Añadir traducción en paralelo Imprimir Opciones de la página

De telling

Op de eerste dag van de tweede maand in het tweede jaar na de uittocht uit Egypte, terwijl Mozes zich bevond in de tabernakel in het kamp van Israël in de woestijn op het schiereiland Sinaï, gaf de Here hem de volgende opdracht:

2-15 ‘Houd een telling onder de mannen van twintig jaar en ouder die geschikt zijn om in het leger van Israël te vechten, ingedeeld naar hun stammen en families. U en Aäron hebben de leiding van de telling en één man uit elke stam zal u assisteren: voor de stam Ruben: Elisur, zoon van Sedeür. Voor de stam Simeon: Selumiël, zoon van Surisaddai. Voor de stam Juda: Nachson, zoon van Amminadab. Voor de stam Issachar: Netanel, zoon van Suar. Voor de stam Zebulon: Eliab, zoon van Chelon. Voor de stam Efraïm, zoon van Jozef: Elisama, zoon van Ammihud. Voor de stam Manasse, zoon van Jozef: Gamliël, zoon van Pedasur. Voor de stam Benjamin: Abidan, zoon van Gidoni. Voor de stam Dan: Achiëzer, zoon van Ammisaddai. Voor de stam Aser: Pagiël, zoon van Ochran. Voor de stam Gad: Eljasaf, zoon van Deüel. Voor de stam Naftali: Achira, zoon van Enan.’

16 Dit zijn de leiders van de stammen die uit het volk werden gekozen. 17-19 Diezelfde dag nog riepen Mozes, Aäron en de bovengenoemde leiders alle mannen van twintig jaar en ouder bijeen om zich te laten tellen. De mannen stelden zich op volgens stam en familie, zoals de Here Mozes had opgedragen, en hij telde hen.

20-46 Hier volgt het resultaat van de telling: de stam Ruben: 46.500; de stam Simeon: 59.300; de stam Gad: 45.650; de stam Juda: 74.600; de stam Issachar: 54.400; de stam Zebulon: 57.400; de stam Efraïm (zoon van Jozef): 40.500; de stam Manasse (zoon van Jozef): 32.200; de stam Benjamin: 35.400; de stam Dan: 62.700; de stam Aser: 41.500; de stam Naftali: 53.400; totaal: 603.550.

47-49 Bij dit totaal zijn de Levieten niet inbegrepen, want de Here had tegen Mozes gezegd: ‘Houd de stam Levi apart en tel hun aantal niet, 50 want zij zijn aangewezen voor het werk in de tabernakel en zorgen ook voor de verplaatsing ervan. Zij moeten dicht bij de tabernakel wonen 51 en als hij moet worden verplaatst, moeten de Levieten hem afbreken en weer opbouwen. Iemand anders die de tabernakel aanraakt, moet ter dood worden gebracht.

52 Elke stam van Israël zal een eigen plaats in het kamp hebben met een eigen banier. 53 De tenten van de Levieten zullen rondom de tabernakel worden gegroepeerd als een muur tussen het volk Israël en Gods grote toorn, om hen te beschermen tegen zijn vreselijke toorn over hun zonden.’ 54 Zo werden de opdrachten die de Here Mozes had gegeven, uitgevoerd.

Elke stam zijn eigen plaats

De Here zei tegen Mozes en Aäron: ‘Elke stam heeft zijn eigen plaats in het kamp met een vlaggenstok en een stambanier. Elke stam zal zich op een afstand rond de tabernakel groeperen.’

3-31 Dit zijn de plaatsen waar elke stam in het kamp verbleef: de stam Juda: 74.600 personen, onder leiding van Nachson, zoon van Amminadab: oostkant van de tabernakel. De stam Issachar: 54.400 personen, onder leiding van Netanel, zoon van Suar: naast Juda. De stam Zebulon: 57.400 personen, onder leiding van Eliab, zoon van Chelon: naast Issachar. Zo kwam het aantal mannen aan Judaʼs kant van het kamp op 186.400. Deze drie stammen gingen voorop wanneer de Israëlieten naar een nieuwe kampplaats trokken. De stam Ruben: 46.500 personen, onder leiding van Elisur, zoon van Sedeür: zuidkant van de tabernakel. De stam Simeon: 59.300 personen, onder leiding van Selumiël, zoon van Surisaddai: naast Ruben. De stam Gad: 45.650 personen, onder leiding van Eljasaf, zoon van Deüel, naast Simeon. In totaal bevonden zich 151.450 mannen aan Rubens kant van het kamp. Zij vormden de tweede groep wanneer de Israëlieten opbraken. Achter hen kwam de tabernakel met de Levieten. Tijdens de dagmarsen bleef elke stam rond zijn eigen stambanier verzameld, net als in het kamp. De stam Efraïm: 40.500 personen, onder leiding van Elisama, zoon van Ammihud: westkant van de tabernakel. De stam Manasse: 32.200 personen, onder leiding van Gamliël, zoon van Pedasur: naast Efraïm. De stam Benjamin: 35.400 personen, onder leiding van Abidan, zoon van Gidoni: naast Manasse. Zo kwam het aantal mannen aan Efraïms kant van het kamp op 108.100. Zij liepen tijdens de mars achter de tabernakel en de Levieten. De stam Dan: 62.700 personen, onder leiding van Achiëzer, zoon van Ammisaddai: noordkant van de tabernakel. De stam Aser: 41.500 personen, onder leiding van Pagiël, zoon van Ochran: naast Dan. De stam Naftali: 53.400 personen, onder leiding van Achira, zoon van Enan: naast Aser. Het aantal mannen aan Dans kant van het kamp bedroeg 157.600. Zij braken het laatst op en vormden de achterhoede.

32,33 In totaal bestonden de legergroepen van Israël dus uit 603.550 mannen. Hierbij waren de Levieten niet inbegrepen. Zij waren door de opdracht die de Here aan Mozes had gegeven, apart gehouden.

34 Zo voerden de Israëlieten nauwkeurig alle opdrachten van de Here uit. Zij zetten hun tenten op bij hun eigen banier en braken in bovengenoemde volgorde ook weer op, ingedeeld naar stam en familie.

Israëls leger wordt geteld

Op de eerste dag van de tweede maand van het tweede jaar nadat het volk uit Egypte was vertrokken, zei de Heer tegen Mozes in de Sinaï-woestijn, in de tent van ontmoeting: "Tel het aantal Israëlieten. Tel ze volgens de families en stammen waar ze bij horen. Tel alle mannen van 20 jaar en ouder, alle mannen die met het leger kunnen meegaan. Tel ze per stam. Doe dit samen met Aäron. Van elke stam moet de leider van die stam jullie helpen bij het tellen. Dat zijn:

Elizur, de zoon van Sedeür, van de stam van Ruben.

Selumiël, de zoon van Zurisaddai, van de stam van Simeon.

Nahesson, de zoon van Amminadab, van de stam van Juda.

Netaneël, de zoon van Zuar, van de stam van Issaschar.

Eliab, de zoon van Helon, van de stam van Zebulon.

10 Van de stam van Jozef: Elisama, de zoon van Ammihud, van de stam van Efraïm, en Gamaliël, de zoon van Pedazur, van de stam van Manasse.

11 Abidan, de zoon van Gideoni, van de stam van Benjamin.

12 Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai, van de stam van Dan.

13 Pagiël, de zoon van Ochran, van de stam van Aser.

14 Eljasaf, de zoon van Dehuël, van de stam van Gad.

15 Ahira, de zoon van Enan, van de stam van Naftali.

16 Roep deze mannen bij elkaar. Zij zijn de stamhoofden en de aanvoerders van Israëls leger."

17 Toen riepen Mozes en Aäron de mannen bij elkaar die God genoemd had. 18 Op de eerste dag van de tweede maand riepen Mozes en Aäron alle mannen van het hele volk bij elkaar. Ze gingen in groepen staan, volgens de stammen en families waar ze bij hoorden. Alle mannen van 20 jaar en ouder kwamen, zoals de Heer het Mozes bevolen had. 19 Zoals de Heer hem bevolen had, telde Mozes hen in de Sinaï-woestijn:

20 De mannen uit de stam van Ruben, de oudste zoon van Israël, werden per familie geteld. 21 Er waren 46.500 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan.

22 De mannen uit de stam van Simeon werden per familie geteld. 23 Er waren 59.300 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan.

24 De mannen uit de stam van Gad werden per familie geteld. 25 Er waren 45.650 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan.

26 De mannen uit de stam van Juda werden per familie geteld. 27 Er waren 74.600 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan.

28 De mannen uit de stam van Issaschar werden per familie geteld. 29 Er waren 54.400 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan.

30 De mannen uit de stam van Zebulon werden per familie geteld. 31 Er waren waren 57.400 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan.

32 De mannen uit de stam van Efraïm, de zoon van Jozef, werden per familie geteld. 33 Er waren 40.500 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan.

34 De mannen uit de stam van Manasse, de andere zoon van Jozef, werden per familie geteld. 35 Er waren 32.200 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan.

36 De mannen uit de stam van Benjamin werden per familie geteld. 37 Er waren 35.400 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan.

38 De mannen uit de stam van Dan werden per familie geteld. 39 Er waren 62.700 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan.

40 De mannen uit de stam van Aser werden per familie geteld. 41 Er waren 41.500 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan.

42 De mannen uit de stam van Naftali werden per familie geteld. 43 Er waren 53.400 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan.

44 Dit is het aantal mannen dat Mozes en Aäron en de twaalf leiders van de stammen van het volk Israël geteld hebben. 45+46 In totaal waren er 603.550 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. Ze waren per familie geteld.

De taak van de Levieten

47 Maar de mannen van de stam van Levi werden niet geteld. 48 Want God had tegen Mozes gezegd: 49 "Alleen de stam van Levi moet je niet tellen. Je moet hen niet optellen bij het aantal getelde mannen van de Israëlieten. 50 Zij zullen verantwoordelijk zijn voor de tent met de kist van het verbond. En ze moeten zorgen voor alle voorwerpen die daarbij horen. Ze moeten de tent dragen, en alle voorwerpen die daarbij horen. Ze moeten dienst doen in de tent. Hun eigen tenten moeten ze opzetten rond de tent van ontmoeting. 51 Als de tent moet worden afgebroken, moet dat door de Levieten worden gedaan. En als hij weer opgezet moet worden, moet dat door de Levieten worden gedaan. Als andere mensen dat doen, zal Ik hen doden."

De plaats van de stammen rond de tent van ontmoeting

52 "Als de Israëlieten hun tentenkamp opzetten, moeten ze dat doen in vaste groepen. Die groepen zijn ingedeeld volgens de stammen waar ze bij horen. Iedereen zet zijn tent bij de vlag waar hij bij hoort.[a] 53 Maar de Levieten moeten hun tenten rond de tent van ontmoeting opzetten. Zo kan niemand van het volk bij de tent komen en zal Ik niet vreselijk boos op het volk worden en hen straffen. De Levieten bewaken de tent van ontmoeting waarin de kist van het verbond staat." 54 En de Israëlieten deden precies wat Mozes gezegd had. (lees verder)

De plaats van de stammen rond de tent van ontmoeting (vervolg)

De Heer zei tegen Mozes en Aäron: "De Israëlieten moeten hun tenten in vaste groepen opzetten. Iedereen zet zijn tent op bij de vlag waar hij bij hoort en bij de familie waar hij bij hoort. De tenten moeten op een afstand van de tent van ontmoeting komen te staan.

Aan de oostkant komt de vlag van de stam van Juda te staan. Bij die vlag zetten de volgende stammen hun tenten op:

De stam van Juda, met als aanvoerder Nahesson, de zoon van Amminadab. Zijn leger bestond uit 74.600 mannen.

Daarnaast de stam van Issaschar, met als aanvoerder Netaneël, de zoon van Zuar. Zijn leger bestond uit 54.400 mannen.

Daarnaast de stam van Zebulon, met als aanvoerder Eliab, de zoon van Helon. Zijn leger bestond uit 57.400 mannen.

Het hele leger van de vlag van Juda bestond uit 186.400 mannen. Deze stammen moeten steeds vooraan optrekken.

10 Aan de zuidkant komt de vlag van de stam van Ruben te staan. Bij die vlag zetten de volgende stammen hun tenten op:

De stam van Ruben, met als aanvoerder Elizur, de zoon van Sedeür. 11 Zijn leger bestond uit 46.500 mannen.

12 Daarnaast de stam van Simeon, met als aanvoerder Selumiël, de zoon van Zurisaddai. 13 Zijn leger bestond uit 59.300 mannen.

14 Daarnaast de stam van Gad, met als aanvoerder Eljasaf, de zoon van Rehuël. 15 Zijn leger bestond uit 45.650 mannen.

16 Het hele leger van de vlag van Ruben bestond uit 151.450 mannen. Deze stammen moeten steeds als tweede optrekken.

17 Daarna moet de tent van ontmoeting met alle Levieten optrekken, midden tussen de legers van de andere stammen. Zoals de tenten van de Israëlieten staan, zo moeten ze ook optrekken: iedere groep bij zijn eigen vlag.

18 Aan de westkant komt de vlag van de stam van Efraïm te staan. Bij die vlag zetten de volgende stammen hun tenten op:

De stam van Efraïm, met als aanvoerder Elisama, de zoon van Ammihud. 19 Zijn leger bestond uit 40.500 mannen.

20 Daarnaast de stam van Manasse, met als aanvoerder Gamaliël, de zoon van Pedazur. 21 Zijn leger bestond uit 32.200 mannen.

22 Daarnaast de stam van Benjamin, met als aanvoerder Abidan, de zoon van Gideoni. 23 Zijn leger bestond uit 35.400 mannen.

24 Het hele leger van de vlag van Efraïm was 108.100 mannen. Deze stammen moeten steeds als derde optrekken.

25 Aan de noordkant komt de vlag van de stam van Dan te staan. Bij die vlag zetten de volgende stammen hun tenten op:

De stam van Dan, met als aanvoerder Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai. 26 Zijn leger bestond uit 62.700 mannen.

27 Daarnaast de stam van Aser, met als aanvoerder Pagiël, de zoon van Ochran. 28 Zijn leger bestond uit 41.500 mannen.

29 Daarnaast de stam van Naftali, met als aanvoerder Ahira, de zoon van Enan. 30 Zijn leger bestond uit 53.400 mannen.

31 Het hele leger van de vlag van Dan bestond uit 157.600 mannen. Deze stammen moeten steeds achteraan optrekken.

32 In totaal waren er 603.550 mannen die met het leger konden meegaan, ingedeeld volgens de families waar ze bij hoorden. 33 Maar de Levieten werden niet samen met de andere Israëlieten geteld, zoals de Heer aan Mozes bevolen had. 34 En de Israëlieten zetten hun tenten neer op de plaats die de Heer voor elke stam had bepaald. Alle families zetten hun tenten op rond de vlag waar ze bij hoorden. Ook als de Israëlieten optrokken, bleef iedereen bij de stam en de vlag waar hij bij hoorde.

Notas al pie

  1. Numeri 1:52 In Numeri 2 wordt de indeling per vlag uitgelegd. Er waren vier vlaggen, met drie stammen bij elke vlag. Samen met de Levieten, die niet bij één van de vlaggen waren ingedeeld, waren er 13 stammen. Dat komt doordat de stam van Jozef was gesplitst in de stam van Efraïm en de stam van Manasse. Efraïm en Manasse waren Jozefs zonen.

Jezus kiest twaalf apostelen

Op een andere sabbat kwam Jezus weer in een synagoge. Er zat een man met een verschrompelde hand. De Farizeeën hielden Hem goed in het oog, om te zien of Hij de man zou genezen. Dan zouden ze een aanklacht tegen Hem kunnen indienen.

Jezus riep de man naar voren. ‘Mag men op de sabbat iemand helpen?’ vroeg Hij aan de Farizeeën. ‘Of moet je hem in de kou laten staan? Is het een dag om mensen te redden of een dag om te doden?’ Maar zij zeiden niets. Jezus keek boos om Zich heen, omdat zij zo hard en onverschillig waren, en het deed Hem pijn. Tegen de ongelukkige man zei Hij: ‘Steek uw hand uit.’ De man deed het en zijn hand werd op slag weer gezond. De Farizeeën liepen meteen de synagoge uit en gingen naar de leden van de partij van Herodes om met hen te overleggen hoe zij Jezus uit de weg konden ruimen.

Jezus week met zijn leerlingen uit naar het meer. Er liepen heel veel mensen achter hen aan. Die kwamen uit Galilea, Judea, Jeruzalem, Idumea, van de andere kant van de Jordaan, en ook uit de omgeving van Tyrus en Sidon. Want de dingen die Hij deed, waren wijd en zijd bekend geworden. Jezus zei tegen zijn leerlingen dat zij een boot in de buurt moesten houden voor het geval de menigte te veel zou opdringen. 10 Ieder die iets mankeerde, probeerde Hem aan te raken. Het was een grote volksoploop, want er werden die dag velen door Hem genezen. 11 Wanneer mensen met boze geesten Hem zagen, vielen zij voor Hem op de grond en schreeuwden: ‘U bent de Zoon van God!’ 12 Maar Hij zei telkens weer dat zij niet mochten zeggen wie Hij was.

13 Later ging Hij het gebergte in en riep bij zich wie Hij zelf wilde. 14 Hij wees een vaste groep van twaalf leerlingen aan die hij apostelen, gezanten, noemde. Die zou Hij erop uitsturen om de mensen Gods plan bekend te maken.

15 Zij zouden macht krijgen boze geesten te verjagen. 16 Die mannen heetten Simon (Jezus gaf hem ook de naam Petrus), 17 Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs (Jezus gaf hun de bijnaam Boanerges, ‘zonen van de donder’), 18 Andreas, Filippus, Bartholomeüs, Mattheüs, Thomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Thaddeüs, 19 Simon de Zeloot en Judas Iskariot (de man door wie Jezus later werd uitgeleverd).

Read full chapter

Jezus geneest een man op de heilige rustdag

Jezus ging weer naar de synagoge. Daar was een man met een verlamde hand. De Farizeeërs letten op Jezus, of Hij hem op de heilige rustdag zou genezen. Want dan zouden ze Hem ervan kunnen beschuldigen dat Hij iets deed wat niet mag. Jezus zei tegen de man met de verlamde hand: "Kom eens hier in het midden staan." Toen zei Hij tegen de Farizeeërs: "Mag je op de heilige rustdag goed doen, of kwaad doen? Mag je op de heilige rustdag een mens redden, of hem doden?" Ze zwegen. Toen keek Hij de mensen aan die om Hem heen stonden. Hij was boos en bedroefd dat ze zo hard waren. En Hij zei tegen de man: "Strek je hand uit." De man strekte zijn hand uit en de hand werd net zo gezond als de andere. De Farizeeërs vertrokken. Ze gingen met de Herodianen[a] overleggen hoe ze Jezus zouden kunnen doden.

Jezus en de duivelse geesten

Jezus vertrok met zijn leerlingen naar het meer. Een grote groep mensen uit Galilea liep achter Hem aan. Maar er kwamen ook grote groepen mensen naar Hem toe uit Judea, Jeruzalem, Idumea, uit het gebied aan de andere kant van de Jordaan en uit het gebied van Tyrus en Sidon. Want iedereen hoorde wat Hij allemaal deed. Hij zei tegen zijn leerlingen dat ze met een bootje bij Hem in de buurt moesten blijven. Want de mensen dromden tegen Hem op. 10 Iedereen die ziek was probeerde Hem aan te raken, omdat Hij heel veel mensen genas. 11 En als de duivelse geesten Hem zagen, lieten ze zich voor Hem op de grond vallen en schreeuwden: "U bent de Zoon van God!" 12 Maar steeds verbood Hij hun streng om te zeggen wie Hij was.

Jezus kiest twaalf leerlingen uit

13 Jezus klom de berg op en nam twaalf leerlingen mee. 14 Deze twaalf koos Hij uit om voortaan met Hem mee te gaan. Hij wilde dat ook zij het goede nieuws aan de mensen zouden gaan vertellen. 15 Hij gaf hun ook de macht om zieken te genezen en om duivelse geesten uit mensen weg te jagen. 16 Hij had de volgende twaalf mannen uitgekozen: Simon, die Hij de bijnaam Petrus gaf. 17 De broers Jakobus en Johannes (de zonen van Zebedeüs), die Hij de bijnaam Boanerges gaf. Dat betekent 'zonen van de donder'. 18 Verder Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus (de zoon van Alfeüs), Taddeüs, Simon de Zeloot en Judas Iskariot. 19 Judas is de man die Hem later verraden heeft.

Read full chapter

Notas al pie

  1. Markus 3:6 De Herodianen waren een politieke partij die ontstaan was in de tijd van koning Herodes de Grote. Herodes de Grote regeerde in de tijd van Jezus' geboorte (Lees Matteüs 2). Hij was de vader van Herodes Antipas (= Archelaüs) die kort na Jezus' geboorte koning werd (Lees Matteüs 2:22).