Añadir traducción en paralelo Imprimir Opciones de la página

Allermooiste onder de vrouwen, waar is uw liefste dan heengegaan? Weet u niet waar hij naartoe is? Wij willen best samen met u gaan zoeken.

Mijn liefste is naar zijn tuin gegaan, hij geniet van de geurende kruiden en plukt er lelies voor zijn plezier.
Ik ben van mijn liefste en mijn liefste behoort mij toe. Hij houdt ervan tussen de lelies te wandelen.

Mijn allerliefste, wat ben je mooi. Je lijkt op de stad Tirza en bent bekoorlijk als Jeruzalem zelf. Er gaat kracht en sterkte van je uit.
Kijk niet zo naar mij, je ogen brengen mij in verwarring. Je haar lijkt op een deinende kudde geiten die neerdaalt langs de hellingen van de Gilead.
Je tanden zijn zo prachtig glanzend en wit, stralend en regelmatig lachen ze mij tegemoet.
Door je sluier heen kan ik je slapen zien aan weerszijden van je voorhoofd. Ze zijn zo fraai.
Er zijn zestig koninginnen en tachtig bijvrouwen. Bovendien zijn er talloze jonge meisjes aan het hof.
Maar mijn allerliefste is uniek. Zij is volmaakt en prachtig om te zien. Zij is haar moeders enige dochter. Die is dan ook heel gelukkig met haar. Jonge meisjes benijden haar, koninginnen en bijvrouwen spreken vriendelijk en waarderend over haar.
10 ‘Wie is zij toch?’ vragen zij zich af. ‘Zij heeft de schoonheid van een nieuwe morgen, de zuiverheid van de lichtende maan en straalt als het zonlicht zelf. Er gaat kracht en sterkte van haar uit.’
11 Ik ging naar de notengaard en keek uit over de bloesems in het dal, ik keek of de druivenstruik al uitliep en of de granaatappelbomen groeiden.
12 Ik ben helemaal van slag, op een wagen van de koning werd ik meegenomen.

13 Dans, meisje uit Sulem! Dans heen en weer, zodat wij u goed kunnen bekijken!

Waarom wilt u naar dat meisje uit Sulem kijken alsof zij een parade loopt?

Och, prinses, wat loop je sierlijk! De welvingen van je lichaam lijken door een meesterbeeldhouwer ontworpen.
Je navel lijkt op een sierlijke kelk, waar een heerlijke wijn in hoort. Je buik lijkt op een schoof tarwe, versierd met lelies.
Je borsten zijn zo mooi als twee jongen van de gazellen.
Je hals rijst als een ivoren toren op en je ogen lijken op de diepglanzende vijvers van Chesbon die bij de poort Bath-Rabbim liggen. Je neus is zo fraai als de toren van de Libanon die over de stad Damascus uitziet.
Je hoofd steekt fier omhoog als de berg Karmel en je haar glanst koperrood. De koning kijkt er geboeid naar.
Wat is de liefde heerlijk! Heerlijker dan alle andere dingen waarnaar men kan verlangen.
Je slanke lichaam lijkt op een dadelpalm waaraan de borsten als dadeltrossen bloeien.
Ik zei dat ik die palmboom wilde beklimmen en de trossen ervan plukken wilde. Je borsten lijken op rijpe druiventrossen. De geur van je adem doet mij denken aan de geur van appels.
Je gehemelte is heerlijker dan de beste wijn…
…laat die wijn naar mijn liefste toevloeien, zodat hij hem slapend kan drinken.

10 Ik behoor toe aan mijn liefste, ik verlang naar hem.
11 Kom, mijn liefste, laten wij samen het veld ingaan en overnachten in een van de dorpen.
12 Of laten wij heel vroeg de wijngaard ingaan en kijken of de wijnstokken al uitlopen, of de knoppen al openspringen en de granaatappelbomen al bloeien. Daar zal ik mij aan je geven.
13 Ik ruik de geur van de liefdesappels en overal groeien de heerlijkste vruchten. Mijn liefste, ik heb ze voor jou bewaard.

Ach, was je maar een broer van mij, gezoogd door dezelfde moeder als ik. Als ik je dan buiten ontmoette, kon ik je zomaar kussen. Niemand zou dat vreemd vinden.
Dan kon ik je gewoon naar mijn moeders huis brengen, naar het huis van haar die mij alles leerde. Ik zou je heerlijke wijn aanbieden, jonge wijn van mijn granaatappels.
Mijn hoofd ligt op zijn linkerarm en met zijn rechterarm omarmt hij mij.
Meisjes van Jeruzalem, ik zeg het jullie met nadruk! Waarom willen jullie vooruit lopen op de liefde en haar overhaasten als de tijd daarvoor nog niet is aangebroken?

Wie komt daar uit de woestijn aanlopen, ondersteund door haar liefste?

Onder de appelboom heb ik je gewekt. Daar heeft je moeder je ontvangen, zij heeft jou gebaard.

Houd mij dicht tegen je aan, ik wil altijd in jouw armen blijven. Want de liefde is zo sterk als de dood. De hartstocht laat niet meer los, net zo min als het dodenrijk dat doet. Het vuur van de hartstocht brandt met hete vlammen, door de Here ontstoken.
Geen water kan die liefde doven, geen rivier kan de liefde wegspoelen. Zelfs als iemand al zijn bezittingen bood in ruil voor de liefde, zou hem dat niet baten. Met minachting zou hem de deur worden gewezen.

Wij hebben een klein zusje, zij heeft zelfs nog geen borsten. Wat moeten wij doen als op een dag iemand om haar komt?
Als zij zich in reinheid bewaart, zullen wij haar daarvoor prijzen. Maar als zij zich te gemakkelijk geeft, zullen wij dat verhinderen.
10 Ik heb mijzelf in reinheid bewaard tot nu toe. Nu ben ik voor hem degene die zich volkomen geven wil.

11 Salomo had in Baäl-Hamon een wijngaard. Hij liet die bewaken, omdat hij van grote waarde was.
12 Mijn wijngaard is voor mijzelf alleen. Al uw overvloed laat ik u, Salomo.

13 Mijn allerliefste, die in een lusthof woont, laat mij je stem horen. Mijn vrienden luisteren mee.

14 Mijn liefste, kom snel naar mij toe. Doe als de gazelle of als een jong hert op bergen vol heerlijk struikgewas.

Een lied over de bruidegom en zijn bruid (vervolg)

Meisjes: "Waar is je liefste nu heengegaan,
mooiste van alle vrouwen?
Waar is je liefste naartoe?
We zullen je helpen hem te zoeken."

Zij: "Mijn liefste is naar zijn tuin gegaan,
naar de bloembedden met kruiden,
om er te genieten en om lelies te plukken.
Ik ben van mijn liefste en mijn liefste is van mij.
Hij ligt tussen de lelies."

Hij: "Wat ben je mooi, mijn liefste, zo mooi als de stad Tirza,
zo prachtig als de stad Jeruzalem,
en zo gevaarlijk als een heel leger!
Kijk alsjeblieft een andere kant op,
want ik bezwijk onder je blik.
Je haar golft als een kudde geiten die op de bergen van Gilead graast.
Je tanden zijn zo mooi als pasgeschoren schapen die net in de beek gewassen zijn.
Het zijn allemaal tweelingen. Er ontbreekt er niet één.
Je wangen tussen je lange haar zijn zo mooi als doorgesneden granaatappels.
Koning Salomo heeft wel zestig koninginnen, tachtig bijvrouwen en ontelbaar veel slavinnen,
Maar niemand is zo volmaakt als mijn duifje,
de enige dochter van haar moeder.
Ook haar moeder vindt haar het mooiste meisje.
Als de meisjes jou zien, zullen ze je moeder vertellen dat je prachtig bent.
De koninginnen en bijvrouwen zullen tegen elkaar zeggen hoe mooi ze je vinden.
10 Je bent zo mooi als een zonsopgang,
zo stralend als de maan,
zo schitterend als de zon,
en zo gevaarlijk als een heel leger."

11 Zij: "Ik ging naar de tuin met notenbomen,
om te zien of er al bloesems aanzitten.
Ik ging kijken of er al blaadjes aan de wijnstruiken komen
en of de granaatappelbomen al bloeien.
12 Ik wist niet wat me overkwam!
Ik werd op de strijdwagen van de koning neergezet!"

13 Anderen: "Draai je eens rond,
kom, draai nog eens zodat we je goed kunnen zien!"

Hij: "Wat willen jullie kijken naar dit meisje uit Sulem?
Ze is geen Mahanaïm danseres!"

Een lied over de bruidegom en zijn bruid (vervolg)

Hij: "Wat loop je sierlijk op je sandalen.
Je lijkt wel een koningsdochter!
Je heupen zijn zo rond als een halsketting.
Ze lijken wel door een kunstenaar gemaakt.
Je navel lijkt op een prachtige kom
waar altijd wijn in zit.
Je buik glanst als een hoopje tarwe tussen de lelies.
Je borsten zijn glanzend bruin als twee jonge gazellen.
Je hals lijkt op een toren van ivoor
en je ogen lijken op de vijvers van Hesbon bij de Bat-Rabbimpoort.
Je neus lijkt op een wachttoren in de Libanon vanwaar je Damaskus kunt zien.
Je hoofd staat net zo fier als de berg Karmel.
Je haar heeft een dieprode glans.
Met je lange haar heb je een koning gevangen!

Wat is de liefde toch heerlijk.
Het is het mooiste wat je verlangen kan.
Je bent zo slank en sierlijk als een dadelpalm.
Je borsten zijn de dadeltrossen.
Ik dacht: 'Ik wil in die dadelpalm klimmen
en van de dadels eten.'
Je borsten zijn zo heerlijk als druiventrossen
en je adem ruikt naar appeltjes.
Je mond is zo heerlijk als zoete wijn…"

Zij: "…die regelrecht stroomt
naar de lippen van mijn slapende liefste.
10 Ik ben van mijn liefste.
Hij verlangt naar mij.
11 Kom, liefste, laten we naar het veld gaan,
laten we daar in het gras overnachten.
12 Laten we 's morgens heel vroeg naar de wijngaarden gaan
om te kijken of er al bloesems aan de takken komen.
Laten we gaan kijken hoe de bloesems opengaan
en hoe de granaatappelbomen bloeien.
Daar zal ik je mijn liefde geven.
13 De liefdesappeltjes geuren heerlijk.
Bij ons huis groeien heerlijke vruchten.
Ik heb alle vruchten voor jou bewaard, mijn liefste."

Een lied over de bruidegom en zijn bruid (vervolg)

"Was je mijn broer maar.
Had je maar net als ik als baby bij mijn moeder op schoot gezeten.
Als ik je dan buiten tegenkwam,
zou ik je een kus kunnen geven zonder dat iemand dat verkeerd vond.
Ik zou je hand pakken
en je meenemen naar het huis van mijn moeder, die mij opvoedt.
Ik zou je lekkere wijn te drinken geven,
wijn die van granaatappels gemaakt is.
Zijn ene arm ligt onder mijn hoofd,
zijn andere arm omarmt mij.
Meisjes van Jeruzalem, ik zweer bij de gazellen en de herten:
je moet de liefde niet dwingen.
Je moet wachten tot de liefde vanzelf komt!"

Anderen: "Wie komt daar uit de woestijn,
arm in arm met haar liefste?"

Zij: "Ik heb je liefde gevonden onder de appelboom,
de appelboom waar je moeder van jou in verwachting raakte.
Draag me dicht op je hart,
dicht bij je, zoals je een armband om je arm draagt.
Want de liefde is net zo sterk als de dood: je kunt er niet aan ontkomen!
Het verlangen van de liefde is als vuur, een vuur dat door de Heer is aangestoken.
Er is geen water dat het vuur van de liefde kan blussen.
Er is geen rivier die de liefde kan doven.
Als een mens die liefde zou willen kopen met alles wat hij bezat,
zou het nog steeds niet genoeg zijn. Hij zou worden weggestuurd.

Mijn broers zeiden vroeger: 'We hebben een klein zusje. Ze is nog heel jong.
Wat zullen we doen als er op een dag iemand komt die met haar wil trouwen?
Als ze sterk is en zich nog niet aan hem geeft vóór ze getrouwd is,
dan zullen we haar een bruidsschat meegeven.
Maar als ze zich vóór ze trouwt aan een man wil geven, zullen we haar tegenhouden.'

10 Maar ik ben zo sterk geweest als een muur met torens.
Nu weet hij, dat ik me alleen aan hém zal willen geven."

11 Hij: "Koning Salomo heeft een wijngaard,
een wijngaard in Baäl-Hamon.
Hij verhuurde die aan wijnboeren.
Zij moeten hem er ieder wel 1000 zilverstukken voor betalen.
12 Laat Salomo maar die 1000 zilverstukken krijgen.
Laat de arbeiders in de wijngaard maar hun 200 zilverstukken loon krijgen.
Maar míjn wijngaard is hier.

13 Mijn meisje, daar in je tuin,
mijn vrienden luisteren of ze je horen roepen.
Laat me je stem horen!"

14 Zij: "Kom dan, mijn liefste, kom snel als een gazelle,
kom snel als een hert op de bergen waar de balsemstruiken bloeien."

Zorg om de gemeenten in Galatië

Ik bedoel dit: zolang een erfgenaam minderjarig is, is hij niet beter af dan een slaaf, ook al zijn alle bezittingen van hem. Hij heeft er pas iets aan als hij meerderjarig is en tot die tijd moet hij doen wat zijn voogden en de beheerders van de erfenis hem zeggen. Pas als hij de leeftijd heeft bereikt die zijn vader in het testament heeft genoemd, mag hij met de erfenis doen wat hij zelf wil. Zo was het ook met ons voordat Christus kwam. Wij waren slaven van de machten van de wereld, want wij dachten dat die ons konden redden. Maar toen de juiste tijd gekomen was, de tijd die God daarvoor had bepaald, stuurde God zijn Zoon, die als mens uit een vrouw werd geboren en aan de wet onderworpen was. Hij zou ons vrijkopen van die wet, zodat God ons als zijn kinderen kon aannemen. En omdat wij zijn kinderen zijn, heeft God de Geest van zijn Zoon in ons hart gegeven, zodat wij God echt kunnen aanspreken met Vader. U bent dus niet langer slaven, maar Gods eigen kinderen. Als zijn kinderen hebt u recht op alles wat Hij bezit.

Toen u God nog niet kende, onderwierp u zich aan goden die helemaal geen goden zijn. Maar hoe kunt u, nu u God hebt leren kennen (of, beter gezegd: nu God ú kent), daar weer naar teruggaan? Wilt u soms weer slaven worden van de armzalige en krachteloze wereldmachten? 10 U bepaalt uw aandacht bij dagen, maanden, seizoenen en jaren. 11 U mag wel weten dat ik mij zorgen maak om u. Ik ben bang dat alles wat ik voor u heb gedaan, voor niets geweest is.

12 Beste vrienden, stelt u zich eens voor in mijn plaats, zoals ik mij in uw plaats heb gesteld. Niet dat u mij iets hebt aangedaan. 13 Want toen ik u voor het eerst iets over Jezus Christus vertelde, was ik lichamelijk zwak, 14 maar dat heeft u er niet van weerhouden mij welkom te heten als een boodschapper van God, ja, als Christus Jezus Zelf. Hoewel dat vast niet meeviel, hebt u niets laten merken van enige afkeer of iets dergelijks. 15 Wat is er over van de blijdschap en het geluk van toen? Ik moet zeggen dat u toen bijzonder op mij gesteld was. U zou bij wijze van spreken uw eigen ogen hebben uitgerukt om die aan mij te geven. 16 Ben ik, omdat ik u de waarheid heb gezegd, opeens uw vijand geworden? 17 De valse leraren, die zo graag bij u in de gunst willen komen, doen dat niet voor uw bestwil. Nee, zij proberen een wig tussen u en ons te drijven om u helemaal voor zichzelf te hebben.

18 Inspanning voor een goede zaak is natuurlijk prachtig. Maar u moet dat altijd doen, niet alleen als ik bij u ben. 19 Mijn kinderen, u doet mij echt weer verdriet. Ik voel dezelfde pijn als een vrouw die bevalt. Zo sterk is mijn verlangen dat Christus in u zichtbaar wordt. 20 Het liefst zou ik nu bij u zijn, dan zou ik u op een andere toon kunnen toespreken. Want ik weet eigenlijk niet wat ik met u aanmoet.

21 Luister, vrienden, u denkt nu wel dat u de wet moet gehoorzamen, maar probeer dan eens te ontdekken wat er precies in die wet staat. 22 Er staat namelijk in dat Abraham twee zonen had, een van zijn jonge slavin Hagar en een van zijn eigen, vrije vrouw Sara. 23 Dat Hagar een kind van Abraham kreeg, was een natuurlijke zaak. Maar Sara kreeg pas een kind nadat God het aan Abraham had beloofd. 24 Dit is een beeld met een diepere betekenis, waaruit blijkt dat God twee keer een verbond met de mens heeft gesloten. Het ene op grond van een wet, het andere op grond van een belofte. 25 Het verbond van de wet werd gesloten op de berg Sinaï, in Arabië, daar verwijst Hagar naar. De slavin Hagar is het symbool van het tegenwoordige Jeruzalem, de moederstad van de Joden. Haar kinderen leven allemaal onder de slavernij van de wet. 26 Maar onze moederstad is het hemelse Jeruzalem en zij is vrij, zij is geen slavin van de wet. 27 Dat bedoelde de profeet Jesaja ook toen hij zei: ‘Kinderloze vrouw, wees blij! Jubel het uit van vreugde, al bent u nooit moeder geworden. Want de verlaten vrouw heeft meer kinderen dan de vrouw die een man heeft.’

28 En u bent, net als Isaak, kinderen die God aan Abraham heeft beloofd. 29 Zoals de zoon van de vrije vrouw vervolgd werd door de zoon van de slavin, worden nu de mensen die uit de Heilige Geest geboren zijn, vervolgd door hen die onder de slavernij van de wet leven. 30 Maar in de Boeken staat dat tegen Abraham werd gezegd: ‘Stuur de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin zal de erfenis niet delen met de zoon van de vrije vrouw.’ 31 Nu, broeders en zusters, wij zijn geen kinderen van de slavin, die zich aan de wet moeten houden. Nee, wij zijn kinderen van de vrije vrouw.

Paulus maakt zich zorgen over de gemeente in Galatië

Ik bedoel het volgende. Stel dat een zoon al wel de erfenis van zijn vader heeft geërfd, maar hij is nog niet volwassen. Dan heeft hij eigenlijk nog net zo weinig als een slaaf. Want hij is wel de eigenaar van alles, maar hij mag er zelf nog helemaal niets mee doen. Iemand anders neemt voor hem de beslissingen. En dat duurt tot het moment dat zijn vader had bepaald. Hetzelfde geldt eigenlijk voor ons. Zolang wij Joden nog niet 'volwassen' waren, moesten we gehoorzamen aan de wet van Mozes die God ons had gegeven. Net zoals een slaaf zijn heer moet gehoorzamen. Maar toen het moment was gekomen dat God had bepaald, stuurde Hij zijn Zoon. Die Zoon werd geboren uit een Joodse vrouw. En omdat Hij dus een Jood was, moest Hij zich aan de wet van Mozes houden. Alleen zó zou Hij de mensen die zich ook aan de wet van Mozes moesten houden, kunnen bevrijden. Zo zouden we niet langer slaven zijn. We werden kinderen van God, met de rechten van kinderen. En omdat jullie kinderen van God zijn, heeft God de Geest van zijn Zoon in jullie hart uitgestort. Die Geest roept in je: "Lieve Vader!" Jullie zijn dus geen slaven meer, maar kinderen van God. En omdat jullie Gods kinderen zijn, erven jullie ook, dankzij Christus.

Toen jullie God nog niet kenden, dienden jullie goden die eigenlijk helemaal geen goden zijn. Maar nu hebben jullie God leren kennen (of beter gezegd: nu kent God júllie). Waarom willen jullie je dan weer aan allerlei nutteloze godsdienstige regels gaan houden? Jullie maken jezelf opnieuw tot slaven van wetten en regels. 10 Jullie houden je aan allerlei speciale dagen en maanden, feesten en jaren! 11 Ik ben ongerust over jullie. Ik ben bang dat mijn moeite voor jullie misschien voor niets is geweest. 12 Ik smeek jullie, broeders en zusters, om net zo vrij van de wet te zijn als ik, omdat ik ook net als jullie ben geworden.

Jullie hebben mij nooit kwaad gedaan. 13 Toen ik voor het eerst het goede nieuws bij jullie kwam vertellen, was ik er slecht aan toe. 14 Toch was dat voor jullie geen reden om mijn goede nieuws niet te geloven of om mij uit te lachen. Nee, jullie ontvingen mij als een boodschapper van God. Ja, als Jezus Zelf. 15 Jullie waren zo gelukkig! Maar wat is daarvan overgebleven? Want ik weet heel zeker, dat jullie toen je eigen ogen uitgerukt zouden hebben en aan mij zouden hebben gegeven als dat mij geholpen zou hebben. Zoveel hielden jullie van mij. 16 Ben ik dan nu jullie vijand geworden, nu ik jullie de waarheid zeg en streng tegen jullie ben?

17 Deze mensen die willen dat jullie je weer aan de wet van Mozes gaan houden, lijken erg hun best te doen voor jullie. Maar ze overtuigen jullie van de verkeerde dingen. En ze hebben verkeerde bedoelingen. Want ze willen jullie van ons losmaken. Ze willen dat jullie hén zullen gaan gehoorzamen. 18 Nu is het goed als jullie je best doen. Maar dan moeten jullie wel je best doen in de goede dingen! En ook niet alleen als ik bíj jullie ben, maar ook als ik er níet ben. 19 Mijn kinderen, ik bid vurig voor jullie en doe mijn uiterste best voor jullie. En dat blijf ik doen totdat Christus helemaal zichtbaar is in jullie. 20 Ik zou willen dat ik op dit moment bij jullie was en vriendelijker tegen jullie kon spreken. Want ik maak me zorgen over jullie.

Vergelijking met Sara en Hagar

21 Jullie willen dus zo graag volgens de wet van Mozes leven. Luister dan eens goed naar wat daarin staat.[a] 22 Daarin staat dat Abraham twee zonen had. De ene zoon was van zijn bijvrouw Hagar, een slavin. De andere zoon was van zijn vrije vrouw Sara. 23 De zoon die uit de slavin werd geboren, was ontstaan door Abrahams eigen menselijke plan. Maar de zoon van de vrije vrouw was ontstaan door Gods belofte. 24+25 Dit heeft een diepere betekenis.[b] Want de situatie van deze twee vrouwen kun je gebruiken als vergelijking voor de twee verschillende verbonden van God met de mensen. Hagar stelt dan het verbond van de berg Sinaï in Arabië voor.[c] Uit dat verbond van Sinaï worden slaven van de wet geboren. Hagar stelt ook het tegenwoordige Jeruzalem voor. Want de stad Jeruzalem en haar bewoners zijn slaven van de wet van Mozes. 26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij en geen slavin van de wet. En dat is ónze moeder. 27 Want er staat in de Boeken: "Wees blij en juich, ook al heb je nooit kinderen gekregen! Want ook al ben je nu eenzaam, toch zul je veel meer kinderen hebben dan de vrouw die een man heeft."[d]

28 Broeders en zusters, wij zijn kinderen die ontstaan zijn door geloof in de belofte, net zoals Izaäk. 29 Maar vóór Izaäk was er een zoon ontstaan door een menselijk plan zonder geloof. Dat was Ismaël, de zoon van Hagar. En die zoon vervolgde de zoon die door geloof in de belofte was ontstaan. Dat was Izaäk, de zoon van Sara. Hetzelfde gebeurt nu ook. Want wij die vrij zijn door de Heilige Geest, worden vervolgd door de mensen die slaven zijn van de wet. 30 Maar wat zegt het woord van God? "Stuur de slavin en haar zoon weg. Want de zoon van de slavin mag niet erven samen met de zoon van de vrije vrouw." 31 Broeders en zusters, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrije vrouw.

Notas al pie

  1. Galaten 4:21 Bij de Joden worden de eerste vijf boeken 'de Wet' genoemd. Dus ook het boek Genesis waarin het verhaal van Abraham staat, hoort bij de 'wet'.
  2. Galaten 4:24 Hierna komt een moeilijk stukje. Paulus zet hier twee groepen mensen tegenover elkaar, en twee verbonden van God met de mensen. De ene groep en het ene verbond vergelijkt hij met Hagar, de andere groep en het andere verbond met Sara.
    De ene groep bestaat uit de mensen die bij het verbond van de wet horen: de Joden die zich aan de wet houden. Ze zijn 'slaven' van de wet. Paulus vergelijkt deze mensen met de zoon van Abrahams bijvrouw Hagar. Hagar was een slavin. De zoon die ze kreeg, ontstond door Abrahams menselijke plan om een zoon te krijgen. De zoon van een slavin is zelf ook slaaf. Net zo zijn de mensen die zich aan de wet moeten houden, slaven van de wet. Hij noemt deze groep mensen 'bewoners van Jeruzalem'. Zoals Hagar de moeder is van een slaaf, is Jeruzalem de 'moeder' van slaven van de wet.
    De andere groep bestaat uit de mensen die horen bij het verbond dat God met Abraham sloot: mensen die vrij zijn van de wet
    van Mozes door hun geloof in Jezus. (God beloofde Abraham dat Hij hem een zoon zou geven uit Sara.) Paulus vergelijkt deze mensen met de zoon van Sara. Sara was een vrije vrouw. De zoon die ze kreeg, ontstond door Gods belofte en Abrahams geloof in Gods belofte. De zoon van een vrije vrouw is zelf ook vrij. Net zo zijn de mensen door geloof in Jezus vrije mensen. Hij noemt deze groep mensen 'bewoners van het hemelse Jeruzalem'. Zoals Sara de moeder is van een vrij man, is het hemelse Jeruzalem de 'moeder' van de mensen die vrij zijn van de wet.
  3. Galaten 4:24 Op de berg Sinaï sloot God een verbond met het volk Israël en gaf hun de wet.
  4. Galaten 4:27 Met deze moeder bedoelt Paulus Sara. Sara kon eerst geen kinderen krijgen. Pas toen ze heel oud was, kreeg ze één zoon, omdat God dat beloofd had. Nu heeft ze heel veel kinderen, omdat de christenen 'door hetzelfde geloof als dat Abraham had' als het ware óók haar kinderen zijn.