Add parallel Print Page Options

Adonia roept zichzelf tot koning uit

Op zijn oude dag was koning David aan zijn bed gekluisterd. Maar onder hoeveel dekens hij ook sliep, altijd had hij het koud. ‘Daar valt wel iets aan te doen,’ zeiden zijn dienaren tegen hem. ‘We zullen een jong meisje voor u zoeken die u kan verplegen en verzorgen. Zij zal in uw armen liggen en u warm houden.’ 3,4 Zij zochten het hele land Israël af, op zoek naar het mooiste meisje. Ten slotte werd Abisag gevonden, een meisje uit Sunam, dat bijzonder mooi was. Zij brachten haar bij de koning en zij verzorgde hem en lag in zijn armen om hem te verwarmen. De koning had echter geen gemeenschap met haar.

Ongeveer in diezelfde tijd besloot Adonia, de zoon van David en Haggith, zichzelf tot koning uit te roepen. Hij huurde rijtuigen en wagenmenners en zorgde voor vijftig mannen die als koninklijke voetknechten de straten voor hem vrijmaakten. Zijn vader, koning David, had hem zijn hele leven nooit eens goed onder handen genomen of de waarheid gezegd. Hij was bovendien een erg knappe jongeman en een jongere broer van Absalom. Hij nam generaal Joab en de priester Abjathar in vertrouwen en zij beloofden hem te helpen koning te worden. Maar tot degenen die trouw bleven aan koning David en zich niet inlieten met Adonia, behoorden de priester Zadok, Benaja, de profeet Nathan, Simi, Reï en Davids legerbevelhebbers. Adonia ging naar de bron Rogel, waar hij op de steen Zohéleth schapen, ossen en vetgemeste jonge geiten offerde. Daarna nodigde hij al zijn broers—de andere zonen van koning David—en alle koninklijke hoogwaardigheidsbekleders van Juda uit voor de feestelijke offermaaltijd. 10 Maar de profeet Nathan, Benaja, de trouwe legerbevelhebbers en zijn broer Salomo nodigde hij niet uit.

11 Toen ging de profeet Nathan naar Bathséba, de moeder van Salomo, en vroeg haar: ‘Beseft u wel dat Haggiths zoon Adonia zich tot koning uitroept en dat koning David daar helemaal niets van weet? 12 Ik raad u aan uw eigen leven en dat van uw zoon Salomo te redden. 13 Ga onmiddellijk naar koning David en vraag hem: “U hebt mij toch beloofd dat Salomo u zou opvolgen? Waarom is Adonia dan nu koning?” 14 En terwijl u nog met hem spreekt, zal ik dan binnenkomen en alles bevestigen wat u hebt gezegd.’ 15 Zo ging Bathséba naar de slaapkamer van de koning. Hij was al een erg oude man en Abisag zorgde voor hem. 16 Bathséba boog diep. ‘Wat wilt u?’ vroeg hij haar. 17 Zij antwoordde: ‘U hebt mij bij de Here, uw God, gezworen dat Salomo u zou opvolgen en uw plaats zou innemen op de troon. 18 Maar nu is Adonia koning geworden zonder dat u het weet. 19 Hij is zijn kroning aan het vieren met het offeren van ossen, vette geiten en schapen. Bovendien heeft hij daarvoor al uw zonen, de priester Abjathar en generaal Joab uitgenodigd. Maar Salomo is niet uitgenodigd. 20 Nu wacht heel Israël op uw beslissing wie door u is aangewezen als uw opvolger. 21 Als u nu niets doet, zullen mijn zoon Salomo en ik na uw overlijden worden beschuldigd van hoogverraad.’

22,23 Terwijl zij nog sprak, vertelden Davids dienaren hem dat de profeet Nathan hem wilde spreken. Nathan kwam binnen, boog diep voor de koning en vroeg: 24 ‘Koning, hebt u Adonia aangewezen als troonopvolger? Hebt u hem uitgekozen om na u koning te worden? 25 Vandaag viert hij zijn kroning met het offeren van ossen, vette geiten en vele schapen, waarbij hij uw zonen heeft uitgenodigd. Ook generaal Joab en andere hoofdofficieren en de priester Abjathar heeft hij uitgenodigd. Zij drinken en vieren feest en roepen: “Lang leve koning Adonia”. 26 Maar de priester Zadok, Benaja, Salomo en ik zijn niet uitgenodigd. 27 Is dit alles op uw aanwijzing gebeurd? Of hebt u soms al bekendgemaakt wie van uw zonen de volgende koning moet worden?’

Salomo tot koning gezalfd

28 ‘Roep Bathséba,’ zei David. Zij kwam weer binnen en ging voor de koning staan. 29 Toen zwoer de koning: ‘Zo waar de Here leeft, die mij van elk gevaar heeft gered, 30 verklaar ik dat uw zoon Salomo de volgende koning zal zijn, precies zoals ik u al eerder onder ede heb gezworen bij de Here, de God van Israël.’ 31 Bathséba boog opnieuw diep voor hem en riep uit: ‘Dank u wel! Moge koning David voor eeuwig leven!’ 32 ‘Roep de priester Zadok, de profeet Nathan en Benaja hier,’ beval de koning. Toen zij bij hem binnenkwamen, zei hij tegen hen: 33 ‘Breng Salomo onder begeleiding van mijn lijfwacht naar Gihon. Salomo moet op mijn eigen muildier rijden. 34 De priester Zadok en de profeet Nathan moeten hem daar tot koning van Israël zalven. Blaas daarna op de trompetten en roep: “Lang leve koning Salomo!” 35 Wanneer u hem daarna weer hier terugbrengt, moet hij op mijn troon plaatsnemen als de nieuwe koning, want ik heb hem benoemd tot koning over Israël en Juda.’ 36 ‘Amen. Prijs de Here, de God van mijn heer, de Koning,’ antwoordde Benaja en hij voegde daaraan toe: 37 ‘Moge de Here met Salomo zijn, zoals Hij met u was en moge God Salomoʼs bewind nog roemrijker maken dan het uwe!’

38 Daarop brachten de priester Zadok, de profeet Nathan, Benaja en Davids lijfwacht Salomo naar Gihon. Deze reed op Davids eigen muildier. 39 Aangekomen in Gihon, pakte Zadok een hoorn met heilige olie uit het heiligdom en goot die over Salomo uit, daarna werd op de trompetten geblazen en riepen alle omstanders: ‘Lang leve koning Salomo!’ 40 Vervolgens gingen zij allemaal met hem terug naar Jeruzalem. Onderweg werd de zalving van Salomo uitbundig met muziek gevierd.

41 Adonia en zijn gasten hoorden het opgewonden geroep en het trompetgeschal, terwijl zij bijna met hun maaltijd gereed waren. ‘Wat gebeurt daar allemaal?’ wilde Joab weten. ‘Waarom heerst er zoʼn opwinding in de stad?’

42 Terwijl hij dat zei, kwam Jonathan, de zoon van priester Abjathar, binnenrennen. ‘Kom binnen,’ zei Adonia tegen hem, ‘want u bent een goed man, u zult vast goed nieuws voor ons hebben.’ 43 ‘Integendeel, koning David heeft Salomo tot koning uitgeroepen,’ riep Jonathan. 44,45 ‘De koning zond hem naar Gihon met de priester Zadok, de profeet Nathan en Benaja, geëscorteerd door de lijfwacht van de koning. Hij reed op het muildier van de koning. En Zadok en Nathan hebben hem daar tot koning gezalfd! Zij zijn net teruggekeerd en nu viert de hele stad feest. Daar komt al dat lawaai vandaan. 46,47 Salomo zit intussen al op de troon en alle mensen feliciteren koning David met de woorden: “Moge God Salomo nog meer zegenen dan Hij u zegende en moge Salomoʼs bewind nog roemrijker worden dan het uwe!” De koning ligt nog op zijn rustbed en buigt zich daar in aanbidding neer. 48 Hij heeft gezegd: “Gezegend zij de Here, de God van Israël, die een van mijn zonen heeft uitgekozen om op mijn troon te zitten, terwijl ik nog leef en er getuige van kan zijn.” ’

49,50 Adonia en zijn gasten sprongen op van tafel en ieder haastte zich naar huis. Adonia was bang dat Salomo wraak zou nemen. Daarom rende hij het heiligdom in en greep de horens van het heilige altaar om bescherming te zoeken. 51 Aan koning Salomo werd gemeld: ‘Adonia is bang voor u. Hij heeft een van de hoeken van het altaar vastgegrepen en uitgeroepen: “Laat koning Salomo mij eerst zweren dat hij mij niet zal terechtstellen!” ’ 52 Salomo zei: ‘Als hij zich voortaan goed gedraagt, zal hem niets overkomen. Maar als hij dat niet doet, moet hij sterven.’ 53 Koning Salomo liet hem bij zich roepen en zij haalden hem bij het altaar vandaan. Toen hij voor de koning verscheen, boog Adonia diep voor hem neer. Salomo zei alleen maar: ‘Ga naar huis.’

Davids opdracht aan Salomo

Toen koning David zijn einde voelde naderen, gaf hij zijn zoon Salomo de volgende opdracht: ‘Ik ga nu de weg waarlangs ieder mens op aarde eens moet gaan. Gedraag je als een man en zorg ervoor een krachtig en waardig opvolger te zijn. Gehoorzaam de wetten van God en volg al zijn wegen. Leef de geboden, voorschriften en aanwijzingen die in de wet van Mozes staan na, zodat het je goed zal gaan bij alles wat je doet en waar je ook gaat. Als je dat doet, zal de Here de belofte die Hij mij gaf, nakomen. Als mijn kinderen en hun nakomelingen goed opletten wat zij doen en met hart en ziel trouw zijn aan God, zal er altijd een van hen koning van Israël zijn, er zal nooit een eind komen aan ons koningshuis.

Luister nu naar mijn aanwijzingen. Je weet dat Joab mijn twee opperbevelhebbers heeft vermoord, Abner en Amasa. Hij beweerde dat dat in tijd van oorlog gebeurde, maar dat is niet waar, het was vrede toen het gebeurde. Er kleeft dus bloed aan zijn handen. Je bent een wijs man en weet wat je te doen staat. Laat hem niet in vrede sterven.

Maar wees vriendelijk voor de zonen van de Gileadiet Barzillai. Maak hen tot je vaste gasten, want zij zorgden voor mij toen ik op de vlucht was voor je broer Absalom. En herinner je je Simi, de zoon van Gera, de Benjaminiet uit Bahurim? Hij vervloekte mij met een vreselijke vloek toen ik op weg was naar Machanaïm. Maar toen hij naar de Jordaan kwam om mij te ontmoeten, heb ik hem beloofd dat ik hem niet zou doden. Laat hem dus in geen geval ongestraft. Je bent verstandig genoeg om te weten wat je moet doen en om ervoor te zorgen dat de grijsgeworden Simi een bloedige dood sterft.’

10 Daarna stierf David en hij werd begraven in Jeruzalem.

11 Gedurende veertig jaar had hij over Israël geregeerd, zeven jaar vanuit Hebron en drieëndertig jaar vanuit Jeruzalem. 12 Salomo werd de nieuwe koning in opvolging van zijn vader David. Zijn koningschap verliep erg goed.

13 Op een dag stapte Adonia bij Salomoʼs moeder binnen. ‘Komt u met vreedzame bedoelingen?’ vroeg zij hem. ‘Ja,’ antwoordde hij. 14 ‘Ik heb u iets te vertellen.’ ‘Vertel het maar,’ zei zij. 15 ‘Alles ging voor de wind,’ begon hij, ‘en het koningschap was al van mij, iedereen in Israël verwachtte dat ik de nieuwe koning zou worden. Maar de kansen keerden en mijn broer kreeg alles, want zo wilde de Here het. 16 Maar nu wil ik u een kleine gunst vragen, stelt u mij alstublieft niet teleur.’ ‘Wat is die gunst?’ vroeg zij. 17 Hij antwoordde: ‘Praat u alstublieft namens mij met koning Salomo, want ik weet dat hij u niets zal weigeren. Vraag hem of hij mij Abisag, de Sunamitische, als vrouw wil geven.’ 18 ‘Goed,’ zei Bathséba, ‘ik zal het hem vragen.’

19 Toen zij koning Salomo die gunst ging vragen, stond de koning van zijn troon op en boog diep voor haar. Hij beval dat naast zijn troon een troon voor zijn moeder moest worden neergezet en zo kwam zij aan zijn rechterhand te zitten. 20 ‘Ik heb u slechts een klein verzoek te doen,’ begon zij, ‘en ik hoop dat u mij niet zult teleurstellen.’ ‘Wat is het, moeder?’ vroeg hij. ‘U weet dat ik u niets kan weigeren.’ 21 ‘Laat uw broer Adonia dan trouwen met Abisag,’ zei zij. 22 ‘Hoe kunt u dat nu vragen?’ riep hij, ‘als ik hem Abisag zou geven, zou dat betekenen dat ik hem het koninkrijk ook geef! Want hij is mijn oudere broer! U weet toch dat hij, de priester Abjathar en generaal Joab de macht wilden overnemen!’ 23,24 Daarop zwoer koning Salomo bij de Here: ‘Moge God mij laten sterven als Adonia deze dag niet sterft, hij heeft zijn eigen doodvonnis getekend! Dat zweer ik bij de levende God, die mij de troon van mijn vader David en dit koninkrijk dat Hij mij beloofde, heeft gegeven.’ 25 Koning Salomo stuurde Benaja naar hem toe om hem ter dood te brengen en deze doodde Adonia met een zwaard.

26 Daarna zei de koning tegen de priester Abjathar: ‘Ga terug naar uw huis in Anatoth. U verdient ook te worden gedood, maar ik zal dat nu nog niet doen. Want u droeg de ark van de Here God tijdens mijn vaders regering en u maakte alle moeilijkheden samen met hem door.’ 27 Zo dwong Salomo Abjathar zijn positie als priester van de Here op te geven, waardoor hij de voorspelling van de Here bij Silo, over de nakomelingen van Eli, in vervulling deed gaan.

28 Toen Joab hoorde dat Adonia was gedood—hij had zelf meegedaan aan de opstand van Adonia, maar niet aan die van Absalom—rende hij voor bescherming naar het heiligdom en greep de horens van het altaar. 29 Dat hoorde koning Salomo en hij stuurde Benaja er naartoe om hem te doden. 30 Benaja liep het heiligdom in en zei tegen Joab: ‘De koning beveelt u naar buiten te komen!’ ‘Nee,’ zei hij, ‘ik zal hier sterven.’ Daarop ging Benaja terug naar de koning om verdere instructies te vragen. 31 ‘Doe wat hij zegt,’ luidde het antwoord van de koning. ‘Dood hem bij het altaar en begraaf hem daarna. Dan zal de schuld van zijn meedogenloze moorden zijn weggenomen van mij en mijn vaders familie. 32 Zo zal de Here hem zijn verdiende loon geven voor de moord op twee mannen die beter waren dan hij. Want mijn vader was niet op de hoogte van de dood van opperbevelhebber Abner van het leger van Israël en van opperbevelhebber Amasa van het leger van Juda. 33 Mogen Joab en zijn nakomelingen voor eeuwig schuldig zijn aan deze moorden en moge de Here David en zijn nakomelingen onschuldig verklaren aan hun dood.’ 34 Benaja ging terug naar het heiligdom en doodde Joab, zijn lichaam werd begraven naast zijn huis in de woestijn. 35 De koning benoemde Benaja in Joabs plaats tot opperbevelhebber en Zadok tot priester in de plaats van Abjathar.

36,37 Korte tijd later liet de koning Simi bij zich komen en zei tegen hem: ‘Bouw hier in Jeruzalem een huis en zet geen stap buiten de stad, want dat zou uw dood betekenen. Op het moment dat u de beek de Kidron oversteekt, is uw doodvonnis een feit, dan zal het uw eigen schuld zijn.’ 38 ‘Goed,’ antwoordde Simi, ‘wat u zegt is goed en ik zal daarnaar handelen.’

Zo bleef hij lange tijd in Jeruzalem wonen.

39 Drie jaar later ontsnapten echter twee van Simiʼs slaven naar koning Achis van Gath. Toen Simi hoorde waar zij waren, 40 zadelde hij een ezel en ging zijn knechten achterna naar Gath. Nadat hij zijn slaven had gevonden, nam hij hen mee terug naar Jeruzalem. 41 Toen Salomo hoorde dat Simi Jeruzalem had verlaten om naar Gath te gaan en ook weer was teruggekomen, 42 liet hij hem bij zich komen en zei: ‘Heb ik u niet in de naam van God bevolen in Jeruzalem te blijven op straffe van de dood? U antwoordde toen: “Goed, ik zal doen wat u zegt.” 43 Waarom hebt u zich dan niet aan uw eed gehouden en hebt u mijn bevel niet gehoorzaamd? 44 En hoe zit het met alle wandaden die u bedreef tegen mijn vader, koning David? De Here zal vandaag wraak op u nemen, 45 maar moge ik Gods rijke zegeningen ontvangen en mogen Davids nakomelingen voor altijd op deze troon zitten.’ 46 Op bevel van de koning nam Benaja Simi mee naar buiten en doodde hem. Zo kreeg Salomo zijn koninkrijk steeds beter in de greep.

37 Een lied van David.

Erger u niet aan zondaars,
aan mensen die slechte dingen doen.
Zij verdwijnen net zo snel als het gras
en verwelken als eendagsbloemen.
Stel heel uw vertrouwen op de Here
en doe wat Hij goed vindt.
Woon rustig in uw woonplaats
en zorg dat u in alles trouw bent.
Verheug u in de Here,
dan zal Hij u geven wat u nodig hebt
en waar u naar verlangt.
Vertel alles wat u bezighoudt aan de Here
en vertrouw Hem.
Hij zal in alles voor u zorgen.
Hij zal u openlijk recht verschaffen
en uw oprechtheid aan het licht brengen.
Word stil voor de Here
en verwacht alles van Hem.
Wees niet jaloers op wie slechte plannen beraamt
en wie het ogenschijnlijk goed gaat.
Word niet boos
en laat elke vorm van kwaadheid schieten,
wees ook nooit jaloers,
want dat brengt u van kwaad tot erger.
Eenmaal worden alle zondaars vernietigd,
maar wie uitzien naar de Here,
zullen alles ontvangen wat zij nodig hebben.
10 Nog een klein poosje
en dan zal de zondaar zijn verdwenen,
dan zoekt u hem
en ziet u hem niet meer.
11 Maar wie nederig van hart is,
zal in het land mogen wonen
en genieten van een overvloedige vrede.
12 De goddeloze beraamt
slechte plannen tegen de gelovige,
hij kan hem niet verdragen.
13 Maar de Here lacht erom,
Hij weet dat zijn tijd is gekomen.
14 De zondaars grijpen naar de wapens
om arme mensen te doden
en de gelovigen te vernietigen.
15 Zij zullen echter door hun eigen geweld worden vernietigd
en hun wapens zullen kapot op de grond liggen.
16 Het is beter met een eerlijk hart
weinig te bezitten
dan veel rijkdom te hebben
en God niet te kennen.
17 Want de Here zal
de goddelozen machteloos maken
en oprechte mensen ondersteunen.
18 De Here zorgt voor zijn volgelingen
en er wacht hun een geweldige toekomst.
19 In moeilijke momenten
zal Hij hen niet in de steek laten.
Wanneer er hongersnood is,
zal Hij voor voedsel zorgen.
20 De goddeloze zal te gronde gaan.
De tegenstanders van de Here
zullen verdwijnen als bloemen op het veld,
in rook opgaan.
21 De goddeloze leent wel,
maar geeft nooit terug.
Maar de oprechte mens
bekommert zich om een ander
en geeft wat nodig is.
22 Het is werkelijk waar:
zij die door God gezegend zijn,
mogen in het land wonen en het bezitten.
Maar wie Hij vervloekt,
wordt vernietigd.
23 Als de Here instemt met iemands wijze van leven,
zal Hij hem bevestigen in alles wat hij doet.
24 Als zo iemand valt,
stort hij niet naar beneden,
omdat de Here zijn hand vasthoudt.
25 Gedurende mijn hele, lange leven
heb ik nog nooit een oprecht iemand gezien
die door de Here werd verlaten.
En ook diens kinderen ontbrak het aan niets.
26 Zo iemand bekommert zich om anderen
en geeft wat nodig is,
ook zijn kinderen helpen waar dat nodig is.
27 Houd u ver van het kwaad en doe wat goed is,
want dan zult u altijd in dit land kunnen wonen.
28 De Here heeft oprechtheid lief
en Hij zal zijn volgelingen nooit in de steek laten.
Hij zal hen altijd bewaren en beschermen.
Maar de goddelozen vernietigt Hij.
29 De oprechte mensen mogen het land in bezit nemen
en er altijd blijven wonen.
30 De oprechte mens spreekt wijze woorden
en alles wat hij zegt, is eerlijk.
31 In alles geldt voor hem de wet van God.
Hij raakt nooit uit zijn evenwicht.
32 De goddeloze zoekt naar een gelegenheid
om de oprechte mens te vermoorden.
33 De Here laat dat niet toe.
De Here zorgt ervoor dat hij,
als hij voor de rechter moet verschijnen,
niet wordt veroordeeld.
34 Zie onder alles uit naar de Here
en blijf op zijn weg.
Dan zal Hij u uitkiezen om het land in bezit te nemen
en er altijd te wonen,
en u zult de vernietiging van de goddelozen meemaken.
35 Ik zag eens een goddeloos mens.
Het leek heel wat
en hij breidde zich uit als een grote woekerplant,
36 maar opeens was hij weg.
Ik zocht nog naar hem,
maar kon hem niet vinden.
37 Kijk maar eens naar de gelovige
en let op de oprechte mens:
vredelievende mensen hebben de toekomst.
38 De zondaars worden echter allemaal vernietigd,
ook hun kinderen hebben geen toekomst.
39 Maar de redding van de oprechten komt van de Here,
Hij beschermt hen in moeilijke tijden.
40 De Here helpt hen ontkomen aan de goddelozen
en bevrijdt hen.
Dat komt doordat zij bij Hem schuilen.

71 Bij U kan ik wegschuilen, Here.
Stel mij nooit teleur.
Verlos mij door uw rechtvaardigheid.
Luister naar mij en bevrijd mij.
U bent voor mij als een rots, waarin ik wonen kan,
als een huis waar ik met vertrouwen naar toe ga.
U stelt mij dat huis ter beschikking,
zodat ik veilig kan wonen.
Want U bent mijn bevrijder en mijn rots.
O God, verlos mij
uit de handen van de ongelovigen,
uit de beklemmende greep van de gewelddadige misdadigers.
Ik verwacht alles van U.
Almachtige Here, van kindsbeen af
heb ik alleen op U vertrouwd.
Toen mijn moeder mij nog verwachtte,
steunde ik al op U.
Vanaf die tijd hebt U mij al geholpen.
Al mijn lofliederen zijn alleen voor U.
Velen dachten dat ik die wonderen zelf deed,
maar U was degene tot wie ik altijd vluchtte.
Ik kan alleen maar liederen tot uw eer zingen,
de hele dag spreek ik over uw grootheid.
Stuur mij niet weg
nu ik ouder ben geworden.
Zult U mij niet verlaten
nu ik minder kracht over heb?
10 Ik heb U nodig,
want mijn tegenstanders hebben het over mij,
zij die mij willen doden, overleggen met elkaar.
11 Zij zeggen: ‘God heeft hem in de steek gelaten.
Laten we hem opjagen en grijpen,
er is toch niemand die hem te hulp komt.’
12 Och, mijn God, blijf niet zo ver van mij af staan,
haast U toch mij te helpen.
13 Laat hen die mij naar het leven staan,
voor schut staan en worden vernietigd.
Laat hen die mijn ondergang voor ogen hebben,
zelf te schande gemaakt en bespot worden.
14 Ik blijf U verwachten,
ik zal alleen maar meer en meer U de eer geven.
15 Ik zal spreken over uw rechtvaardigheid en recht,
dag in, dag uit vertellen hoe U bevrijdt.
Ik kan er niet over ophouden.
16 Overal waar ik kom, zal ik spreken
over de macht en majesteit van de Almachtige Here.
Alleen over uw rechtvaardigheid zal ik vertellen.
17 O God, sinds ik een kind was,
hebt U mij alles geleerd,
tot op de dag van vandaag
vertel ik anderen over uw wonderen.
18 Nu ben ik oud en grijs,
mijn God, laat mij nu niet in de steek!
Ik zal deze nieuwe generatie
vertellen over uw macht.
Wie het maar horen wil,
vertel ik over uw kracht.
19 Uw rechtvaardigheid en recht
zijn oneindig, o God.
U hebt grote dingen tot stand gebracht.
Wie kan zich met U meten, o God?
20 U hebt mij door heel veel moeilijke omstandigheden
en problemen laten gaan,
maar ik weet dat U mij uit al die situaties zult bevrijden.
U zult mij weer helemaal in ere herstellen.
21 Wilt U komen en mij troosten?
Wilt U mij weer aanzien geven?
22 Dan zal ik met de harp lofliederen voor U zingen,
want U bent trouw, mijn God.
Ik zal psalmen voor U zingen bij de citer,
voor U, die de Heilige van Israël bent.
23 Ik zal jubelen en psalmen voor U zingen.
U hebt mij innerlijk bevrijd.
24 De hele dag door zal ik spreken
over uw rechtvaardigheid.
En de mensen die uit waren op mijn ondergang,
zullen zich diep schamen en afdruipen.

94 Here, U bent de enige
die het recht heeft wraak te nemen.
Kom met uw licht naar ons toe.
U bent de grote rechter van deze aarde.
Sta op en spreek uw oordeel uit
over alle hoogmoedige mensen.
Hoelang mogen de ongelovigen
nog blij zijn dat zij het wel alleen kunnen, Here?
Zij spreken smalend en hooghartig,
al die zondaars denken
dat zij het hoogste woord kunnen voeren.
Zij lopen uw volk onder de voet, Here.
Zij onderdrukken uw land.
Zij plegen moord en doodslag
onder de vreemdelingen, de weduwen en wezen.
Zij denken bij zichzelf:
‘De Here ziet het toch niet,
ach, Jakobs God heeft wel iets anders te doen.’
Laten alle onverstandigen maar eens opletten.
Dwazen, ga uw hersens maar eens gebruiken!
Denkt u nu echt dat God, die het oor maakte,
Zelf niet horen kan?
Of dat de Maker van het oog
Zelf niets ziet?
10 Hij leert de volken hoe zij moeten leven,
daarom zal Hij hen ook straffen.
Hij geeft de mensen immers alles wat zij nodig hebben?
11 De Here weet precies wat in de mensen omgaat:
het is allemaal nutteloos.
12 Gelukkig is de man die door U wordt getuchtigd, Here.
Die van U onderricht krijgt in uw wetten.
13 Hij zal rust ervaren in moeilijke tijden,
zelfs als zijn vijand een val voor hem opzet.
14 De Here laat zijn volk niet in de steek,
Hij blijft naar hen omzien.
15 Er zal weer eerlijk recht worden gesproken
en alle oprechte mensen zullen zich daarbij aansluiten.
16 Wie verdedigt mij tegen deze slechte mensen?
Wie komt voor mij op tegen deze zondaars?
17 Als de Here mij niet had geholpen,
had niemand meer iets van mij gehoord.
18 Juist toen ik dacht dat ik het niet meer aankon,
ervoer ik de kracht van uw goedheid en liefde, Here.
19 Terwijl allerlei gedachten in mij omgingen,
waren het juist uw troostwoorden die mij opbeurden.
20 Zou U iets te maken hebben met de plaats waar de zonde zetelt?
Waar men zogenaamd uit eerlijkheid het grootste onheil aanricht?
21 Dat soort mensen loert op het leven van de oprechte mensen,
zij veroordelen onschuldigen.
22 Maar ik vond mijn toevlucht bij de Here,
Hij was mij tot een burcht.
Mijn God is mijn rots.
23 Hij heeft hun het kwaad vergolden.
Hij vernietigde hen in hun zonde.
Hij is de Here, onze God.