Print Page Options
Previous Prev Day Next DayNext

Beginning

Read the Bible from start to finish, from Genesis to Revelation.
Duration: 365 days
BasisBijbel (BB)
Version
2 Kronieken 32-34

Sanherib valt Juda aan

32 Met al deze dingen bewees Hizkia dat hij trouw was aan de Heer. Toen viel koning Sanherib van Assur Juda aan. Hij omsingelde de steden met muren en torens. Hij dacht dat hij die wel zou kunnen veroveren. Toen Hizkia zag dat Sanherib Jeruzalem wilde aanvallen, overlegde hij met de leiders en aanvoerders. Hij wilde met hun hulp alle waterbronnen buiten de stad dichtstoppen. Zij hielpen hem met dat plan. Ze riepen een groot aantal mensen bij elkaar. Samen stopten ze alle bronnen in de streek dicht. Ook de beek die daar stroomde werd afgedamd. Zo zou het leger van Assur geen water hebben. Hizkia herstelde de kapotte plaatsen in de muur. Ook bouwde hij torens op de muur. Rondom deze muur bouwde hij nóg een muur, en hij verstevigde de muur bij de Millo-burcht in de 'Stad van David'. Verder maakte hij grote aantallen speren en schilden.

Hij wees legeraanvoerders aan en verzamelde hen op het plein bij de stadspoort. Daar sprak hij hun moed in. Hij zei: "Wees vastberaden en vol vertrouwen. Laat je niet bang maken door de koning van Assur en zijn grote leger. Hij is wel machtig, maar wij zijn machtiger. Híj heeft wel een machtig leger, maar wíj hebben een machtige God. En onze Heer God zal ons helpen en voor ons strijden." Daardoor kreeg het hele volk weer moed.

Koning Sanherib was zelf met zijn leger bij Lachis. Hij stuurde aanvoerders naar Jeruzalem. Ze brachten koning Hizkia en alle Judeeërs in Jeruzalem de volgende boodschap: 10 "Dit zegt koning Sanherib van Assur: Jullie zijn helemaal omsingeld. Waarop vertrouwen jullie nog? 11 Laat je niet voor de gek houden door Hizkia. Hij zegt dat jullie God jullie zal redden van de koning van Assur. Maar zo laat hij jullie van honger en dorst sterven! 12 Hizkia heeft toch alle altaren weggehaald? Hij heeft toch gezegd dat jullie maar bij één altaar offers mogen brengen en God mogen aanbidden? 13 Weten jullie dan niet wat ik en mijn voorvaders hebben gedaan met de volken van alle andere landen? Hebben de goden van die volken hen soms uit mijn macht kunnen redden? 14 Wie van al die goden heeft zijn volk gered? Jullie God zal jullie ook niet kunnen redden! 15 Laat Hizkia jullie dus niet bedriegen. Geloof hem niet. Want als geen enkele god van geen enkel land zijn volk uit mijn macht heeft kunnen redden, dan kan jullie God dat óók niet!" 16 En zo zeiden ze nog veel meer om Hizkia en God te beledigen. 17 Sanherib had ook een brief geschreven waarin hij de Heer, de God van Israël, beledigde. Ook daarin stond: "De God van Hizkia zal zijn volk niet uit mijn macht kunnen redden. Want dat konden de goden van de andere volken ook niet." 18 En ze riepen hun beledigingen luid in het Judees tegen de mannen op de muur, om hen bang te maken. Want ze hoopten daardoor de stad te kunnen veroveren. 19 Ze dachten dat de God van Jeruzalem net zo was als de goden van de andere volken: een beeld dat door mensen is gemaakt. 20 Maar koning Hizkia en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, baden tot God om hulp. 21 Toen stuurde de Heer een engel die het hele leger van de koning van Assur doodde. Alle aanvoerders en mannen werden gedood. Tot zijn schande moest de koning toen teruggaan naar zijn land. En toen hij op een keer de tempel van zijn god binnenging, staken zijn eigen zonen hem met hun zwaard dood.

22 Zo redde de Heer koning Hizkia en de bewoners van Jeruzalem uit de macht van koning Sanherib en alle anderen. Hij beschermde hen aan alle kanten en gaf hun rust. 23 Van alle kanten brachten de mensen geschenken naar Jeruzalem voor de Heer en voor koning Hizkia. Vanaf die tijd hadden alle volken veel ontzag voor koning Hizkia.

Hizkia wordt trots

24 In die tijd werd Hizkia ernstig ziek. Toen bad hij tot de Heer en Hij deed een wonder voor hem. 25 Maar in plaats van de Heer daar dankbaar voor te zijn, werd Hizkia trots. Daarom werd de Heer boos op hem, op Juda en op Jeruzalem. 26 Toen kreeg Hizkia er veel spijt van dat hij zo trots geworden was. Ook de bewoners van Jeruzalem hadden spijt over wat ze verkeerd gedaan hadden. Daarom strafte de Heer hen niet zolang Hizkia nog leefde.

27 Hizkia was heel erg rijk en geëerd. Hij bouwde schatkamers voor al het zilver en goud, de edelstenen, specerijen, schilden en kostbare voorwerpen. 28 Ook bouwde hij opslagplaatsen voor graan, wijn en olijf-olie, en stallen voor het vee. 29 Hij bouwde wachttorens en muren. God gaf hem ook heel veel vee. 30 En het was Hizkia die het water van de Gihon afdamde en rechtstreeks naar de 'Stad van David' leidde. Hizkia had succes bij alles wat hij deed.

31 Op een dag stuurde de koning van Babel mannen naar koning Hizkia. De koning van Babel had gehoord dat Hizkia ernstig ziek geweest was. Zijn mannen moesten Hizkia vragen door welk wonder hij weer genezen was. Toen verliet God Hizkia, want Hij wilde weten hoe Hizkia werkelijk was.[a] Daarom stelde Hij hem hiermee op de proef.

32 De rest van wat Hizkia allemaal heeft gedaan,[b] en alles wat hij voor God heeft gedaan, is opgeschreven door de profeet Jesaja, de zoon van Amoz. Het staat in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Juda en Israël. 33 Hizkia stierf en werd begraven. Zijn graf lag in het hoogste deel van de helling waar de koningen uit de familie van David begraven liggen. Heel Juda en de bewoners van Jeruzalem bewezen hem eer bij zijn dood. Zijn zoon Manasse werd na hem koning van Juda.

Manasse, koning van Juda

33 Manasse was twaalf jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 55 jaar in Jeruzalem. Hij leefde niet zoals de Heer het wil. Hij deed dezelfde vreselijke dingen als de volken die de Heer voor de Israëlieten uit het land had weggejaagd. Hij bouwde de altaren weer op die zijn vader Hizkia had afgebroken. Hij bouwde weer altaren voor Baäl, zette heilige palen neer en aanbad de zon, de maan en de sterren. Ook bouwde hij altaren in de tempel van de Heer, de plaats waarvan de Heer gezegd had dat Hij er voor eeuwig wilde wonen. Hij bouwde altaren voor de zon, de maan en de sterren op de twee pleinen van de tempel van de Heer. Hij offerde zelfs in het Ben-Hinnomdal zijn zonen als brand-offer. Hij hield zich bezig met toekomstvoorspellen, waarzeggerij en toverij. Hij ging naar waarzeggers en naar mensen die voor hem de geesten om raad moesten vragen. Hij deed heel veel dingen die de Heer had verboden. Daarmee maakte hij Hem kwaad. Hij liet ook een stenen godenbeeld maken en zette dat neer in de tempel van God, ook al had God tegen David en tegen Davids zoon Salomo gezegd: 'In deze tempel wil Ik voor eeuwig wonen, hier in de stad Jeruzalem die Ik in heel Israël heb uitgekozen. Ik zal ervoor zorgen dat Israël voor altijd zal wonen in het land dat Ik aan hun voorouders heb gegeven. Maar dat zal Ik alleen doen, als zij zich altijd aan mijn wetten en leefregels houden. Ze moeten zich aan de hele wet houden die Ik aan mijn dienaar Mozes heb gegeven.'

Het was de schuld van koning Manasse dat Juda en de bewoners van Jeruzalem ergere dingen gingen doen dan de volken die de Heer voor de Israëlieten had vernietigd. 10 De Heer waarschuwde Manasse en zijn volk, maar ze wilden niet luisteren. 11 Daarom strafte de Heer hen. Hij zorgde ervoor dat de legeraanvoerders van de koning van Assur Manasse gevangen namen. Ze boeiden hem met twee koperen ketenen. Aan haken namen ze hem mee naar Babel. 12 Toen hij er zo ellendig aan toe was, ging hij weer bidden tot zijn Heer God. Hij had erge spijt van wat hij gedaan had. 13 Daarom luisterde God naar hem en liet hem naar Jeruzalem terugkomen. Hij zorgde ervoor dat hij weer koning van Juda werd. En Manasse gaf toe dat de Heer God is.

14 Hierna bouwde hij een buitenmuur rond de 'Stad van David'. De muur liep vanaf de westkant van de Gihon, door het dal in de richting van de Vispoort en dan rond de heuvel Ofel. Hij maakte de muur flink hoog. Ook plaatste hij legeraanvoerders in de steden met muren in Juda. 15 Hij haalde de godenbeelden en het beeld van Baäl weg uit de tempel van de Heer. Hij brak alle altaren af die hij op de berg van de tempel van de Heer en in Jeruzalem had gebouwd. De stenen gooide hij buiten de stad neer. 16 Hij herbouwde het altaar van de Heer en bracht daar weer offers. Hij beval Juda om de Heer, de God van Israël, weer te dienen. 17 Toch bleven de mensen nog offeren op de altaren buiten Jeruzalem, maar nu alleen aan hun Heer God.

18 De rest van wat Manasse allemaal heeft gedaan,[c] zijn gebed tot zijn God en de woorden waarmee de profeten hem namens God waarschuwden, zijn opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Juda en Israël. 19 Zijn gebed, het antwoord van de Heer, alles wat hij verkeerd gedaan heeft tegen de Heer, de plaatsen waar hij altaren, heilige palen en godenbeelden heeft neergezet voordat hij spijt kreeg, staan allemaal in de boeken van de profeten. 20 Manasse stierf en werd in zijn paleis begraven. Zijn zoon Amon werd na hem koning van Juda.

Amon, koning van Juda

21 Amon was 22 jaar toen hij koning werd. Hij regeerde twee jaar in Jeruzalem. 22 Hij leefde niet zoals de Heer het wil, net als zijn vader Manasse. Amon aanbad de goden die zijn vader Manasse had gemaakt en bracht er offers aan. 23 Maar hij kreeg er geen spijt van, zoals zijn vader Manasse. Amons schuld tegenover de Heer werd steeds groter.

24 Op een keer smeedden zijn dienaren een samenzwering tegen hem en doodden hem in zijn paleis.[d] 25 Maar het volk doodde daarna alle mannen die aan de samenzwering hadden meegedaan. Daarna kroonden ze Amons zoon Josia tot koning van Juda.

Josia, koning van Juda

34 Josia was acht jaar toen hij koning werd. Hij regeerde 31 jaar in Jeruzalem. Hij leefde zoals de Heer het wil, net zoals zijn voorvader David. Hij diende God heel nauwkeurig. Toen hij acht jaar koning was, hij was dus nog jong, begon hij de God van zijn vader David te aanbidden. En toen hij twaalf jaar koning was, begon hij Juda en Jeruzalem schoon te maken voor de Heer: hij haalde alle altaren, heilige palen en godenbeelden weg. Hij hield toezicht toen de altaren voor Baäl werden afgebroken. Hij hakte de afbeeldingen van de zon boven die altaren weg. Hij hakte de heilige palen en de godenbeelden om en verpulverde ze helemaal. Het stof daarvan strooide hij op de graven van de priesters die op die altaren de offers hadden gebracht. De botten van die priesters verbrandde hij op de altaren.[e] Zo maakte hij Juda en Jeruzalem weer schoon voor de Heer. Ook de steden in het gebied van Manasse, van Efraïm en van Simeon, en zelfs de steden in Naftali en in de velden rond die steden maakte hij schoon voor de Heer. Hij brak er alle altaren af, hakte de heilige palen om en sloeg de godenbeelden tot gruis. In het hele land hakte hij alle afbeeldingen van de zon om. Daarna ging hij terug naar Jeruzalem.

Toen hij 18 jaar koning was gaf hij ook aan Safan, de zoon van Azalia, en de stadsoverste Maäseja en de minister-president Joha, de zoon van Joahaz, de opdracht om de tempel van zijn Heer God te repareren. Ze gingen naar de hogepriester Hilkia en gaven hem het geld dat de deurwachters hadden ontvangen van de stammen van Manasse en Efraïm. Ook het geld van de mensen die nog over waren van het koninkrijk Israël,[f] en van heel Juda en Benjamin en van de bewoners van Jeruzalem. 10 Het was voor de opzichters die toezicht hielden op het werk van de mannen die de tempel van de Heer repareerden. 11 Van het geld moesten stenen gekocht worden, en hout voor de dakbalken van de gebouwen. Want de koningen van Juda hadden nooit iets aan de tempel gedaan. 12 Het waren betrouwbare mannen die daar werkten. De Levieten Jahat en Obadja uit de familie van Merari, en Zacharia en Mesullam uit de familie van Kehat hielden toezicht op het werk.

13 Alle Levieten die muziekinstrumenten konden bespelen, stonden aan het hoofd van de dragers. Ook hadden ze de leiding over alle andere arbeiders. Verder waren de Levieten schrijvers, opzieners en poortwachters.

Het wetboek van de Heer wordt gevonden

14 Toen ze het geld dat in de tempel van de Heer gebracht was, tevoorschijn haalden, vond de priester Hilkia een boek. Het was het boek van de wet van de Heer dat door Mozes was geschreven. 15 Toen zei Hilkia tegen de schrijver Safan: "Ik heb in de tempel van de Heer het wetboek gevonden." En hij gaf het aan Safan. 16 Safan ging ermee naar de koning. Bovendien bracht hij de koning verslag uit van het werk. Hij zei: "Alles wat u bevolen heeft, wordt gedaan. 17 Het geld dat in de tempel van de Heer was, is geteld en aan de opzichters en arbeiders gegeven. 18 En de priester Hilkia heeft mij een boek gegeven." Safan las de koning eruit voor.

19 Toen de koning had gehoord wat er in het wetboek stond, scheurde hij zijn kleren als teken van verdriet. 20 Hij liet Hilkia, Ahikam de zoon van Safan, Abdon de zoon van Micha, de schrijver Safan en zijn dienaar Asaja komen. 21 Hij zei tegen hen: "Ga voor mij en voor de mensen die nog in Israël en Juda zijn overgebleven aan de Heer vragen wat we moeten doen. Want de Heer zal woedend zijn dat wij en onze voorouders niet hebben gedaan wat er in dit wetboek staat."

22 Toen ging Hilkia met de anderen naar de profetes Hulda. (Zij was de vrouw van Sallum, de zoon van Tokat, die een zoon was van Hasra. Sallum was de bewaarder van de priesterkleren.) Hulda woonde in het nieuwe gedeelte van Jeruzalem. Ze vertelden haar wat er was gebeurd. 23 Ze antwoordde: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Zeg tegen de man die jullie naar Mij toe gestuurd heeft: 24 Ik zal een ramp laten komen over de bewoners van deze stad. Ze zullen getroffen worden door alle vervloekingen die in het boek staan dat aan de koning van Juda is voorgelezen. 25 Want ze hebben Mij verlaten. Ze hebben offers gebracht aan andere goden. Ze hebben Mij heel erg kwaad gemaakt met hun zelfgemaakte goden. Daarom zal Ik deze stad straffen. Niets zal Mij nog kunnen tegenhouden. 26 Maar zeg tegen de koning van Juda, die jullie heeft gestuurd om Mij om raad te vragen: Dit zegt de Heer, de God van Israël: u heeft gehoord wat er in het wetboek staat. 27 U bent er heel erg van geschrokken en wilde Mij gehoorzaam zijn. U heeft Mij laten zien dat u heel erg spijt heeft van alles wat er is gebeurd. U vond het vreselijk wat er met deze stad en haar bewoners gaat gebeuren. U heeft uw kleren gescheurd en voor Mij gehuild van spijt en verdriet. Ik heb u gehoord. 28 Daarom zal dit pas gebeuren als u gestorven bent. U zal het niet zelf meemaken en het niet zien gebeuren." Ze brachten het antwoord over aan de koning.

Koning Josia wil dat de mensen weer volgens de wet gaan leven

29 Toen liet de koning alle leiders van Juda en Jeruzalem bij zich komen. 30 De koning ging naar de tempel van de Heer. Iedereen ging met hem mee: alle mannen van Juda, alle bewoners van Jeruzalem, de priesters, de Levieten, en het hele volk, van hoog tot laag, jong en oud. De koning las hun het hele boek van het verbond voor dat in de tempel van de Heer was gevonden.

31 Toen ging hij staan en sloot een verbond met het volk en de Heer. Ze beloofden dat ze voortaan met hun hele hart en hun hele ziel de Heer zouden dienen. Voortaan zouden ze gehoorzaam zijn aan de wetten en leefregels die in het boek van het verbond waren opgeschreven. 32 Hij liet iedereen die daar was en iedereen uit het gebied van de stam van Benjamin meedoen met dit verbond. En alle Jeruzalemmers hielden zich aan alles wat er in het boek van het verbond stond. 33 Josia haalde alle godenbeelden in het land weg. Alle mensen van het land gingen hun Heer God weer dienen. Zolang de koning leefde, dienden ze de God van hun voorouders.

BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016