Book of Common Prayer
Psalm 50
1 Een lied van Asaf.
De Allerhoogste God, de Heer, spreekt!
Hij roept iedereen op aarde op,
van waar de zon opgaat tot waar de zon ondergaat.
2 Uit Jeruzalem, de volmaakt mooie stad,
komt God, omringd door stralend licht.
3 Onze God komt en zal niet zwijgen.
Een alles-verbrandend vuur gaat voor Hem uit.
Om Hem heen raast een hevige storm.
4 Hij roept iedereen in de hemel daarboven
en iedereen op de aarde beneden
wanneer Hij gaat rechtspreken over zijn volk.
5 "Breng mijn vrienden hier die met offers
een verbond met Mij hebben gesloten."
6 De hemel zegt:
"God is rechtvaardig, Hij is de Rechter."
7 God zegt:"Luister, mijn volk,
naar wat Ik ga zeggen, volk van Israël!
Ik zal jullie aanklagen, want Ik, God, ben jullie God.
8 Ik zeg niet dat jullie Mij niet genoeg offers brengen.
Want jullie offeren aldoor aan Mij.
9 Maar Ik heb geen stieren van jullie nodig.
Ik hoef geen geiten uit jullie stallen.
10 Want alle wilde dieren in de bossen,
alle dieren op duizenden bergen zijn van Mij.
11 Ik ken elke vogel in de bergen.
Alle wilde dieren zijn van Mij.
12 Als Ik honger had, hoefde Ik dat jullie niet te zeggen.
Want de wereld is van Mij.
Alles op aarde is mijn eigendom.
13 Maar Ik eet geen stierenvlees.
Ik drink geen geitenbloed.
14 Dit is het offer dat Ik van jullie vraag:
Ik wil jullie dankbaarheid!
Doe wat jullie Mij beloven,
Mij, de Allerhoogste God.
15 Roep Mij om hulp als jullie in moeilijkheden zijn.
Dan zal Ik jullie redden en jullie zullen Mij danken."
16 Maar tegen de mensen die zich niets van Hem aantrekken, zegt God:
"Hoe durven jullie over mijn wetten te praten?
Hoe durven jullie het te hebben over mijn verbond?
17 Jullie trekken je niets aan van mijn waarschuwingen.
Jullie doen niets met wat Ik zeg!
18 Jullie werken samen met dieven.
Jullie zijn bevriend met mensen die niet trouw zijn aan hun man of vrouw.
19 Jullie liegen en bedriegen.
Jullie vertellen de ene leugen na de andere.
20 Over je eigen broers vertellen jullie lelijke dingen rond.
Jullie beledigen de zonen van je eigen moeder!
21 Dit hebben jullie allemaal gedaan,
en Ik heb er niets van gezegd.
Daardoor denken jullie dat Ik net zo oneerlijk ben als jullie.
Maar nu zal Ik jullie ervoor straffen.
Ik zal jullie laten zien hoe slecht jullie zijn.
22 Jullie zijn Mij vergeten.
Maar luister nu naar Mij.
Anders zal Ik jullie verscheuren als een leeuw
en niemand zal jullie kunnen redden.
23 Alleen door Mij je dankbaarheid te tonen, eer je Mij.
Alleen dan maak je de weg vrij zodat Ik je kan komen redden."
Psalm 59
1 Voor de leider van het koor. Een prachtig lied van David, op de wijs van: 'Dood mij niet'. David maakte dit lied toen Saul zijn huis had laten bewaken om hem te doden.[a]
2 Mijn God, red mij van mijn vijanden.
Bescherm mij tegen hen.
3 Red mij van die misdadigers.
Bevrijd mij van die moordenaars.
4 Want ze loeren op mijn leven,
zonder dat ik hun iets heb gedaan,
en zonder dat ik U ongehoorzaam ben geweest.
5 Ze stormen op me af en bedreigen me,
zonder dat ik iets heb gedaan.
Word wakker Heer, kom mij helpen!
Zie wat er gebeurt!
6 Heer, God van de hemelse legers, God van Israël,
kom en straf die verraders!
Heb geen medelijden met hen.
7 Elke avond komen ze.
Ze lopen door de stad als een troep huilende honden.
8 Ze zeggen beledigende dingen over mij.
Hun woorden lijken wel zwaarden. Ze denken: "Wat maakt het uit? Wie hoort het?"
9 Maar, Heer, U hoort het.
U lacht om hen.
10 U bent mijn kracht.
Ik verwacht alles van U,
want bij U ben ik zo veilig als in een burcht.
11 Mijn God, U houdt van mij en U komt mij te hulp.
U zal mij de overwinning geven.
12 Dood hen niet.
Anders vergeet mijn volk wat U voor mij heeft gedaan.
Maar laat hen ronddolen en breng hen ten val, Heer mijn Schild.
13 Alles wat ze zeggen, is leugens en bedrog.
Vang hen daarom in hun eigen trots,
want met al hun woorden beledigen ze U.
14 Vernietig hen in uw boosheid,
vernietig hen, zodat er niets van hen overblijft.
Laat hen merken dat U heerst over het volk van Jakob,
dat U regeert over de hele aarde.
15 Laten ze maar elke avond terugkomen.
Laten ze maar door de stad zwerven als een troep huilende honden
16 die hongerig op zoek zijn naar eten.
Laten ze 's avonds maar gaan slapen,
grommend omdat ze nog een lege maag hebben.
17 Maar ik zal zingen over uw kracht.
Elke morgen zal ik vrolijk zingen over uw liefde.
Want bij U ben ik zo veilig als in een burcht.
U bent mijn veilige plaats in moeilijkheden.
18 U bent mijn kracht, van U wil ik zingen.
Want mijn God is mijn burcht,
mijn liefdevolle God.
Psalm 60
1 Voor de leider van het koor. Op de wijs van: 'De lelie heeft het gezien'. Een prachtig lied van David, om iets van te leren. 2 Hij maakte het toen hij de Arameeërs van Mesopotamië en de Arameeërs van Zoba had verslagen. Zijn legeraanvoerder Joab had op de terugweg het leger van 12.000 Edomieten in het Zoutdal verslagen.[b]
3 God, U heeft ons aan ons lot overgelaten.
In uw boosheid heeft U ons machteloos gemaakt.
Want U was woedend op ons.
Maar maak ons nu alstublieft weer sterk!
4 U heeft het land zó zwaar gestraft,
dat het bijna is vernietigd.
Help ons nu alstublieft, vóór het te laat is.
5 U heeft uw volk zwaar gestraft.
U heeft ons uit de wijnbeker met uw straf laten drinken
zodat we er dronken van zijn en op onze benen wankelen.
6 Maar nu wilt U ons redden.
U roept de mensen die willen leven zoals U het wil.
U brengt hen bijeen en beschermt hen tegen de vijand.
7 Zo zult U de mensen redden die van U houden.
Heer, red ons alstublieft en geef ons de overwinning!
8 God heeft in zijn heiligdom tot mij gesproken.
Juichend spring ik op.
Ik zal Sichem verdelen.
Het Sukkot-dal zal ik opmeten om het te verdelen.
9 Gilead en Manasse zijn van mij,
Efraïm is mijn helm,
Juda is mijn heersersstaf.
10 Moab is mijn waskom en moet mij dienen.
Op Edom zet ik mijn voeten neer.
Filistea overwin ik.
11 Wie zal mij naar Edom brengen?
Wie brengt mij naar die sterke stad?
12 Gaat U dat doen, God,
ook al had U ons eerst in de steek gelaten?
Zult U, God, met ons leger meegaan?
13 Help ons tegen onze vijanden,
want aan hulp van mensen hebben we niets.
14 Maar met U zullen we heldendaden doen,
want U zal Zelf onze vijanden voor ons verslaan.
Psalm 114
1 Toen Israël uit Egypte vertrok,
uit dat land met een andere taal,
2 koos God de stam van Juda uit:
in het gebied van Juda wilde Hij wonen.
Israël werd zijn koninkrijk.
3 De Rietzee zag het en vluchtte.
Ook de Jordaan ging aan de kant.
4 De bergen sprongen als bokken,
de heuvels huppelden als lammetjes.
5 Zee, waarom vluchtte jij?
Jordaan, waarom ging jij aan de kant?
6 Bergen, waarom sprongen jullie als bokken?
Heuvels, waarom huppelden jullie als lammetjes?
7 Beef, aarde, voor de Heer.
Beef voor de God van Jakob.
8 Hij veranderde de rots in een rivier,
de steen in een waterbron.
Psalm 115
1 Niet wij, Heer, moeten worden geprezen,
maar U alleen, want U bent goed en trouw.
2 Waarom zouden de volken die U niet kennen, zeggen:
"Waar is hun God dan?"
3 Onze God is in de hemel.
Wat Híj wil, gebeurt.
4 De goden van de volken zijn van zilver en goud.
Ze zijn door mensen gemaakt.
5 Ze hebben een mond, maar spreken niet.
Ze hebben ogen, maar zien niet.
6 Ze hebben oren, maar horen niet.
Ze hebben een neus, maar ruiken niet.
7 Hun handen voelen niet.
Hun voeten lopen niet.
Hun keel maakt geen geluid.
8 De mensen die hen maakten en op hen vertrouwden,
zijn nét zo machteloos als zij.
9 Israël, vertrouw jij maar op de Heer!
Hij beschermt je als een schild.
Hij is je Redder.
10 Priesters, vertrouw op de Heer.
Hij beschermt jullie als een schild.
Hij is jullie Redder.
11 Jullie die ontzag voor de Heer hebben,
vertrouw op de Heer.
Hij beschermt jullie als een schild.
Hij is jullie Redder.
12 De Heer heeft aan ons gedacht.
Hij zal goed voor ons zijn.
Hij zal goed zijn voor het volk Israël.
Hij zal goed zijn voor de priesters.
13 Hij zal goed zijn voor de mensen
die diep ontzag voor Hem hebben,
arm en rijk.
14 De Heer zal goed voor jullie zijn
en voor jullie kinderen.
15 De Heer die de hemel en aarde gemaakt heeft,
zal voor altijd goed voor jullie zijn.
16 De hemel is van de Heer,
maar de aarde heeft Hij aan de mensen gegeven.
17 Niet de doden zullen de Heer prijzen.
Niemand die in de stilte van het graf ligt, zal de Heer nog prijzen.
18 Maar wij, wij zullen de Heer prijzen,
nu en voor eeuwig. Halleluja!
8 Let er op dat jullie je niet laten bedriegen door de zogenaamde wijsheid en mooie praatjes van andere mensen. Want hun ideeën zijn menselijke ideeën. Het zijn de gedachten van deze wereld. Niet die van Christus. 9 In de mens Jezus woont God Zelf. 10 En als jullie één zijn met Christus, woont God Zelf ook in júllie. Christus is het Hoofd van alles wat heerst en macht heeft.
Het nieuwe leven met Christus
11 In Hem zijn jullie ook besneden,[a] maar niet in je lichaam, door mensen. Nee, jullie zijn besneden doordat jullie je 'oude ik'[b] hebben uitgetrokken, dankzij Christus. 12 Dat gebeurde bij jullie doop. Toen zijn jullie samen met Christus gestorven en begraven. Maar jullie zijn ook samen met Hem weer als nieuwe mensen uit de dood opgestaan. Dat gebeurde doordat jullie geloven in de kracht van God. Zijn kracht heeft eerst Christus uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. En daarna jullie. 13 Eerst waren jullie geestelijk dood. Dat kwam doordat jullie ongehoorzaam aan God waren en niet bij zijn volk hoorden. Maar nu heeft Hij jullie samen met Christus geestelijk levend gemaakt, toen Hij al jullie schuld vergaf. 14 Hoe vergaf Hij onze schuld? Door het bewijsmateriaal uit te wissen! Hij heeft namelijk de wet van Mozes, die bewees dat we schuldig waren, aan het kruis gespijkerd. 15 We waren ongehoorzaam doordat het kwaad macht over ons had. Maar nu heeft Hij aan het kruis het kwaad ontwapend, overwonnen en voor iedereen te kijk gezet.
Geen regels, maar gehoorzaamheid aan Jezus
16 Laat je dus door niemand nog regels opleggen over wat jullie wel of niet mogen eten en drinken, of welke feestdagen jullie moeten vieren.[c] 17 Want die dingen zijn een afbeelding en een schaduw van de werkelijke dingen die nog zouden komen in Christus. 18 Er zijn mensen die vinden dat de engelen aanbeden moeten worden.[d] Ze zijn overdreven nederig en proberen van alles in de geestelijke wereld te zien. Ze zeggen dat jullie niet gered zijn als jullie niet hetzelfde doen als zij. Maar laat je niets wijsmaken! Want die mensen hebben gewoon een heleboel verbeelding en zijn trots. 19 Maar ze zijn helemaal niet gehoorzaam aan het Hoofd: Jezus. Maar het hoofd is juist het belangrijkste van elk lichaam. Want het lichaam wordt wel door pezen en banden ondersteund en bij elkaar gehouden, maar alleen dankzij het hoofd kan het groeien zoals God het wil.
20 Jullie zijn met Christus gestorven. Daarom heeft de wereldse manier van denken geen macht meer over jullie. Waarom laten jullie je dan toch nog allerlei regels opleggen? Jullie horen toch niet meer bij deze wereld? 21 De mensen komen met allerlei regels. "Dat mag je niet aanraken." "Dat mag je niet eten." "Daar mag je niet aankomen." 22 Maar al die regels zullen in de loop van de tijd weer verdwijnen. Zo gaat dat nu eenmaal met wetten en regels van mensen. 23 Het klinkt allemaal wel erg wijs en mooi, maar toch is het een zelfbedachte godsdienst. Het heeft helemaal geen zin om overdreven nederig te zijn en om hard te zijn voor je eigen lichaam.[e] Mensen die daarmee bezig zijn, willen alleen maar laten zien hoe geweldig godsdienstig ze zijn.
Verschillende voorbeelden
39 En Jezus vertelde hun een aantal voorbeelden, om dingen duidelijk te maken. Hij zei: "Iemand die blind is kan toch niet een andere blinde leiden? Ze zullen samen in een kuil vallen!
40 En een leerling is niet beter dan zijn leermeester. Maar iemand die alles heeft geleerd, is net zo goed als zijn leermeester.
41 Hoe kan het dat je wel ziet dat er een splinter in het oog van een ander zit, maar zie je niet dat er in je eigen oog een hele balk zit? 42 Hoe kun je tegen die ander zeggen: 'Vriend, laat mij die splinter uit je oog halen,' als je niet eens ziet dat er een balk in je eigen oog zit? Wat zijn jullie toch schijnheilig! Haal eerst de balk uit je eigen oog. Dan kun je goed scherp zien. Pas dan kun je de splinter uit het oog van de ander halen.
43 Ook groeien er geen slechte vruchten aan een goede boom. En er groeien ook geen goede vruchten aan een slechte boom. 44 En elke boom kun je herkennen aan de vruchten die er aan groeien. Want aan doornstruiken groeien geen vijgen, en aan een braamstruik geen druiven. 45 Net zo haalt een goed mens goede dingen tevoorschijn uit de goede voorraad in zijn hart. Maar een slecht mens haalt slechte dingen tevoorschijn uit de slechte voorraad in zijn hart. Want iemands woorden verraden wat er in zijn hart is."
Het fundament van je leven
46 Jezus zei: "Waarom zeggen jullie 'Heer, Heer' tegen Mij, als jullie toch niet doen wat Ik zeg? 47 Als je naar Mij toe komt, lúister dan niet alleen naar wat Ik zeg, maar dóe het ook. 48 Dan lijk je op een man die bij het bouwen van zijn huis eerst een diep gat groef. Want hij wilde het fundament van zijn huis op de rots leggen. Toen er een overstroming kwam en het water tegen het huis sloeg, bleef het huis stevig staan. Want het was op de rots gebouwd. 49 Maar als je wel hoort wat Ik zeg maar het niet doet, lijk je op een man die een huis bouwde zonder fundament. Toen de overstroming kwam en het water tegen het huis sloeg, spoelde het zand weg en stortte het huis in. Er bleef helemaal niets van over."
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016