofa. 31 Itai de zoon van Ribai uit Gibea van de stam van Benjamin. Benaja uit Piraton. 32 Hiddai uit de dalen van Gaäs. Abialbon uit Bet-Araba. 33 Azmavet uit Bahurim. Eljaba uit Saälbim. 34 Jonatan de zoon van Jasen uit Gizon. Jonatan de zoon van Samma uit Harar. 35 Ahiam de zoon van Sarar uit Harar. Elifal de zoon van Ur. 36 Hefer uit Mekera. Ahia uit Bet-Pelet. 37 Hezrai uit Karmel. Naäri de zoon van Ezbai. 38 Joël de broer van Natan. Mibhar de zoon van Geri. 39 Zelek uit Ammon. Narai uit Beërot, de schildknaap van Joab de zoon van Zeruja. 40 Ira uit Jeter. Gareb uit Jeter. 41 Uria de Hetiet. Zabad de zoon van Achlai. 42 Adina de zoon van Siza. Adina was hoofd van de stam van Ruben en gaf leiding aan 30 mannen. 43 Hanan de zoon van Maächa. Josafat uit Mattan. 44 Uzzia uit Asterot. Sama en Jeïel de zonen van Hotam uit Aroër. 45 Jediaël de zoon van Simri, en zijn broer Joha uit Tiz. 46 Eliël uit Mahanaïm. Jeribai en Josavja de zonen van Elnaäm. Jitma uit Moab. 47 Eliël, Obed en Jaäsiël uit Mezobaja.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016