Añadir traducción en paralelo Imprimir Opciones de la página

25 Intussen was in Israël Jerobeams zoon Nadab aan de macht gekomen. Hij regeerde twee jaar, beginnend in het tweede regeringsjaar van koning Asa van Juda. 26 Maar hij was een slechte koning in de ogen van de Here. Evenals zijn vader vereerde hij vele afgoden en verleidde hij zijn onderdanen tot zonde. 27 Baësa, de zoon van Ahia, van de stam van Issachar, zette een samenzwering tegen hem op touw en vermoordde hem terwijl hij met het Israëlitische leger de Filistijnse stad Gibbethon belegerde. 28 Zo nam Baësa de plaats van Nadab als koning van Israël in. Dat gebeurde in het derde regeringsjaar van koning Asa van Juda.

29 Tijdens zijn bewind vermoordde hij alle familieleden van koning Jerobeam, zodat geen enkel lid van die familie overbleef. Dat was precies wat de Here had voorzegd door de profeet Ahia uit Silo. 30 Dit gebeurde omdat Jerobeam de toorn van de Here, de God van Israël, had opgewekt door te zondigen en het volk Israël daarin met zich mee te slepen.

31 Verdere bijzonderheden over Nadabs regeringsperiode zijn te vinden in de Kronieken van de koningen van Israël. 32,33 Voortdurend werd oorlog gevoerd tussen koning Asa van Juda en koning Baësa van Israël. Baësa regeerde vierentwintig jaar vanuit Tirza, 34 maar al die tijd was hij ongehoorzaam aan de Here. Hij ging door met de goddeloze praktijken van Jerobeam en ging het volk Israël voor in de zonde van de afgodendienst.

Koningen van Israël

16 In deze tijd bracht de profeet Jehu een boodschap van de Here over aan koning Baësa. Deze luidde: ‘Ik tilde u op uit het stof om u koning te maken van mijn volk Israël, maar u bent doorgegaan met de goddeloze praktijken van Jerobeam. U hebt mijn onderdanen aangezet tot zondigen zodat zij mijn toorn opwekken met hun zonden. Daarom zal Ik u en uw familie uitroeien, zoals Ik dat met de familie van Jerobeam heb gedaan. 4-7 Uw familieleden die in de stad sterven, zullen door de honden worden opgegeten en zij die op het land sterven, zullen door de vogels worden opgegeten.’ Deze boodschap werd aan Baësa en zijn familie gestuurd, omdat hij de toorn van de Here had opgeroepen met al zijn goddeloze daden. Hij was net zo goddeloos als Jerobeam en had bovendien op eigen houtje al Jerobeams nakomelingen gedood. De rest van Baësaʼs levensloop—zijn daden en veroveringen—staat beschreven in de Kronieken van de koningen van Israël.

Baësaʼs zoon Ela kwam aan de macht in het zesentwintigste regeringsjaar van koning Asa van Juda, maar hij regeerde slechts twee jaar. Toen zette Zimri, bevelhebber van de helft van de koninklijke strijdwagens, een samenzwering tegen hem op touw. Op een dag zat koning Ela dronken in het huis van Arza, het hoofd van de hofhouding, in de hoofdstad Tirza. 10 Zimri liep gewoon naar binnen, sloeg hem neer en doodde hem. Dat gebeurde in het zevenentwintigste regeringsjaar van koning Asa van Juda. Daarna riep Zimri zichzelf uit tot nieuwe koning over Israël. 11 Tijdens zijn koningschap moordde hij de hele familie van Baësa uit. Hij liet geen enkel mannelijk familielid in leven. Zelfs verre verwanten en vrienden doodde hij. 12 De dood van de familie van Baësa gebeurde zoals de Here door de profeet Jehu had voorzegd. 13 De dood van al deze mensen was het gevolg van de zonden van Baësa en zijn zoon Ela, zij hadden het volk Israël aangezet tot de verering van afgoden en beledigden zo de Here.

14 De andere feiten uit Elaʼs regeringstijd zijn beschreven in de Kronieken van de koningen van Israël. 15,16 Zimri hield het als koning slechts zeven dagen vol. Toen het Israëlitische leger, dat bezig was met het beleg van de Filistijnse stad Gibbethon, namelijk hoorde dat Zimri de koning had vermoord, kroonde het generaal Omri, de opperbevelhebber van het leger, tot nieuwe koning. 17 Omri trok toen het leger terug van Gibbethon en viel Tirza, de hoofdstad van Israël, aan. 18 Toen Zimri besefte dat de stad was gevallen, ging hij het paleis binnen, stichtte brand en kwam zelf in de vlammen om. 19 Want ook hij had, net als Jerobeam, tegen de Here gezondigd. Hij vereerde afgoden en zorgde ervoor dat het volk Israël daaraan meedeed. 20 Het hele verhaal over Zimri en zijn samenzwering is opgenomen in de Kronieken van de koningen van Israël.

21 Nu was het koninkrijk Israël echter in twee delen uiteengevallen: de helft van de inwoners was trouw aan legeraanvoerder Omri en de andere helft volgde Tibni, de zoon van Ginath. 22 Maar Omri wist de machtsstrijd te winnen en Tibni overleed na verloop van tijd. Op die manier kwam Omri aan de macht zonder nog verdere mededingers te hebben.

23 Koning Asa van Juda had eenendertig jaar op de troon gezeten toen Omri in Israël aan de macht kwam. Dat duurde twaalf jaar, waarvan hij zes jaar vanuit Tirza regeerde. 24 Toen kocht Omri voor zestig kilo zilver de heuvel die bekend stond als Samaria van de eigenaar en bouwde daarop een stad. Hij noemde haar Samaria, naar Semer, de eigenaar. 25 Maar Omri was nog veel slechter dan alle andere koningen voor hem, 26 hij zondigde op dezelfde vreselijke manier als Jerobeam en liet het volk op diezelfde manier zondigen. Daarom was God toornig.

27 De rest van Omriʼs geschiedenis is opgenomen in de Kronieken van de koningen van Israël. 28 Omri werd na zijn dood in Samaria begraven en zijn zoon Achab volgde hem op. 29 Koning Asa van Juda zat al achtendertig jaar op de troon, toen Achab koning van Israël werd. En Achab bleef dat tweeëntwintig jaar lang. 30 Maar hij was zelfs nog slechter dan zijn vader Omri, hij maakte het nog erger dan alle koningen van Israël voor hem. 31 En alsof dat nog niet genoeg was, trouwde hij met Izébel, de dochter van koning Ethbaäl van de Sidoniërs en begon daarna Baäl te vereren. 32 Allereerst bouwde hij een tempel en een altaar voor Baäl in Samaria. 33 Daarna maakte hij nog een afgodsbeeld en deed nog veel meer om de toorn van de Here, de God van Israël op te roepen, dan een van de andere koningen van Israël vóór hem had gedaan.

34 Tijdens zijn bewind herbouwde Hiël, een man uit Betel, de stad Jericho. Bij het leggen van de fundamenten stierf Abiram, zijn oudste zoon. En toen hij zijn werk afrondde door de poorten overeind te zetten, stierf zijn jongste zoon Segub. Dit kwam precies overeen met de vervloeking van de Here die op Jericho rustte en die Jozua, de zoon van Nun, had uitgesproken.

Josafat, koning van Juda

17 Zijn zoon Josafat werd zijn opvolger en vergrootte zijn macht tegenover Israël. Hij plaatste garnizoenen in alle versterkte steden van Juda, op diverse andere plaatsen in het land en in de steden van Efraïm die zijn vader had veroverd. De Here steunde Josafat omdat hij op dezelfde wijze leefde als zijn voorvader David en geen afgoden vereerde. Hij gehoorzaamde de geboden van de God van zijn vader, wat niet kon worden gezegd van de mensen over de grens in Israël. Daarom verstevigde de Here zijn positie als koning van Juda. Alle inwoners van Juda brachten hem geschenken en hij werd steeds rijker en populairder. Onverstoorbaar volgde hij de paden van de Here en hij verwijderde de heidense altaren van de heuvels en liet de Asjérabeelden uit het land van Juda weghalen.

7-9 In het derde jaar van zijn bewind begon hij een landelijke actie om het volk te onderwijzen. Hij stuurde hoge ambtenaren als leraren naar alle steden van Juda. Onder hen waren Benhaïl, Obadja, Zecharja, Netanel en Michaja. Ook de Levieten werden ingeschakeld. Van hen gingen Semaja, Nethanja, Zebadja, Asael, Semiramot, Jonathan, Adonia, Tobia en Tob-Adonia, ook de priesters Elisama en Joram waren erbij. Zij namen kopieën van het wetboek van de Here mee naar alle steden van Juda om de mensen erin te onderwijzen.

10 De angst voor de Here kreeg alle omringende koninkrijken in zijn greep, zodat niemand het in zijn hoofd haalde koning Josafat de oorlog te verklaren. 11 Zelfs enkele Filistijnen brachten hem geschenken naast de jaarlijkse belastingen en de Arabieren schonken hem zevenenzeventighonderd rammen en zevenenzeventighonderd bokken. 12 Op die manier werd koning Josafat erg machtig en hij bouwde forten en voorraadsteden door heel Juda. 13 Hij beschikte in deze steden over grote voorraden en in Jeruzalem, zijn hoofdstad, was een groot leger gestationeerd. 14,15 Daarvan stonden driehonderdduizend man onder bevel van legeraanvoerder Adna. Daarnaast was er Johanan, bevelhebber van een leger van tweehonderdtachtigduizend man. 16 Daarop volgde Amasja, de zoon van Zichri en een zeer vroom man, met tweehonderdduizend man. 17 Benjamin leverde tweehonderdduizend mannen, gewapend met bogen en schilden en onder bevel van Eljada, een beroemd bevelhebber. 18 Ten slotte Jozabad, die honderdtachtigduizend goed getrainde mannen onder zich had. 19 Dat waren de troepen die in Jeruzalem waren gelegerd. Daarbij kwamen dan nog eens alle troepen die in de versterkte steden overal in het land lagen.