Add parallel Print Page Options

De bloeiende staf

17 1-3 Daarop zei de Here tegen Mozes: ‘Zeg tegen het volk Israël dat ieder stamhoofd een houten staf met zijn naam erin gegraveerd bij u moet brengen. Aärons naam moet op de staf van de stam Levi worden geschreven. Plaats deze staven in het Heilige der Heiligen in de tabernakel, waar Ik u altijd ontmoet voor de ark. Ik zal deze gebruiken om de man aan te wijzen die Ik heb gekozen, zijn staf zal tot bloei komen. Zo zal Ik de klachten van de Israëlieten tot zwijgen brengen!’ Mozes gaf deze woorden aan de Israëlieten door en ieder van de twaalf leiders (ook Aäron) bracht hem een staf. Hij plaatste de staven voor de Here in het Heilige der Heiligen in de tabernakel en toen hij de volgende dag weer ging kijken, vond hij Aärons staf, die van de stam Levi, met bloesems en rijpe amandelen eraan! Toen Mozes de staven naar buiten bracht om ze aan de anderen te laten zien, keken ze ongelovig naar de bloeiende staf. Alle leiders, behalve Aäron, namen hun staf terug. 10 De Here droeg Mozes op de staf van Aäron voor de ark te plaatsen als herinnering aan de rebellie van de Israëlieten. ‘Zo moet u een einde maken aan hun opstandigheid tegen Mij, zodat zij niet sterven,’ zei de Here. 11 Mozes deed wat de Here hem opdroeg. 12,13 Maar de Israëlieten zeiden tegen Mozes: ‘Wij sterven straks allemaal. Iedereen die in de buurt van de tabernakel komt, sterft. Moeten wij hier dan allemaal omkomen?’

Verantwoordelijkheden van de priesters en de Levieten

18 De Here zei daarop tegen Aäron: ‘U en uw zonen zijn verantwoordelijk voor elke ontheiliging van het heiligdom en u draagt ook de gevolgen van elke ontheiliging van het priesterambt. 2,3 Uw broeders van de stam Levi zijn uw assistenten, maar alleen u en uw zonen mogen de heilige taken in de tabernakel uitvoeren. De Levieten moeten er voor oppassen dat zij geen heilige voorwerpen of het altaar aanraken, anders vernietig Ik hen en u. Zij zullen u helpen en de zorg voor het heilige op zich nemen. Geen vreemdeling mag daar tot u naderen. Onthoud het goed, alleen de priesters mogen de heilige taken in het heiligdom en bij het altaar uitvoeren. Als u deze instructies aanhoudt, zal de toorn van God de Israëlieten nooit meer treffen. Ik zeg het nogmaals: uw broeders, de Levieten, zijn uw assistenten voor het werk van de tabernakel. Zij zijn een geschenk aan u van de Here. Maar u en uw zonen, de priesters, moeten de heilige diensten, aan het altaar en alles wat in het Heilige der Heiligen staat, eigenhandig uitvoeren. Want het priesterschap is een dienst die Ik u heb gegeven. Iemand anders die deze taken probeert uit te voeren, zal sterven.’

De Here zei vervolgens tegen Aäron: ‘Ik vertrouw u alle geschenken toe die het volk Mij brengt. U en uw zonen geef Ik deze gaven in handen, u mag daar altijd over beschikken. De spijsoffers, de zondoffers en de schuldoffers zijn voor u, uitgezonderd het gedeelte dat op het altaar voor de Here wordt verbrand. Dit alles zal u tot een allerheiligst bezit zijn. 10 Zij moeten op een allerheiligste plaats worden gegeten en dan alleen door mannen. 11 Alle andere geschenken die voor het altaar als beweegoffer aan Mij worden geofferd, zijn voor u en uw gezinnen, zowel voor de zonen als de dochters. Want al uw gezinsleden mogen dit eten, mits zij op dat moment rein zijn. 12 Ook voor u zijn de geschenken, die het volk aan de Here brengt van de eerste opbrengsten van hun oogst: het beste van de olijfolie, de wijn, het graan 13 en de andere gewassen. Uw gezinnen mogen hiervan eten, mits zij op dat moment rein zijn. 14,15 Zo zal alles wat aan de Here is gewijd, van u zijn, ook de eerstgeboren zonen van het volk Israël en het eerstgeborene van hun vee. 16 U mag echter nooit de eerstgeboren zoon of de eerstgeborenen van dieren die Ik als voedsel verboden heb, aannemen, in plaats daarvan moet voor ieder eerstgeboren kind een betaling van vijfenvijftig gram zilver worden gedaan. Dat geld moet worden gebracht als het kind een maand oud is. 17 Het eerstgeboren jong van koeien, schapen en geiten mag niet worden teruggekocht, want het is heilig. Het bloed daarvan moet op het altaar worden gesprenkeld en het vet zal als vuuroffer worden verbrand, het is aangenaam voor de Here. 18 Het vlees van deze dieren is voor u, met inbegrip van de borst en de rechterschouder die voor het altaar als beweegoffer aan de Here zijn geofferd. 19 Ja, Ik heb u al de beweegoffers gegeven die het volk van Israël aan de Here brengt. Zij zijn het voedsel voor u en uw gezinnen, dat is een duurzame overeenkomst tussen de Here en u en uw nakomelingen. 20 U, als priester, mag geen land in eigendom hebben noch een andere bron van inkomsten, want Ik ben alles wat u nodig hebt. 21 Wat de stam Levi betreft, uw familie, zij zullen voor hun werk worden betaald uit de tienden die het hele land Israël opbrengt. 22 Van nu af aan mogen Israëlieten die geen priester of Leviet zijn, het heiligdom niet meer betreden. Als zij dat wel doen, zullen zij schuldig worden verklaard en sterven. 23 Alleen de Levieten zullen het werk daar doen en verantwoordelijk zijn voor de fouten die zij maken. Dit is een eeuwigdurende regel voor Israël, dat de Levieten geen eigendommen mogen bezitten in Israël. 24 Want de tienden van het volk, met een bewegend gebaar voor het altaar aan de Here geofferd, zullen voor de Levieten zijn. Dat is hun erfenis, daarom hebben zij geen eigendommen nodig.’

25 De Here vervolgde tegen Mozes: 26 ‘Zeg de Levieten dat zij de Here een tiende moeten geven van de tienden die zij ontvangen—een tiende van een tiende—en dat zij dat aan de Here moeten aanbieden met een bewegend gebaar, staande voor het altaar. 27 De Here zal dit beschouwen als het offer van de eerste opbrengsten van de oogst van wijn en koren, als was het een offer van hun eigen oogst. 28,29 Dit tiende deel van de tienden zal worden genomen uit het beste wat u als het deel van de Here hebt ontvangen en zal aan de priester Aäron worden gegeven. 30 Het zal u worden toegerekend als kwam het van uw eigen dorsvloer en wijnpers. 31 Aäron en zijn zonen en hun gezinnen mogen het thuis eten of op welke plaats zij maar willen, want het is hun loon voor de dienst in de tabernakel. 32 Als u, Levieten, het beste deel van de tienden voor de Here die u ontvangt, aan de priesters geeft, zult u niet schuldig zijn. Maar pas er voor op dat u de heilige giften van het volk Israël niet behandelt alsof het gewone giften zijn, anders zult u sterven.’

Reinigingsceremonie

19 De Here zei tegen Mozes en Aäron: ‘Hierbij geef Ik u nog een wet: zeg het volk Israël dat het u een rode jonge koe zonder gebreken brengt die nog nooit een juk heeft gedragen. Geef haar aan de priester Eleazar. Die zal haar buiten het kamp brengen en daar zal iemand haar doden, terwijl Eleazar toekijkt. Eleazar zal iets van haar bloed op zijn vinger nemen en dat zevenmaal tegen de voorzijde van de tabernakel aanbrengen. Daarna zal iemand de jonge koe onder het toeziend oog van Eleazar verbranden: haar huid, vlees, bloed en mest. Eleazar zal cederhout, hysop en scharlaken nemen en dat in het vuur gooien. Daarna moet hij zijn kleren wassen en zich baden. Hij kan terugkeren naar het kamp en is tot de avond onrein. Ook degene die de jonge koe heeft verbrand, moet zijn kleren wassen en zich baden. Ook hij zal tot de avond onrein zijn. Dan zal iemand die niet onrein is, de as van de verbrande jonge koe verzamelen en die naar een reine plaats buiten het kamp brengen, waar het zal worden bewaard om voor het volk Israël het water te bereiden, dat nodig is bij de reinigingsceremonies voor de afwassing van zonden. 10 En degene die de as van de jonge koe verzamelt, moet zijn kleren wassen en zal tot de avond onrein zijn, deze instructie blijft eeuwig van kracht voor de Israëlieten en voor iedere buitenlander die bij hen woont.

11 Iemand die het lijk van een mens aanraakt, zal zeven dagen onrein zijn en 12 moet zich op de derde dag reinigen met water waaraan de as van de jonge koe is toegevoegd, op de zevende dag zal hij dan rein zijn. Maar als hij dat niet doet op de derde dag, zal hij op de zevende dag nog steeds onrein zijn. 13 Iemand die een lijk aanraakt en zich niet reinigt op de hierboven beschreven manier, heeft de tabernakel van de Here verontreinigd en zal uit Israël worden verstoten. Het reinigingswater werd niet op hem gesprenkeld, dus is hij nog steeds onrein.

14 Als een man sterft in een tent, geldt deze wet: ieder die de tent binnengaat en zij die tijdens het overlijden binnen zijn, zullen zeven dagen onrein zijn. 15 Elke onafgesloten pot in de tent is onrein. 16 Als iemand buiten in het veld het lichaam aanraakt van iemand die in de strijd of op een andere manier is gestorven of als hij een bot of een graf aanraakt, zal hij zeven dagen onrein zijn. 17 Om weer rein te worden, moet as van de jonge koe die als zondoffer is verbrand, worden toegevoegd aan water uit een bron of rivier en in een ketel worden gedaan. 18 Dan moet een rein iemand een bundel hysop nemen, die in de pot met water dopen en het water sprenkelen over de tent en over alle potten en pannen in de tent. Hij moet het ook sprenkelen op ieder die verontreinigd is door zijn aanwezigheid in de tent, door het aanraken van een bot, het aanraken van iemand die is gedood of gestorven of die een graf heeft aangeraakt. 19 Dit zal plaatshebben op de derde en zevende dag. Daarna moet de onreine persoon zijn kleren wassen en zich baden en die avond zal hij van zijn onreinheid zijn verlost. 20 Maar iemand die onrein is geworden en zich niet reinigt, zal worden verstoten. Want hij heeft het heiligdom van de Here verontreinigd en het reinigingswater is niet op hem gesprenkeld, daarom blijft hij onrein. 21 Dit is een eeuwige wet. De man die het water sprenkelt, moet daarna zijn kleren wassen, en iemand die het water aanraakt, zal tot de avond onrein zijn. 22 Alles wat een onreine persoon aanraakt, zal tot de avond onrein zijn en een ieder tot de avond onrein maken die dit weer aanraakt.’

De staf van Aäron bloeit

17 De Heer zei tegen Mozes: "Laat de leiders van elke stam van Israël hun staf brengen. Er moeten dus twaalf staven komen. Op elke staf moet je de naam van de leider van de stam schrijven. De naam van Aäron moet je op de staf van de stam van Levi schrijven. Want van elke stam moet er één staf zijn. Leg ze allemaal in de tent van ontmoeting, bij de kist van het verbond. Daar zal Ik naar jullie toe komen. De staf van de man die Ik uitkies, zal gaan bloeien. Zo zal Ik een einde maken aan het gemopper en geklaag tegen jullie. Want eigenlijk mopperen en klagen ze tegen Míj." Toen Mozes dit aan de Israëlieten verteld had, gaven al hun leiders hem één staf. Van elke stam kreeg hij één staf, twaalf staven in totaal. De staf van Aäron was er ook bij. Mozes legde ze neer bij de Heer, in de tent van het verbond. Toen Mozes de volgende dag naar binnen ging, bloeide de staf van Aäron van de stam van Levi. Er waren knoppen en bloemen aan gekomen en er zaten amandelen aan. Mozes bracht alle staven uit de tent naar buiten, zodat iedereen kon zien wat er was gebeurd. Toen nam iedereen zijn eigen staf weer terug.

10 En de Heer zei tegen Mozes: "Leg de staf van Aäron weer bij de kist van het verbond. Bewaar hem daar als een teken voor de mensen die niet naar Mij willen luisteren. Zo maak Ik een eind aan hun gemopper tegen Mij. Want anders zal Ik hen doden." 11 Mozes deed wat de Heer tegen hem gezegd had.

12 Dit gebeurde omdat de Israëlieten tegen hem hadden gemopperd: 'Kijk eens, we gaan allemaal dood! Allemaal! 13 Iedereen die in de buurt van de Heer komt, sterft! Straks zijn we allemaal dood!'

De taak van de Levieten

18 Toen zei de Heer tegen Aäron: "Jij, je zonen en de andere Levieten zijn verantwoordelijk als er iets verkeerd gedaan wordt bij de dienst in het heiligdom. En jij en je zonen zijn zelf verantwoordelijk voor de verkeerde dingen die jullie zelf als priester doen. De andere mannen uit de stam van Levi zullen jou en je zonen helpen bij het werk in het heiligdom. Maar jij en je zonen moeten dienen in de tent van ontmoeting, mijn heiligdom. De Levieten moeten met jullie voor de tent zorgen. Maar zij mogen het wierook-altaar en de heilige voorwerpen in de tent van ontmoeting niet aanraken. Anders zullen ze sterven, en jullie ook. Zij zullen jullie helpen met jullie werk in de tent van ontmoeting. Maar niemand van de andere stammen mag dat.

Jij en je zonen hebben de taak om te dienen in het heiligdom en bij het altaar. Als jullie je hieraan houden, dan zal Ik niet boos worden op de Israëlieten. Ik heb Zelf de Levieten uit de rest van de Israëlieten gekozen en aan jou gegeven om je te helpen bij de tent van ontmoeting. Maar alleen jij en je zonen mogen priesters zijn. Alleen jullie mogen dienen in alles wat er bij het altaar en achter het gordijn bij de kist van het verbond moet gebeuren. Daar moeten jullie dienen. Aan jullie heb Ik de taak van priesters gegeven. Het is mijn geschenk aan jullie. Maar als andere mensen die dingen doen, moeten ze worden gedood."

Het deel van de offers dat voor de priesters is

En de Heer zei tegen Aäron: "Het is ook jullie taak om alle beweeg-offers van de Israëlieten aan te nemen. Alles wat ze aan Mij geven, geef Ik aan jullie, omdat jullie gezalfd zijn. Dit is een eeuwige wet, die ook geldt voor jullie zonen ná jullie. Van de offers waarvan maar een deel verbrand wordt, is een deel voor jullie. Dat deel is heel erg heilig. Alles wat ze Mij vrijwillig geven, met de meel-offers die daarbij horen, is voor jullie. En hun vergevings-offers en schuld-offers die ze aan Mij geven, zijn ook voor jou en je zonen. Dat is heel erg heilig. 10 Alle mannen uit jouw familie mogen daarvan eten. Ze moeten het eten op een heilige plek, want het is heel erg heilig.

11 De beweeg-offers die de Israëlieten aan Mij geven en die niet verbrand worden, geef Ik aan de priesters en hun gezinnen. Iedereen in jullie gezin die rein is, mag ervan eten.[a] Dat is een eeuwige wet. 12 Ik geef jullie dus het allerbeste deel van de olijf-olie, van de wijn en van het graan. Het eerste deel daarvan, het deel dat ze aan Mij geven, geef Ik aan jullie. 13 Het eerste deel van alles wat geoogst wordt in het land, is voor Mij. En Ik geef het aan jullie. Iedereen in jullie gezin die rein is, mag ervan eten. 14 Alles wat in Israël aan Mij wordt gegeven, is voor jullie. 15 Alle oudste zonen en alle eerstgeboren dieren die ze aan Mij geven, zijn voor jullie. Alleen moeten jullie de oudste zonen vrijkopen. Ook de eerstgeboren onreine dieren moeten jullie vrijkopen. 16 De zonen moeten jullie vrijkopen zodra ze één maand oud zijn. Je koopt hen vrij met een bedrag van 5 sikkels zilver (55 gram), gewogen met de sikkel die in het heiligdom gebruikt wordt. Die is 20 gera. 17 Maar de eerstgeboren dieren van koeien, schapen of geiten mag je niet vrijkopen. Ze zijn voor Mij. Je moet hun bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen en hun vet moet je verbranden. Als je het zó doet, ben Ik blij met het offer. 18 Maar het vlees van die dieren is voor jullie: het borststuk dat naar Mij omhoog gehouden is en heen en weer is bewogen en de rechter schouder zijn voor jullie.

19 Alle beweeg-offers die de Israëlieten aan Mij geven, geef Ik aan de priesters en hun gezinnen. Het is een eeuwige wet van Mij, een eeuwig verbond dat geldt voor jou en je familie ná jou."

De tienden van de Israëlieten en van de Levieten

20 En de Heer zei tegen Aäron: "De priesters zullen in het land geen eigen gebied krijgen. In plaats daarvan hebben ze Mij. 21 Ook de andere Levieten krijgen geen eigen gebied. Ik geef hun alle tienden van Israël.[b] Die zijn voor hen. Dat is hun loon voor het werk dat ze bij de tent van ontmoeting doen. 22 Want de Israëlieten mogen niet meer bij de tent van ontmoeting komen. Doen ze dat toch, dan zijn ze Mij ongehoorzaam en zullen ze sterven. 23 Maar de Levieten moeten dienen bij de tent van ontmoeting. Zij zijn er verantwoordelijk voor en ze zullen zelf verantwoordelijk zijn voor wat ze daarbij verkeerd doen. Dit is een eeuwige wet voor jou en je familie ná jou. Jullie krijgen geen eigen gebied bij de Israëlieten. 24 In plaats daarvan krijgen de Levieten alle tienden die de Israëlieten als beweeg-offer aan Mij geven. Daarom heb Ik gezegd dat de Levieten geen eigen gebied krijgen, zoals de andere Israëlieten."

25 De Heer zei tegen Mozes: 26 "Zeg tegen de Levieten: In plaats van een eigen gebied krijgen jullie van de Israëlieten de tienden. Daarvan moeten jullie weer een tiende deel als beweeg-offer aan Mij geven. 27 Zoals de andere Israëlieten een tiende deel van hun oogst van graan of wijn aan Mij geven, zo geven jullie aan Mij een tiende deel van de tienden die jullie krijgen. Dat is júllie beweeg-offer aan Mij. 28 Dat deel moeten jullie aan de priester Aäron geven. Maar eerst moeten jullie het naar Mij omhoog houden en heen en weer bewegen. Daarna geven jullie het aan Aäron. 29 Van alles wat jullie krijgen, moeten jullie een heel tiende deel van het beste deel aan Mij geven. 30 Zeg dus tegen de Levieten: 'De Israëlieten geven een tiende deel van het beste van hun oogst van graan of wijn als beweeg-offer aan de Heer. Daarna is het voor jullie. En jullie geven weer een tiende deel van het beste daarvan als beweeg-offer aan de Heer. Daarna is dat voor Aäron. 31 De rest mogen jullie met je hele gezin eten, waar je wil. Het is jullie loon voor het werk dat jullie in het heiligdom doen. 32 Jullie mogen daarbij niet het beste deel zelf houden, maar jullie moeten het beste deel ervan aan de Heer geven. Want jullie moeten ontzag hebben voor de offers die de Israëlieten brengen. Anders zullen jullie sterven.' "

Het maken van het reinigings-water

19 De Heer zei tegen Mozes en Aäron: "Dit is de wet die Ik geef: Laat de Israëlieten een gezonde, roodbruine koe naar de priester Eleazar brengen. Het dier mag nog nooit een juk gedragen hebben. Eleazar moet het dier buiten het tentenkamp laten slachten en daar zelf bij zijn. Daarna moet Eleazar zijn vinger in het bloed dopen en zeven keer bloed sprenkelen in de richting van de tent van ontmoeting. Daarna moet een priester de hele koe verbranden tot er alleen nog as van over is: de huid, het vlees, het bloed, de darmen en de mest moeten worden verbrand. Eleazar moet daar bij zijn. Hij moet cederhout, een bosje van de hysop-plant en wat rode wol op de brandende koe gooien. Daarna moet hij zijn kleren wassen en zich helemaal in water wassen. Pas daarna mag hij het tentenkamp weer in komen. Maar hij is tot de avond onrein. Ook de priester die de koe verbrand heeft, moet zijn kleren wassen en zich helemaal in water wassen. Ook hij is tot de avond onrein. Daarna moet iemand die rein is, de as van de koe buiten het tentenkamp naar een reine plaats brengen. Daar moet de as worden bewaard. Het is voor het water waarmee mensen rein gemaakt kunnen worden: het 'reinigings-water'. 10 Ook de man die de as van de koe heeft weggebracht, moet zijn kleren wassen en is tot de avond onrein. Dit is een eeuwige wet voor de Israëlieten en voor de vreemdelingen die bij jullie wonen.

Het gebruik van het reinigings-water

11 Iemand die een dode aanraakt, is zeven dagen onrein. 12 Hij moet zich op de derde dag met het reinigings-water besprenkelen en is dan op de zevende dag weer rein. Maar als hij zich op de derde dag niet met het reinigings-water besprenkelt, is hij op de zevende dag niet rein. 13 Iedereen die een dode aanraakt en zich niet reinigt met het reinigings-water, maakt mijn heiligdom onrein. Hij moet worden gedood. Want omdat het reinigings-water niet op hem is gesprenkeld, is hij onrein gebleven.

14 Dit zijn de regels als iemand in een tent is gestorven: iedereen die in die tent is of die tent binnengaat, is zeven dagen onrein. 15 Ook elke open pot waar geen doek over gebonden was, is onrein. 16 Als iemand op het veld een mens aanraakt die is gestorven of gedood, is hij zeven dagen onrein. Ook als hij menselijke botten of een graf aanraakt. 17 Om hem weer rein te maken, moet er een beetje as van de verbrande koe in een pot worden gedaan. Daarop moet vers bronwater worden geschonken. 18 Een reine man moet een bosje van de hysop-plant in het water dopen. Daarmee moet hij water sprenkelen op die tent en op alle mensen en dingen die daar zijn of die daar zijn geweest. Hetzelfde moet gedaan worden bij iemand die botten, een dode of een graf heeft aangeraakt. 19 Dat moet op de derde en op de zevende dag gebeuren. Op de zevende dag moet de man die onrein is zijn kleren wassen en zich helemaal in water wassen. Dan is hij 's avonds weer rein. 20 Maar iemand die onrein is geworden en zich niet laat reinigen, moet worden gedood. Want hij heeft mijn heiligdom onrein gemaakt. Er is geen reinigings-water op hem gesprenkeld en dus is hij onrein. 21 Dit is een eeuwige wet. En de man die het reinigings-water heeft gesprenkeld, moet zijn kleren wassen. Hij en iedereen die het reinigings-water heeft aangeraakt, zijn tot de avond onrein. 22 Alles wat hij aanraakt, wordt onrein. En iedereen die hem aanraakt, is tot de avond onrein."

Footnotes

  1. Numeri 18:11 God had gezegd dat een mens van bepaalde dingen 'onrein' werd. Bijvoorbeeld van het aanraken van dode dieren, van het eten van 'onreine' dieren, van het aanraken van een dode, van bepaalde ziekten. Hierover is te lezen in het bijbelboek Leviticus, onder andere in Leviticus 5:2 en 3, Leviticus 11, Leviticus 12:2 en Leviticus 15:3. Onreine mensen mochten niet van de offers eten.
  2. Numeri 18:21 Bedoeld wordt een tiende deel van alles wat geoogst wordt. Zonder dat zouden de Levieten geen inkomsten hebben, omdat ze geen eigen akkers kregen.

The Budding of Aaron’s Staff

17 [a]The Lord said to Moses, “Speak to the Israelites and get twelve staffs(A) from them, one from the leader of each of their ancestral tribes.(B) Write the name of each man on his staff. On the staff of Levi write Aaron’s name,(C) for there must be one staff for the head of each ancestral tribe. Place them in the tent of meeting(D) in front of the ark of the covenant law,(E) where I meet with you.(F) The staff belonging to the man I choose(G) will sprout,(H) and I will rid myself of this constant grumbling(I) against you by the Israelites.”

So Moses spoke to the Israelites, and their leaders gave him twelve staffs, one for the leader of each of their ancestral tribes, and Aaron’s staff was among them. Moses placed the staffs before the Lord in the tent of the covenant law.(J)

The next day Moses entered the tent(K) and saw that Aaron’s staff,(L) which represented the tribe of Levi, had not only sprouted but had budded, blossomed and produced almonds.(M) Then Moses brought out all the staffs(N) from the Lord’s presence to all the Israelites. They looked at them, and each of the leaders took his own staff.

10 The Lord said to Moses, “Put back Aaron’s staff(O) in front of the ark of the covenant law, to be kept as a sign to the rebellious.(P) This will put an end to their grumbling against me, so that they will not die.” 11 Moses did just as the Lord commanded him.

12 The Israelites said to Moses, “We will die! We are lost, we are all lost!(Q) 13 Anyone who even comes near the tabernacle of the Lord will die.(R) Are we all going to die?”

Duties of Priests and Levites

18 The Lord said to Aaron, “You, your sons and your family are to bear the responsibility for offenses connected with the sanctuary,(S) and you and your sons alone are to bear the responsibility for offenses connected with the priesthood. Bring your fellow Levites from your ancestral tribe to join you and assist you when you and your sons minister(T) before the tent of the covenant law. They are to be responsible to you(U) and are to perform all the duties of the tent,(V) but they must not go near the furnishings of the sanctuary or the altar. Otherwise both they and you will die.(W) They are to join you and be responsible for the care of the tent of meeting—all the work at the tent—and no one else may come near where you are.(X)

“You are to be responsible for the care of the sanctuary and the altar,(Y) so that my wrath will not fall on the Israelites again. I myself have selected your fellow Levites from among the Israelites as a gift to you,(Z) dedicated to the Lord to do the work at the tent of meeting.(AA) But only you and your sons may serve as priests in connection with everything at the altar and inside the curtain.(AB) I am giving you the service of the priesthood as a gift.(AC) Anyone else who comes near the sanctuary is to be put to death.(AD)

Offerings for Priests and Levites

Then the Lord said to Aaron, “I myself have put you in charge of the offerings presented to me; all the holy offerings the Israelites give me I give to you and your sons as your portion,(AE) your perpetual share.(AF) You are to have the part of the most holy offerings(AG) that is kept from the fire. From all the gifts they bring me as most holy offerings, whether grain(AH) or sin[b](AI) or guilt offerings,(AJ) that part belongs to you and your sons. 10 Eat it as something most holy; every male shall eat it.(AK) You must regard it as holy.(AL)

11 “This also is yours: whatever is set aside from the gifts of all the wave offerings(AM) of the Israelites. I give this to you and your sons and daughters as your perpetual share.(AN) Everyone in your household who is ceremonially clean(AO) may eat it.

12 “I give you all the finest olive oil and all the finest new wine and grain(AP) they give the Lord(AQ) as the firstfruits of their harvest.(AR) 13 All the land’s firstfruits that they bring to the Lord will be yours.(AS) Everyone in your household who is ceremonially clean may eat it.(AT)

14 “Everything in Israel that is devoted[c] to the Lord(AU) is yours. 15 The first offspring of every womb, both human and animal, that is offered to the Lord is yours.(AV) But you must redeem(AW) every firstborn(AX) son and every firstborn male of unclean animals.(AY) 16 When they are a month old,(AZ) you must redeem them at the redemption price set at five shekels[d](BA) of silver, according to the sanctuary shekel,(BB) which weighs twenty gerahs.(BC)

17 “But you must not redeem the firstborn of a cow, a sheep or a goat; they are holy.(BD) Splash their blood(BE) against the altar and burn their fat(BF) as a food offering, an aroma pleasing to the Lord.(BG) 18 Their meat is to be yours, just as the breast of the wave offering(BH) and the right thigh are yours.(BI) 19 Whatever is set aside from the holy(BJ) offerings the Israelites present to the Lord I give to you and your sons and daughters as your perpetual share. It is an everlasting covenant of salt(BK) before the Lord for both you and your offspring.”

20 The Lord said to Aaron, “You will have no inheritance in their land, nor will you have any share among them;(BL) I am your share and your inheritance(BM) among the Israelites.

21 “I give to the Levites all the tithes(BN) in Israel as their inheritance(BO) in return for the work they do while serving at the tent of meeting.(BP) 22 From now on the Israelites must not go near the tent of meeting, or they will bear the consequences of their sin and will die.(BQ) 23 It is the Levites who are to do the work at the tent of meeting and bear the responsibility for any offenses they commit against it. This is a lasting ordinance(BR) for the generations to come.(BS) They will receive no inheritance(BT) among the Israelites.(BU) 24 Instead, I give to the Levites as their inheritance the tithes that the Israelites present as an offering to the Lord.(BV) That is why I said concerning them: ‘They will have no inheritance among the Israelites.’”

25 The Lord said to Moses, 26 “Speak to the Levites and say to them: ‘When you receive from the Israelites the tithe I give you(BW) as your inheritance, you must present a tenth of that tithe as the Lord’s offering.(BX) 27 Your offering will be reckoned(BY) to you as grain from the threshing floor(BZ) or juice from the winepress.(CA) 28 In this way you also will present an offering to the Lord from all the tithes(CB) you receive from the Israelites. From these tithes you must give the Lord’s portion to Aaron the priest. 29 You must present as the Lord’s portion the best and holiest part of everything given to you.’

30 “Say to the Levites: ‘When you present the best part, it will be reckoned to you as the product of the threshing floor or the winepress.(CC) 31 You and your households may eat the rest of it anywhere, for it is your wages for your work at the tent of meeting.(CD) 32 By presenting the best part(CE) of it you will not be guilty in this matter;(CF) then you will not defile the holy offerings(CG) of the Israelites, and you will not die.’”

The Water of Cleansing

19 The Lord said to Moses and Aaron: “This is a requirement of the law that the Lord has commanded: Tell the Israelites to bring you a red heifer(CH) without defect or blemish(CI) and that has never been under a yoke.(CJ) Give it to Eleazar(CK) the priest; it is to be taken outside the camp(CL) and slaughtered in his presence. Then Eleazar the priest is to take some of its blood on his finger and sprinkle(CM) it seven times toward the front of the tent of meeting. While he watches, the heifer is to be burned—its hide, flesh, blood and intestines.(CN) The priest is to take some cedar wood, hyssop(CO) and scarlet wool(CP) and throw them onto the burning heifer. After that, the priest must wash his clothes and bathe himself with water.(CQ) He may then come into the camp, but he will be ceremonially unclean till evening. The man who burns it must also wash his clothes and bathe with water, and he too will be unclean till evening.

“A man who is clean shall gather up the ashes of the heifer(CR) and put them in a ceremonially clean place(CS) outside the camp. They are to be kept by the Israelite community for use in the water of cleansing;(CT) it is for purification from sin.(CU) 10 The man who gathers up(CV) the ashes of the heifer must also wash his clothes, and he too will be unclean till evening.(CW) This will be a lasting ordinance(CX) both for the Israelites and for the foreigners residing among them.(CY)

11 “Whoever touches a human corpse(CZ) will be unclean for seven days.(DA) 12 They must purify themselves with the water on the third day and on the seventh day;(DB) then they will be clean. But if they do not purify themselves on the third and seventh days, they will not be clean.(DC) 13 If they fail to purify themselves after touching a human corpse,(DD) they defile the Lord’s tabernacle.(DE) They must be cut off from Israel.(DF) Because the water of cleansing has not been sprinkled on them, they are unclean;(DG) their uncleanness remains on them.

14 “This is the law that applies when a person dies in a tent: Anyone who enters the tent and anyone who is in it will be unclean for seven days, 15 and every open container(DH) without a lid fastened on it will be unclean.

16 “Anyone out in the open who touches someone who has been killed with a sword or someone who has died a natural death,(DI) or anyone who touches a human bone(DJ) or a grave,(DK) will be unclean for seven days.(DL)

17 “For the unclean person, put some ashes(DM) from the burned purification offering into a jar and pour fresh water(DN) over them. 18 Then a man who is ceremonially clean is to take some hyssop,(DO) dip it in the water and sprinkle(DP) the tent and all the furnishings and the people who were there. He must also sprinkle anyone who has touched a human bone or a grave(DQ) or anyone who has been killed or anyone who has died a natural death. 19 The man who is clean is to sprinkle(DR) those who are unclean on the third and seventh days, and on the seventh day he is to purify them.(DS) Those who are being cleansed must wash their clothes(DT) and bathe with water, and that evening they will be clean. 20 But if those who are unclean do not purify themselves, they must be cut off from the community, because they have defiled(DU) the sanctuary of the Lord.(DV) The water of cleansing has not been sprinkled on them, and they are unclean.(DW) 21 This is a lasting ordinance(DX) for them.

“The man who sprinkles the water of cleansing must also wash his clothes, and anyone who touches the water of cleansing will be unclean till evening. 22 Anything that an unclean(DY) person touches becomes unclean, and anyone who touches it becomes unclean till evening.”

Footnotes

  1. Numbers 17:1 In Hebrew texts 17:1-13 is numbered 17:16-28.
  2. Numbers 18:9 Or purification
  3. Numbers 18:14 The Hebrew term refers to the irrevocable giving over of things or persons to the Lord.
  4. Numbers 18:16 That is, about 2 ounces or about 58 grams

30 De apostelen die er door Jezus op uitgestuurd waren, kwamen terug. Zij vertelden Hem wat zij allemaal hadden gezegd en gedaan. 31 Hij zei tegen hen: ‘Kom, we gaan naar een stille plaats, dan kunnen we een beetje uitrusten.’ Want er liepen zoveel mensen heen en weer dat ze niet eens de kans kregen rustig te eten. 32 Zij gingen de boot in en voeren weg om ergens alleen te zijn. 33 De mensen die hen zagen wegvaren, konden wel raden waar zij naar toe gingen en liepen er ook heen.

Vijf broden en twee vissen

34 Toen Jezus uit de boot stapte, zag het op de oever zwart van de mensen die uit de dorpen en steden waren gekomen. Hij had met hen te doen, het leek net een kudde schapen zonder herder. Daarom vertelde Hij hun weer over God.

35 Tegen de avond zeiden zijn leerlingen: ‘Het is al laat. U moet de mensen maar wegsturen, 36 dan kunnen ze naar de dorpen en boerderijen gaan om eten te kopen. Hier kunnen zij niets krijgen, er woont hier niemand.’ 37 Maar Jezus antwoordde: ‘Geven jullie hun maar te eten.’ ‘Moeten wij dan brood gaan kopen?’ vroegen ze. ‘Het kost een kapitaal om al die mensen te eten te geven!’ 38 ‘Hoeveel brood hebben jullie?’ vroeg Hij. ‘Ga eens kijken.’ 39 ‘We hebben vijf broden,’ zeiden ze, ‘en ook nog twee vissen.’ Jezus zei tegen de mensen dat zij in groepen in het gras moesten gaan zitten. 40 Even later zaten zij op het gras in groepen van vijftig en honderd personen. 41 Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek op naar de hemel en dankte God voor dit eten. Daarna brak Hij de broden in stukken. Zijn leerlingen moesten die uitdelen onder de mensen. Ook de vissen verdeelde Hij. 42 Iedereen at tot hij genoeg had. 43 Na de maaltijd werd het overschot opgehaald en in manden gedaan: dat waren twaalf manden vol! 44 Er waren daar heel veel mensen, het aantal mannen alleen al bedroeg vijfduizend.

Jezus loopt over het meer

45 Hierna zei Jezus tegen zijn leerlingen dat zij vlug moesten overvaren naar Betsaïda. Hij zou later komen, wanneer Hij de mensen zou hebben weggestuurd.

46 Toen iedereen weg was, ging Jezus de berg op om te bidden, alleen. 47 Om een uur of drie ʼs nachts waren de leerlingen nog maar midden op het meer. 48 Jezus zag hoe zij tegen de wind in moesten roeien. Hij liep over het meer naar hen toe en stond op het punt hen voorbij te gaan. 49 Zij schrokken vreselijk en dachten dat ze een spook zagen. Zij schreeuwden van angst. 50 Jezus kalmeerde hen meteen. ‘Ik ben het,’ zei Hij, ‘wees maar niet bang.’ 51 Hij stapte bij hen in de boot en de wind ging liggen. De leerlingen waren met stomheid geslagen. Hier konden ze niet bij. 52 Want ze begrepen nog steeds niet wie Hij was. Zelfs niet na het wonder met de broden dat ze ʼs avonds hadden gezien.

53 Zij meerden bij Gennésareth af en gingen aan land. 54 De mensen die op de kant stonden, herkenden Jezus onmiddellijk. 55 Zij vertelden overal in de omtrek dat Hij er was en begonnen zieken naar Hem toe te dragen. 56 Waar Hij ook kwam, in dorpen, steden of gehuchten, overal legde men de zieken op het marktplein. Overal smeekte men Hem of de zieken de kwast van zijn mantel mochten aanraken. En alle zieken die Hem aanraakten, werden genezen.

Read full chapter

Het wonder van de vijf broden en de twee vissen

30 De twaalf leerlingen kwamen weer bij Jezus terug. Ze vertelden Hem alles wat ze hadden gedaan en gezegd. 31 Hij zei tegen hen: "Kom met Mij mee naar een eenzame plek en rust een beetje uit." Want allerlei mensen kwamen en gingen. Jezus en zijn leerlingen hadden zelfs geen tijd om te eten. 32 Ze vertrokken met de boot naar een eenzame plek waar ze alleen konden zijn. 33 De mensen zagen hen wegvaren. Ze letten goed op waar ze heen gingen. Toen liepen ze snel uit alle steden daarheen en waren er eerder dan zij.

34 Toen Hij uit de boot stapte, zag Hij de grote groep mensen. Hij kreeg medelijden met hen, want ze leken op schapen die geen herder hebben. En Hij begon hen veel dingen te leren.

35 Toen het al laat was geworden, gingen zijn leerlingen naar Hem toe. Ze zeiden: "Het is hier eenzaam en het is al laat. 36 Stuur de mensen nu maar weg. Dan kunnen ze naar de dorpen hier in de omgeving gaan om eten te kopen. Want ze hebben niets te eten bij zich." 37 Maar Hij antwoordde: "Geven jullie hun maar te eten." Ze zeiden tegen Hem: "Moeten we dan voor 200 zilverstukken brood gaan kopen om hun te eten te geven?" 38 Hij zei tegen hen: "Ga eens kijken hoeveel brood jullie hebben." Toen ze dat hadden gedaan, zeiden ze: "Vijf broden. En twee vissen." 39 Hij zei tegen hen dat de mensen in groepen op het gras moesten gaan zitten. 40 Ze gingen in groepen van 100 en van 50 zitten. 41 Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel en zegende ze. Toen brak Hij de broden in stukken. Die gaf Hij aan de leerlingen om uit te delen. Ook de twee vissen verdeelde Hij over al de mensen. 42 En de mensen aten tot ze genoeg hadden. 43 Toen haalden ze de stukken op die overgebleven waren: twaalf manden vol. Ook wat er over was van de vissen verzamelden ze weer. 44 Er hadden ongeveer 5000 mannen van de broden gegeten.

Jezus loopt op het water

45 Onmiddellijk daarna zei Jezus tegen de leerlingen dat ze in de boot moesten stappen. Hij wilde dat ze voor Hem uit naar de overkant zouden varen, naar Betsaïda. Zelf wilde Hij eerst de mensen wegsturen. 46 Hij nam afscheid van de mensen. Daarna klom Hij de berg op om te bidden. 47 Toen het nacht begon te worden, was het schip midden op het meer. Jezus was alleen aan land. 48 De leerlingen hadden de wind tegen. Ze moesten hard zwoegen om vooruit te komen. Toen Hij dat zag, kwam Hij naar hen toe. Het was inmiddels ongeveer drie uur 's nachts. Hij liep over het meer en wilde hen voorbij gaan. 49 Toen ze Hem op het meer zagen lopen, dachten ze dat ze een spook zagen. Ze schreeuwden van angst. 50 Ze zagen Hem allemaal en ze waren doodsbang. Maar Hij zei tegen hen: "Rustig maar! IK BEN het,[a] wees maar niet bang." 51 Hij klom bij hen in de boot en de wind ging liggen. 52 De leerlingen waren geschokt en verbaasd. Want ook al hadden ze gezien wat er met de broden gebeurde, toch hadden ze nog steeds niet begrepen wie Jezus was. Ze konden het gewoon niet begrijpen.

53 Toen ze waren overgestoken, gingen ze in Gennésaret aan land. 54 Toen ze van boord gingen, herkenden de bewoners Hem gelijk. 55 De bewoners liepen de hele streek af en haalden iedereen op die erg ziek was. Ze brachten hen op matrassen naar de plaats waar ze hoorden dat Jezus was. 56 In alle dorpen en steden waar Hij kwam, legden ze de zieken op de markten. En de zieken smeekten Hem of ze Hem mochten aanraken, al was het maar de onderrand van zijn kleren. En iedereen die Hem aanraakte werd gezond.

Read full chapter

Footnotes

  1. Markus 6:50 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het oude testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is.

Jesus Feeds the Five Thousand(A)(B)

30 The apostles(C) gathered around Jesus and reported to him all they had done and taught.(D) 31 Then, because so many people were coming and going that they did not even have a chance to eat,(E) he said to them, “Come with me by yourselves to a quiet place and get some rest.”

32 So they went away by themselves in a boat(F) to a solitary place. 33 But many who saw them leaving recognized them and ran on foot from all the towns and got there ahead of them. 34 When Jesus landed and saw a large crowd, he had compassion on them, because they were like sheep without a shepherd.(G) So he began teaching them many things.

35 By this time it was late in the day, so his disciples came to him. “This is a remote place,” they said, “and it’s already very late. 36 Send the people away so that they can go to the surrounding countryside and villages and buy themselves something to eat.”

37 But he answered, “You give them something to eat.”(H)

They said to him, “That would take more than half a year’s wages[a]! Are we to go and spend that much on bread and give it to them to eat?”

38 “How many loaves do you have?” he asked. “Go and see.”

When they found out, they said, “Five—and two fish.”(I)

39 Then Jesus directed them to have all the people sit down in groups on the green grass. 40 So they sat down in groups of hundreds and fifties. 41 Taking the five loaves and the two fish and looking up to heaven, he gave thanks and broke the loaves.(J) Then he gave them to his disciples to distribute to the people. He also divided the two fish among them all. 42 They all ate and were satisfied, 43 and the disciples picked up twelve basketfuls of broken pieces of bread and fish. 44 The number of the men who had eaten was five thousand.

Jesus Walks on the Water(K)(L)

45 Immediately Jesus made his disciples get into the boat(M) and go on ahead of him to Bethsaida,(N) while he dismissed the crowd. 46 After leaving them, he went up on a mountainside to pray.(O)

47 Later that night, the boat was in the middle of the lake, and he was alone on land. 48 He saw the disciples straining at the oars, because the wind was against them. Shortly before dawn he went out to them, walking on the lake. He was about to pass by them, 49 but when they saw him walking on the lake, they thought he was a ghost.(P) They cried out, 50 because they all saw him and were terrified.

Immediately he spoke to them and said, “Take courage! It is I. Don’t be afraid.”(Q) 51 Then he climbed into the boat(R) with them, and the wind died down.(S) They were completely amazed, 52 for they had not understood about the loaves; their hearts were hardened.(T)

53 When they had crossed over, they landed at Gennesaret and anchored there.(U) 54 As soon as they got out of the boat, people recognized Jesus. 55 They ran throughout that whole region and carried the sick on mats to wherever they heard he was. 56 And wherever he went—into villages, towns or countryside—they placed the sick in the marketplaces. They begged him to let them touch even the edge of his cloak,(V) and all who touched it were healed.

Read full chapter

Footnotes

  1. Mark 6:37 Greek take two hundred denarii