Añadir traducción en paralelo Imprimir Opciones de la página

Reine en onreine dieren

11 Toen zei de Here tegen Mozes en Aäron: 2,3 ‘Zeg tegen het volk Israël dat ze alle dieren die gespleten hoeven hebben en hun voedsel herkauwen, mogen eten.

4-7 Dat houdt in dat de volgende dieren niet mogen worden gegeten: de kameel (hij herkauwt wel, maar heeft geen gespleten hoeven), de klipdas (deze herkauwt ook, maar heeft evenmin gespleten hoeven), de haas (die herkauwt ook, maar heeft ook geen gespleten hoeven), het zwijn (deze heeft wel gespleten hoeven, maar herkauwt niet). Al deze dieren moet u als onrein beschouwen. Niemand mag hun vlees eten of hun kadavers aanraken, zij zijn verboden voedsel.

Wat vis betreft, mag alles worden gegeten wat vinnen en schubben heeft. Het maakt niet uit of ze in de rivier of in zee zijn gevangen. 10 Maar alle andere waterdieren zijn streng verboden voor u. 11 Niemand mag hun vlees eten en hun kadavers moet u als weerzinwekkend beschouwen. 12 Ik herhaal: elk waterdier dat geen vinnen of schubben heeft, is voor u verboden voedsel.

13-19 Wat de vogels betreft, zijn dit de soorten die niet mogen worden gegeten: de arend, de lammergier, de zee-arend, de wouw en alle soorten gieren, alle soorten raven, de struisvogel, de kat-uil, de meeuw en alle soorten sperwers, de steenuil, de aalscholver en de oehoe, de witte uil, de pelikaan, de aasgier en de ooievaar, alle soorten reigers, de hop en de vleermuis.

20-22 Vliegende insecten met vier poten mogen niet worden gegeten, met uitzondering van hen die springen: dus wel alle soorten sprinkhanen, treksprinkhanen, veldsprinkhanen en kleine treksprinkhanen. 23 Alle andere vliegende insecten met vier poten mogen absoluut niet worden gegeten. 24,25 Ieder die hun dode lichamen aanraakt, is tot de avond onrein en moet onmiddellijk zijn kleren wassen. Tot de avond blijft hij onrein.

26 Onrein wordt ook ieder die in aanraking komt met dieren die wel gespleten, maar geen geheel doorkloofde hoeven hebben of die niet herkauwen. 27 Zoolgangers mogen niet worden gegeten. 28 Ieder die hun kadaver aanraakt, zal tot de avond onrein zijn. Hij die het kadaver ook nog oppakt, moet direct zijn kleren wassen en blijft onrein tot de avond. Deze dieren zijn voor iedereen verboden.

29,30 Dit zijn de onreine soorten van de dieren die over de grond kruipen: de mol, de muis en alle soorten padden, de egel, de varaan, de hagedis, de slak en het kameleon. 31 Ieder die hun dode lichamen aanraakt, zal tot de avond onrein zijn. 32 Elk voorwerp waarop dat dode lichaam valt, elk houten of stoffen voorwerp, elk vel en elke zak, alles wat ermee in aanraking komt, moet in het water worden gelegd en zal tot de avond onrein zijn. Daarna mag het weer worden gebruikt. 33 Als zoʼn dier in een stenen pot valt, is de inhoud onrein en moet die pot worden stukgeslagen. 34 Als het water waarmee het onreine voorwerp is afgewassen, in aanraking komt met voedsel, is dat ook allemaal onrein. Elke drank die in de onreine pot zit, zal ook onrein zijn. 35 Als het lichaam van zoʼn dier in aanraking komt met een stenen oven, is deze onrein en moet worden afgebroken. 36 Als het lichaam in een bron valt of in een volle waterbak, is dat water niet onrein. Degene die het lichaam er uit haalt, is echter wel onrein. 37 Als het dode lichaam in aanraking komt met zaaizaad, zal dat niet onrein zijn. 38 Maar als het zaad vochtig is en het lichaam komt er mee in aanraking, dan is het zaad wel onrein. 39 Als een dier dat mag worden gegeten, dood gevonden wordt, is ieder die het kadaver aanraakt tot de avond onrein. 40 Degene die het vlees eet of het kadaver aanraakt, moet zijn kleren wassen en is onrein tot de avond.

41 Kruipende dieren mogen niet worden gegeten. 42 Daartoe behoren de reptielen die zich op hun buik voortbewegen en de kruipende dieren met poten. Geen enkel kruipend dier met vier of meer poten mag worden gegeten, want het is onrein. 43 Verontreinig uzelf niet met deze dieren, opdat u niet onrein wordt. 44 Ik ben de Here, uw God. Heilig u en wees heilig, want Ik ben heilig, daarom moet u óók heilig zijn en mag u zich niet verontreinigen met een van deze kruipende dieren. 45 Want Ik ben de Here, die u uit Egypte heeft geleid om uw God te zijn. Daarom moet u heilig zijn, omdat Ik heilig ben. 46 Dit zijn de wetten aangaande het vee, de vogels, de waterdieren en de dieren die over de grond kruipen. 47 Deze wetten maken het onderscheid duidelijk tussen rein en onrein, tussen wat wel en wat niet mag worden gegeten.’

Reiniging na bevalling

12 Daarna gaf de Here Mozes opdracht de volgende voorschriften aan het volk Israël door te geven: ‘Wanneer een vrouw een kind baart en het is een jongen, zal zij zeven dagen onrein zijn en gelden voor haar dezelfde beperkingen als tijdens haar menstruatie. Op de achtste dag moet haar zoon worden besneden. In de drieëndertig dagen die daarop volgen en waarin zij herstelt van haar onreinheid, mag zij niets heiligs aanraken en niet in de tabernakel komen. Als een meisje wordt geboren, zal de onreinheid van de moeder twee weken duren. In die periode leeft zij onder dezelfde beperkingen als tijdens haar menstruatie. Na nog eens zesenzestig dagen zal zij weer rein zijn. Als deze dagen van reiniging voorbij zijn (en het volgende geldt zowel bij een jongen als bij een meisje), moet zij een eenjarig schaap als brandoffer en een jonge duif of tortelduif als zondoffer naar de priester bij de ingang van de tabernakel brengen. De priester zal deze aan de Here offeren en zo verzoening voor haar doen. Daarna zal zij weer rein zijn na de bloeding van de bevalling. Dit zijn de voorschriften die tijdens en na een bevalling in acht genomen moeten worden. Maar als zij te arm is om een schaap te brengen, moet zij twee tortelduiven of twee jonge duiven brengen, de ene als brandoffer en de andere als zondoffer. Hiermee verzoent de priester haar weer met God en is zij weer rein.’

Het verraad voorbereid

26 Vervolgens zei Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Jullie weten dat het Paasfeest overmorgen begint. Morgen zal Ik, de Mensenzoon, verraden en gekruisigd worden.’ Op dat moment was er in het paleis van hogepriester Kajafas juist een vergadering van de Hoge Raad. Zij probeerden een listige manier te vinden om Jezus gevangen te nemen en te doden. ‘Wij moeten het niet op Pesach, het Joodse Paasfeest doen,’ zeiden sommigen. ‘Want dan ontstaat er vast en zeker een enorme rel!’

Jezus ging naar Bethanië, naar het huis van Simon de melaatse. Terwijl Hij zat te eten, kwam er een vrouw naar Hem toe. Zij had een kruikje kostbare zalfolie bij zich. Dat goot ze leeg over zijn hoofd. De leerlingen waren hevig verontwaardigd. ‘Wat een verspilling!’ mopperden zij. ‘Zij had die zalfolie duur kunnen verkopen en het geld aan de armen kunnen geven!’ 10 Jezus merkte hun gemopper en zei tegen hen: ‘Waarom valt u haar lastig? Wat zij voor Mij deed was juist heel goed. 11 Arme mensen zijn er altijd, maar Ik ben niet lang meer hier. 12 Zij heeft deze zalfolie over mijn lichaam uitgegoten, als voorbereiding op mijn begrafenis. 13 Daardoor zal ze altijd in de herinnering blijven. Want overal waar het goede nieuws wordt gebracht, zal ook worden verteld wat zij heeft gedaan.’

14 Toen ging Judas Iskariot, een van de twaalf, naar de leidende priesters. 15 Hij vroeg: ‘Hoeveel krijg ik als ik u Jezus in handen speel?’ 16 Zij gaven hem dertig zilveren munten. Vanaf dat moment wachtte Judas zijn kans af om Jezus te verraden.

Het laatste Paasmaal

17 Op de eerste dag van Pesach, het Joodse Paasfeest, (de dag dat de Joden al het brood dat met gist is gebakken uit hun huis verwijderen) vroegen de leerlingen aan Jezus: ‘Waar zullen wij het Paasmaal klaarmaken?’ 18 ‘Ga naar de stad, naar meneer die-en-die,’ antwoordde Hij. ‘Zeg tegen hem dat mijn tijd gekomen is en dat Ik met mijn leerlingen het Paasmaal in zijn huis wil eten.’ 19 De leerlingen deden zoals Hij hun gezegd had en maakten het Paasmaal klaar. 20 Terwijl Hij die avond met de groep van twaalf zat te eten, 21 zei Hij: ‘Een van jullie zal Mij verraden.’ 22 Dat sneed hen diep door de ziel. En een voor een vroegen zij: ‘Ik ben het toch niet?’ 23 Jezus antwoordde: ‘Aan wie Ik het eerst het eten heb aangereikt, die is het. 24 Ik, de Mensenzoon, moet wel sterven zoals door de profeten is gezegd. Maar wat ziet het er slecht uit voor degene die de Mensenzoon verraadt. Het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’ 25 Ook Judas vroeg: ‘Meester, ben ik het?’ En Jezus antwoordde: ‘Jij zegt het zelf.’

Read full chapter