Add parallel Print Page Options

Het geloof van Abraham

Hoe zit het dan? Wat gebeurde er met onze voorvader Abraham? Waarom was God blij met hem en vond Hij dat Abraham leefde zoals Hij het wil? Was dat omdat Abraham zelf zo goed zijn best had gedaan? Dan zou Abraham een reden hebben gehad om trots op zichzelf zijn. Maar dan zou God niet trots op hem zijn geweest. Wat staat er over hem opgeschreven? "Abraham geloofde en vertrouwde God. Daarom vond God dat Abraham leefde zoals Hij het wil."[a]

Als je zelf voor iets gewerkt hebt, krijg je je loon omdat je er recht op hebt. Het is geen geschenk. Maar als je alleen op God vertrouwt en niet op je eigen prestaties, spreekt God je vrij van schuld. Het is Gods geschenk. Want God kan mensen die zich eerst niets van Hem aantrokken en dus schuldig zijn, vrijspreken van schuld.

David zegt in de Psalmen hetzelfde. Hij zegt dat het heerlijk is als je niet op je eigen daden vertrouwt om te worden vrijgesproken van schuld, maar op God vertrouwt. Hij zegt het zó: "Het is heerlijk als de Heer je je fouten heeft vergeven. Het is heerlijk als Hij alles heeft weggedaan wat je verkeerd hebt gedaan. Het is heerlijk als God zegt dat je niet meer schuldig bent." Gaat dit alleen over de Joden, dus over mensen die besneden zijn? Of gaat het ook over de andere mensen, die niet besneden zijn? We zeiden daarnet al: vanwege zijn gelóóf werd Abraham door God vrijgesproken van schuld. 10 Hoe was Abraham toen: was hij besneden of onbesneden? Hij was onbesneden! 11 De besnijdenis kreeg hij juist als teken van het geloof dat hij al had toen hij nog niet besneden was. Zo werd hij de voorvader van alle mensen die geloven maar die niet besneden zijn. Zo konden ze door God vrijgesproken worden van schuld en zou Hij zeggen dat ze leven zoals Hij het wil. 12 Maar zo werd hij óók de voorvader van alle mensen die wél besneden zijn. Maar dan moeten ze wel hetzelfde vertrouwen op God hebben als Abraham had toen hij nog niet besneden was.

13 God beloofde aan Abraham dat Hij de hele wereld aan hem en zijn kinderen ná hem zou geven. Maar Hij beloofde dat niet omdat Abraham zich zo goed aan de wet had gehouden. Hij beloofde dat omdat Abraham God geloofde. En omdat hij God geloofde, was God blij met hem, want dat is wat Hij wil. 14 We moeten niet denken dat God ons zal geven wat Hij heeft beloofd als we ons maar precies aan de wet houden. Want als dat zo zou zijn, heeft het geen zin om te geloven. Dan wordt Gods belofte ook nooit werkelijkheid. 15 Want de wet zorgt er juist voor dat er straf komt. Maar als er geen wet is, is er ook geen ongehoorzaamheid aan de wet en kan God doen wat Hij heeft beloofd.

Abrahams geloof als voorbeeld voor ons

16 Dus alleen door geloof in God kunnen we alles ontvangen wat Hij heeft beloofd. Want we ontvangen dat allemaal alleen omdat God zo liefdevol en vriendelijk is, en niet omdat wij zo goed zijn. Daarom is de belofte voor iedereen. Hij is niet alleen voor de mensen die de wet van Mozes hebben gekregen. Hij is ook voor alle mensen die hetzelfde geloof als Abraham hebben zonder dat ze de wet van Mozes hebben. Zo is Abraham de voorvader van alle mensen die in God geloven. 17 Dat staat ook in de Boeken: "Ik maak van jou een vader van heel veel volken." De God in wie hij geloofde, noemde hem een 'vader van heel veel volken'. Hij is de God die de doden levend maakt. En Hij is de God die over de dingen die er nog niet zijn, spreekt alsof ze er al wél zijn.[b] 18 Abraham zag er heel lang niets van dat hij een vader van heel veel volken zou worden. Maar toch is hij het blijven geloven. Hij bleef geloven dat God zou doen wat Hij had beloofd toen Hij zei: "Je zal een heel grote familie worden." 19 Hij zag wel dat hij al te oud was geworden om nog kinderen te kunnen krijgen. Want hij was al ongeveer 100 jaar. En ook had hij gezien dat Sara al te oud was om nog kinderen te kunnen krijgen. Maar toch geloofde hij God. 20 Hij is niet, door ongeloof, gaan twijfelen aan wat God hem had beloofd. Nee, zijn geloof werd juist steeds sterker. En hij prees God voor zijn belofte. 21 Want hij wist zéker dat God zou kunnen doen wat Hij had beloofd. 22 En daarom was God blij met hem en zei dat Abraham leefde zoals Hij het wil. Hij sprak hem vrij van schuld.

23 Maar dat werd niet alleen voor hém opgeschreven. 24 Het werd ook voor óns opgeschreven. God kan ook óns vrijspreken van schuld. Ook wij kunnen leven zoals God het wil. Namelijk als we geloven in Hem die Jezus, onze Heer, uit de dood heeft teruggeroepen en weer levend heeft gemaakt. 25 Jezus werd gedood voor onze ongehoorzaamheid aan God. Daarna maakte God Hem weer levend. Zo kon Hij ook met óns blij zijn en zeggen dat we leven zoals Hij het wil. Zo spreekt Hij ook óns vrij van schuld.

We worden gered door Gods liefdevolle goedheid

En nu we door ons geloof zijn vrijgesproken van schuld, hebben we vrede met God. Die vrede hebben we te danken aan onze Heer Jezus Christus. Door wat Hij heeft gedaan, kunnen we door ons geloof nu ook genieten van Gods liefdevolle goedheid voor ons. En door Hem kunnen we ook altijd blij zijn. Want we weten dat we straks in zijn heerlijke aanwezigheid mogen leven. Maar dat is niet het enige. We zijn ook blij als we het moeilijk hebben. Want door moeilijkheden leren we om vol te houden. En doordat we leren volhouden, wordt onze geest sterk. En doordat onze geest sterk wordt, leren we om steeds meer op God te vertrouwen. En als we op God vertrouwen, zal Hij ons nooit teleurstellen. Want God heeft zijn liefde in ons hart uitgestort door ons zijn Heilige Geest te geven.

Want op de tijd die God had bepaald, is Christus voor ons gestorven. Op dat moment waren we nog hulpeloos en trokken we ons nog niets van God aan. Het is al heel bijzonder als iemand zijn leven wil geven om een góed mens te redden. Misschien heeft iemand daar nog de moed voor. Maar Christus heeft zijn leven voor ons gegeven toen we nog sléchte mensen waren. Daarmee bewijst God hoeveel Hij van ons houdt. Door Jezus' dood heeft Hij ons bevrijd van onze schuld. Als Hij dát al gedaan heeft, dan is het ook zéker dat Hij ons zal redden van Gods straf! 10 Toen we nog vijanden van God waren, heeft God ervoor gezorgd dat we vrede met Hem konden sluiten. Namelijk door de dood van zijn Zoon. Daardoor zijn we vrienden van God geworden. En daarom is het nu ook zéker dat we elke dag worden gered en veilig zijn door het léven van zijn Zoon. 11 En dat is niet het enige. We zijn ook heel blij met God, want door onze Heer Jezus Christus zijn we nu vrienden van God geworden.

Adam en Jezus

12 Het zit zó. Door de ongehoorzaamheid van een mens (Adam) is het kwaad in de wereld gekomen. En door het kwaad kwam de dood in de wereld. Alle mensen moeten sterven, omdat alle mensen verkeerde dingen doen. 13 Want al voordat de wet van Mozes er was, deden de mensen verkeerde dingen. Maar er was nog geen wet die zei hoe ze moesten leven. Daarom werden ze er nog niet voor gestraft. 14 Toch heeft vanaf Adam tot Mozes de dood als een koning geheerst. Ook over de mensen die niet op dezelfde manier ongehoorzaam aan God waren als Adam. (Let op: Adam is een afbeelding van Hem die nog komen zou maar die niet ongehoorzaam was aan God.)

15 Omdat God zoveel van ons houdt, gaf God toen Jezus als geschenk aan ons. En dat Geschenk is véél machtiger dan de ongehoorzaamheid van Adam. Want door de ongehoorzaamheid van één mens[c] (namelijk Adam) zijn heel veel mensen gestorven. Maar Gods Geschenk, Jezus Christus, is zó machtig dat heel veel mensen erdoor kunnen worden gered. 16 En er is nóg een verschil tussen het Geschenk van God en de ongehoorzaamheid van die ene mens. Door de ongehoorzaamheid van één mens kwam Gods straf over alle mensen. Maar door het Geschenk van God kwam er vergeving voor alle slechte daden van de mensen. De mensen werden vrijgesproken van hun schuld. 17 Door de ongehoorzaamheid van één mens (Adam) is de dood als een koning gaan heersen. Maar door Gods Geschenk is er iets veel groters gebeurd: de mensen die Gods Geschenk aannemen, zullen door die ene Mens (Jezus) vrij zijn van schuld en dood. Door Jezus Christus zullen ze als koningen heersen in het leven.

18 Dus door één ongehoorzame daad werden uiteindelijk alle mensen schuldig, en verdienden ze de dood. En door één gehoorzame daad zijn alle mensen vrijgesproken van schuld, zodat ze kunnen leven. 19 Door de ongehoorzaamheid van één mens (Adam) zijn alle mensen schuldig geworden. En door de gehoorzaamheid van één Mens (Jezus) zijn alle mensen vrijgesproken van schuld.

20 Toen de wet van Mozes erbij kwam, werd de schuld van de mensen nog groter. Want toen wisten ze wel hoe God wilde dat ze leefden, maar deden het niet. Maar toen de schuld van de mensen groter werd, liet God zien dat zijn liefdevolle goedheid nog groter was. Die was méér dan groot genoeg om hen te redden. 21 Eerst heerste het kwaad, en het kwaad bracht ons de dood. Maar nu heerst de liefdevolle goedheid van God. Die brengt ons het eeuwige leven, door onze Heer Jezus Christus.

Bevrijd uit de macht van het kwaad

Hoe zit het dan? Zullen we dan maar veel slechte dingen doen, zodat God ons veel kan vergeven? Nee, natuurlijk niet! Hoe zouden we op de oude manier verder kunnen leven? Ons oude, slechte 'ik' is toch dood? Want toen we in Jezus Christus werden gedoopt, werden we allemaal in zijn dood ondergedompeld. Zijn dood werd ook onze dood. Door de doop zijn we dus samen met Hem gestorven en begraven. En Christus werd na zijn dood weer levend gemaakt door de macht en majesteit van de Vader. Net zo zijn ook wij uit de dood teruggeroepen en levend gemaakt. We hebben een heel nieuw leven gekregen! Net zoals we één geheel met Hem zijn geworden in zijn dood, zijn we ook één geheel met Hem geworden in zijn opstanding uit de dood. Want we weten dat ons oude 'ik' samen met Christus is gekruisigd en gestorven. Daardoor heeft het kwaad geen macht meer over ons. We zijn niet langer slaven van het kwaad. Want als iemand dood is, heeft het kwaad geen macht meer over hem. We zijn dus samen met Christus gestorven. Daarom geloven we dat we ook samen met Hem zullen blijven leven. Want we weten dat Christus, nu Hij uit de dood is opgestaan, niet meer zal sterven. De dood heeft geen macht meer over Hem. 10 Want doordat Hij gestorven is, heeft het kwaad geen enkele macht over Hem. En het leven dat Hij leeft, leeft Hij voor God.

11 Ik wil dat het voor jullie duidelijk is, dat ook jullie dood zijn. En dat het kwaad daardoor geen macht meer over jullie heeft. En doordat jullie één geheel zijn met Jezus Christus, leven ook jullie alleen voor God. 12 Laat het kwaad dus niet langer als een koning over je heersen. Wees er geen slaaf meer van. 13 Laat je niet langer door het kwaad gebruiken voor het doen van slechte dingen. Maar laat je door God gebruiken voor het doen van goede dingen, als mensen die eerst dood waren, maar die nu levend zijn. 14 Het kwaad mag niet meer over jullie heersen. Want nu heerst niet meer de wet van Mozes over jullie, maar de liefdevolle goedheid van God.

Vrijheid of slavernij

15 Hoe zit het dus? Zullen we dan maar veel slechte dingen doen, omdat de wet niets meer over ons te zeggen heeft, en God ons in zijn liefde alles vergeeft? Nee, natuurlijk niet! 16 Denk erom: als je iemand altijd gehoorzaamt, ben je eigenlijk zijn slaaf. Als je het kwaad altijd gehoorzaamt, ben je dus een slaaf van het kwaad. En het kwaad brengt je altijd de dood. Maar als je God gehoorzaamt, ben je een slaaf van de gehoorzaamheid aan God. Dan spreekt God je vrij van schuld en geeft Hij je leven. 17 Vroeger waren jullie onvrijwillig slaven van het kwaad. Maar prijs God: nú willen jullie graag en vrijwillig gehoorzaam zijn aan de dingen die we jullie hebben geleerd over Christus. 18 Jullie zijn bevrijd van de slavernij van het kwaad. Jullie zijn in dienst gekomen van een nieuwe meester: de wil van God.

19 Ik leg het jullie nóg een keer uit, omdat jullie het moeilijk vinden. Eerst deden jullie verkeerde en slechte dingen. En daardoor deden jullie steeds méér slechte dingen. Maar nu moeten jullie de dingen gaan doen die God wil. Daardoor zullen jullie steeds méér gaan leven zoals Hij het wil. 20 Toen jullie nog slaven van het kwaad waren, waren jullie schuldig. 21 Jullie deden toen dingen waarover jullie je nu schamen. En wat was het gevolg van die dingen? Uiteindelijk de dood! 22 Maar nu zijn jullie bevrijd uit de macht van het kwaad. Jullie zijn dienaren van God geworden. Daardoor zullen jullie leven zoals Hij het wil. En tenslotte zullen jullie het eeuwige leven hebben. 23 Het kwaad brengt altijd de dood: het is je loon voor wat je hebt gedaan. Maar de liefdevolle goedheid van God geeft een geschenk: het eeuwige leven, door onze Heer Jezus Christus.

De wet van God laat ons zien dat we slecht zijn

Broeders en zusters, jullie kennen de wet. Jullie weten ook dat de wet alleen over ons heerst zolang we leven. Bijvoorbeeld: Een getrouwde vrouw moet van de wet bij haar man blijven, zolang hij leeft. Maar als haar man is gestorven, heeft ze niet meer met die wet te maken. Zolang haar man nog leeft, is het verkeerd als ze met een andere man trouwt. Want dan is ze ontrouw aan haar man. Maar als haar man is gestorven, is ze vrij van die wet. Dan is ze niet meer ontrouw aan haar man als ze met een andere man trouwt.

Zo is het ook met jullie, broeders en zusters. Voor de wet van Mozes bestaan jullie niet meer. Dat komt doordat jullie samen met Christus zijn gestorven. Daardoor konden jullie het eigendom worden van iemand anders. Namelijk van Jezus, die uit de dood is opgestaan. Daardoor kunnen jullie voortaan leven op de manier die God graag wil. Want toen we nog niet in Jezus geloofden, zorgden onze verkeerde verlangens ervoor dat we slechte dingen deden. Die verkeerde verlangens werden nog sterker doordat de wet van Mozes ze verbood. We deden de dingen waartoe het kwaad ons opstookte. En het gevolg was de dood. Maar nu we met Jezus gestorven zijn, heeft de wet van Mozes niets meer over ons te zeggen. We bestaan niet meer voor die wet waaraan we ons moesten houden, want we zijn dood voor de wet. Vroeger dienden we God door middel van de wet van Mozes. Maar nu niet meer. Nu dienen we God als nieuwe mensen, door Gods Geest.

Hoe zit het dan? Is de wet dan iets slechts? Nee, helemaal niet. Want zonder de wet zou ik niet geweten hebben wat slecht is. Ik zou bijvoorbeeld niet geweten hebben dat jaloersheid verkeerd is, als de wet niet had gezegd dat je niet jaloers mag zijn. De wet is dus niet verkeerd. Maar het kwaad gebruikte de wet om macht over mij te krijgen: ik werd opgestookt tot allerlei verkeerde dingen. Maar zonder de wet heeft het kwaad geen enkele macht. Vroeger toen ik klein was, leefde ik zonder de wet te kennen. Maar toen ik volwassen werd en de wet leerde kennen, begon het kwaad in mij te leven. Dat veroorzaakte mijn dood. 10 De wet die mij leven had moeten brengen, werd juist mijn dood. 11 Want door de wet kreeg het kwaad macht over mij. Het kwaad gebruikte de wet als wapen om mij verkeerde dingen te laten doen. Zo werd ik schuldig en verdiende ik de dood. 12 Maar de wet op zichzelf is heilig. En wat de wet van ons vraagt, is heilig en rechtvaardig en goed.

13 Heeft iets goeds mij dan gedood? Nee, helemaal niet! Maar het kwaad heeft iets goeds gebruikt (namelijk de wet) om mij te doden. Dat laat wel heel duidelijk zien hoe slecht het kwaad is.

Onze eigen machteloosheid tegen het kwaad

14 We weten dat de wet van Mozes een geestelijke wet is. Maar ík ben van vlees en bloed en een slaaf van het kwaad. 15 En ik begrijp zelf niet wat ik aan het doen ben. Want ik doe niet wat ik zou wíllen doen. Maar ik doe juist dat wat ik níet wil doen omdat het slecht is. 16 Als ik dus doe wat ik níet wil doen, geef ik toe dat de wet gelijk heeft en goed is. 17 Maar dan ben ik het dus niet zelf, die verkeerde dingen doe. Maar het kwaad in mij doet dat. 18 Want ik weet dat in mijzelf (en daarmee bedoel ik in mijn oude 'ik')[d] niets goeds woont. Want ik wíl het goede wel doen, maar het lukt me niet. 19 Want ik doe niet het goede dat ik zou wíllen doen, maar ik doe juist het slechte dat ik níet wil doen. 20 Als ik nu juist doe wat ik níet wil, dan komt dat niet door mijzelf, maar door het kwaad dat in mij zit. 21 En zo gaat het altijd: als ik het goede wil doen, zorgt het kwaad in mij ervoor dat ik het slechte doe. 22 Want met mijn geest en mijn verstand wil ik graag doen wat de wet van God vraagt. 23 Maar mijn 'ik' strijdt tegen mijn verstand en wil andere dingen doen. Zo word ik een gevangene van het kwaad dat in mij zit. 24 Wat een vreselijke toestand! Wie kan mij bevrijden van dit 'ik' waar het kwaad in woont dat mij doodt? 25 Prijs God: Jezus Christus! 26 Het zit dus zo: met mijn geest en mijn verstand wil ik graag gehoorzaam zijn aan de wet van God. Maar mijn 'ik' gehoorzaamt aan 'de wet van het kwaad'.

Footnotes

  1. Romeinen 4:3 Lees Genesis 15:1-6, Genesis 17:7 en Genesis 22:18. Lees ook Hebreeën 11:8, 9, 17-19.
  2. Romeinen 4:17 God noemde Abraham immers al 'vader van heel veel volken,' toen hij nog niet eens één zoon had! Ook kan: 'Hij is de God die dingen die er nog niet zijn, tot bestaan roept.'
  3. Romeinen 5:15 Lees Genesis 3:17.
  4. Romeinen 7:18 Met het 'oude ik' wordt onze eigen menselijke aard bedoeld. Het wordt in de meeste vertalingen 'vlees' genoemd. In onszelf, als mens, is niets goeds. Maar doordat Gods Geest in ons is komen wonen, is dat veranderd. We zijn opnieuw geboren (lees Johannes 1:12). We zijn nieuwe mensen geworden (lees Romeinen 6:4). Onze oude menselijke aard bestaat nog wel, maar is geen slaaf meer van het kwaad. We hebben de mogelijkheid gekregen om 'nee' te zeggen tegen het kwaad (lees Romeinen 6:6).

Abraham Justified by Faith

What then shall we say(A) that Abraham, our forefather according to the flesh,(B) discovered in this matter? If, in fact, Abraham was justified by works, he had something to boast about—but not before God.(C) What does Scripture say? “Abraham believed God, and it was credited to him as righteousness.”[a](D)

Now to the one who works, wages are not credited as a gift(E) but as an obligation. However, to the one who does not work but trusts God who justifies the ungodly, their faith is credited as righteousness.(F) David says the same thing when he speaks of the blessedness of the one to whom God credits righteousness apart from works:

“Blessed are those
    whose transgressions are forgiven,
    whose sins are covered.
Blessed is the one
    whose sin the Lord will never count against them.”[b](G)

Is this blessedness only for the circumcised, or also for the uncircumcised?(H) We have been saying that Abraham’s faith was credited to him as righteousness.(I) 10 Under what circumstances was it credited? Was it after he was circumcised, or before? It was not after, but before! 11 And he received circumcision as a sign, a seal of the righteousness that he had by faith while he was still uncircumcised.(J) So then, he is the father(K) of all who believe(L) but have not been circumcised, in order that righteousness might be credited to them. 12 And he is then also the father of the circumcised who not only are circumcised but who also follow in the footsteps of the faith that our father Abraham had before he was circumcised.

13 It was not through the law that Abraham and his offspring received the promise(M) that he would be heir of the world,(N) but through the righteousness that comes by faith.(O) 14 For if those who depend on the law are heirs, faith means nothing and the promise is worthless,(P) 15 because the law brings wrath.(Q) And where there is no law there is no transgression.(R)

16 Therefore, the promise comes by faith, so that it may be by grace(S) and may be guaranteed(T) to all Abraham’s offspring—not only to those who are of the law but also to those who have the faith of Abraham. He is the father of us all.(U) 17 As it is written: “I have made you a father of many nations.”[c](V) He is our father in the sight of God, in whom he believed—the God who gives life(W) to the dead and calls(X) into being things that were not.(Y)

18 Against all hope, Abraham in hope believed and so became the father of many nations,(Z) just as it had been said to him, “So shall your offspring be.”[d](AA) 19 Without weakening in his faith, he faced the fact that his body was as good as dead(AB)—since he was about a hundred years old(AC)—and that Sarah’s womb was also dead.(AD) 20 Yet he did not waver through unbelief regarding the promise of God, but was strengthened(AE) in his faith and gave glory to God,(AF) 21 being fully persuaded that God had power to do what he had promised.(AG) 22 This is why “it was credited to him as righteousness.”(AH) 23 The words “it was credited to him” were written not for him alone, 24 but also for us,(AI) to whom God will credit righteousness—for us who believe in him(AJ) who raised Jesus our Lord from the dead.(AK) 25 He was delivered over to death for our sins(AL) and was raised to life for our justification.(AM)

Peace and Hope

Therefore, since we have been justified(AN) through faith,(AO) we[e] have peace(AP) with God through our Lord Jesus Christ,(AQ) through whom we have gained access(AR) by faith into this grace in which we now stand.(AS) And we[f] boast in the hope(AT) of the glory of God. Not only so, but we[g] also glory in our sufferings,(AU) because we know that suffering produces perseverance;(AV) perseverance, character; and character, hope. And hope(AW) does not put us to shame, because God’s love(AX) has been poured out into our hearts through the Holy Spirit,(AY) who has been given to us.

You see, at just the right time,(AZ) when we were still powerless,(BA) Christ died for the ungodly.(BB) Very rarely will anyone die for a righteous person, though for a good person someone might possibly dare to die. But God demonstrates his own love for us in this: While we were still sinners, Christ died for us.(BC)

Since we have now been justified(BD) by his blood,(BE) how much more shall we be saved from God’s wrath(BF) through him! 10 For if, while we were God’s enemies,(BG) we were reconciled(BH) to him through the death of his Son, how much more, having been reconciled, shall we be saved through his life!(BI) 11 Not only is this so, but we also boast in God through our Lord Jesus Christ, through whom we have now received reconciliation.(BJ)

Death Through Adam, Life Through Christ

12 Therefore, just as sin entered the world through one man,(BK) and death through sin,(BL) and in this way death came to all people, because all sinned(BM)

13 To be sure, sin was in the world before the law was given, but sin is not charged against anyone’s account where there is no law.(BN) 14 Nevertheless, death reigned from the time of Adam to the time of Moses, even over those who did not sin by breaking a command, as did Adam,(BO) who is a pattern of the one to come.(BP)

15 But the gift is not like the trespass. For if the many died by the trespass of the one man,(BQ) how much more did God’s grace and the gift that came by the grace of the one man, Jesus Christ,(BR) overflow to the many! 16 Nor can the gift of God be compared with the result of one man’s sin: The judgment followed one sin and brought condemnation, but the gift followed many trespasses and brought justification. 17 For if, by the trespass of the one man, death(BS) reigned through that one man, how much more will those who receive God’s abundant provision of grace and of the gift of righteousness reign in life(BT) through the one man, Jesus Christ!

18 Consequently, just as one trespass resulted in condemnation for all people,(BU) so also one righteous act resulted in justification(BV) and life(BW) for all people. 19 For just as through the disobedience of the one man(BX) the many were made sinners,(BY) so also through the obedience(BZ) of the one man the many will be made righteous.

20 The law was brought in so that the trespass might increase.(CA) But where sin increased, grace increased all the more,(CB) 21 so that, just as sin reigned in death,(CC) so also grace(CD) might reign through righteousness to bring eternal life(CE) through Jesus Christ our Lord.

Dead to Sin, Alive in Christ

What shall we say, then?(CF) Shall we go on sinning so that grace may increase?(CG) By no means! We are those who have died to sin;(CH) how can we live in it any longer? Or don’t you know that all of us who were baptized(CI) into Christ Jesus were baptized into his death? We were therefore buried with him through baptism into death(CJ) in order that, just as Christ was raised from the dead(CK) through the glory of the Father, we too may live a new life.(CL)

For if we have been united with him in a death like his, we will certainly also be united with him in a resurrection like his.(CM) For we know that our old self(CN) was crucified with him(CO) so that the body ruled by sin(CP) might be done away with,[h] that we should no longer be slaves to sin(CQ) because anyone who has died has been set free from sin.(CR)

Now if we died with Christ, we believe that we will also live with him.(CS) For we know that since Christ was raised from the dead,(CT) he cannot die again; death no longer has mastery over him.(CU) 10 The death he died, he died to sin(CV) once for all;(CW) but the life he lives, he lives to God.

11 In the same way, count yourselves dead to sin(CX) but alive to God in Christ Jesus. 12 Therefore do not let sin reign(CY) in your mortal body so that you obey its evil desires. 13 Do not offer any part of yourself to sin as an instrument of wickedness,(CZ) but rather offer yourselves to God as those who have been brought from death to life; and offer every part of yourself to him as an instrument of righteousness.(DA) 14 For sin shall no longer be your master,(DB) because you are not under the law,(DC) but under grace.(DD)

Slaves to Righteousness

15 What then? Shall we sin because we are not under the law but under grace?(DE) By no means! 16 Don’t you know that when you offer yourselves to someone as obedient slaves, you are slaves of the one you obey(DF)—whether you are slaves to sin,(DG) which leads to death,(DH) or to obedience, which leads to righteousness? 17 But thanks be to God(DI) that, though you used to be slaves to sin,(DJ) you have come to obey from your heart the pattern of teaching(DK) that has now claimed your allegiance. 18 You have been set free from sin(DL) and have become slaves to righteousness.(DM)

19 I am using an example from everyday life(DN) because of your human limitations. Just as you used to offer yourselves as slaves to impurity and to ever-increasing wickedness, so now offer yourselves as slaves to righteousness(DO) leading to holiness. 20 When you were slaves to sin,(DP) you were free from the control of righteousness.(DQ) 21 What benefit did you reap at that time from the things you are now ashamed of? Those things result in death!(DR) 22 But now that you have been set free from sin(DS) and have become slaves of God,(DT) the benefit you reap leads to holiness, and the result is eternal life.(DU) 23 For the wages of sin is death,(DV) but the gift of God is eternal life(DW) in[i] Christ Jesus our Lord.

Released From the Law, Bound to Christ

Do you not know, brothers and sisters(DX)—for I am speaking to those who know the law—that the law has authority over someone only as long as that person lives? For example, by law a married woman is bound to her husband as long as he is alive, but if her husband dies, she is released from the law that binds her to him.(DY) So then, if she has sexual relations with another man while her husband is still alive, she is called an adulteress.(DZ) But if her husband dies, she is released from that law and is not an adulteress if she marries another man.

So, my brothers and sisters, you also died to the law(EA) through the body of Christ,(EB) that you might belong to another,(EC) to him who was raised from the dead, in order that we might bear fruit for God. For when we were in the realm of the flesh,[j](ED) the sinful passions aroused by the law(EE) were at work in us,(EF) so that we bore fruit for death.(EG) But now, by dying to what once bound us, we have been released from the law(EH) so that we serve in the new way of the Spirit, and not in the old way of the written code.(EI)

The Law and Sin

What shall we say, then?(EJ) Is the law sinful? Certainly not!(EK) Nevertheless, I would not have known what sin was had it not been for the law.(EL) For I would not have known what coveting really was if the law had not said, “You shall not covet.”[k](EM) But sin, seizing the opportunity afforded by the commandment,(EN) produced in me every kind of coveting. For apart from the law, sin was dead.(EO) Once I was alive apart from the law; but when the commandment came, sin sprang to life and I died. 10 I found that the very commandment that was intended to bring life(EP) actually brought death. 11 For sin, seizing the opportunity afforded by the commandment,(EQ) deceived me,(ER) and through the commandment put me to death. 12 So then, the law is holy, and the commandment is holy, righteous and good.(ES)

13 Did that which is good, then, become death to me? By no means! Nevertheless, in order that sin might be recognized as sin, it used what is good(ET) to bring about my death,(EU) so that through the commandment sin might become utterly sinful.

14 We know that the law is spiritual; but I am unspiritual,(EV) sold(EW) as a slave to sin.(EX) 15 I do not understand what I do. For what I want to do I do not do, but what I hate I do.(EY) 16 And if I do what I do not want to do, I agree that the law is good.(EZ) 17 As it is, it is no longer I myself who do it, but it is sin living in me.(FA) 18 For I know that good itself does not dwell in me, that is, in my sinful nature.[l](FB) For I have the desire to do what is good, but I cannot carry it out. 19 For I do not do the good I want to do, but the evil I do not want to do—this I keep on doing.(FC) 20 Now if I do what I do not want to do, it is no longer I who do it, but it is sin living in me that does it.(FD)

21 So I find this law at work:(FE) Although I want to do good, evil is right there with me. 22 For in my inner being(FF) I delight in God’s law;(FG) 23 but I see another law at work in me, waging war(FH) against the law of my mind and making me a prisoner of the law of sin(FI) at work within me. 24 What a wretched man I am! Who will rescue me from this body that is subject to death?(FJ) 25 Thanks be to God, who delivers me through Jesus Christ our Lord!(FK)

So then, I myself in my mind am a slave to God’s law,(FL) but in my sinful nature[m] a slave to the law of sin.(FM)

Footnotes

  1. Romans 4:3 Gen. 15:6; also in verse 22
  2. Romans 4:8 Psalm 32:1,2
  3. Romans 4:17 Gen. 17:5
  4. Romans 4:18 Gen. 15:5
  5. Romans 5:1 Many manuscripts let us
  6. Romans 5:2 Or let us
  7. Romans 5:3 Or let us
  8. Romans 6:6 Or be rendered powerless
  9. Romans 6:23 Or through
  10. Romans 7:5 In contexts like this, the Greek word for flesh (sarx) refers to the sinful state of human beings, often presented as a power in opposition to the Spirit.
  11. Romans 7:7 Exodus 20:17; Deut. 5:21
  12. Romans 7:18 Or my flesh
  13. Romans 7:25 Or in the flesh