Añadir traducción en paralelo Imprimir Opciones de la página

Jezus geneest vele mensen

Jezus ging de berg af en vele mensen liepen met Hem mee. Er kwam een melaatse man naar Jezus toe. Die viel voor Hem op de knieën, keek naar Hem op en zei: ‘Here, als U het wilt, kunt U mij genezen.’ Jezus raakte de man aan. ‘Ik wil het,’ zei Hij. ‘Word weer gezond.’ Hij had het nog maar net gezegd of de melaatsheid was verdwenen. Daarop zei Hij tegen de man: ‘Praat er met niemand over. Ga meteen naar de priester om u te laten onderzoeken. Neem ook het offer mee dat volgens de wet van Mozes moet worden gebracht voor de genezing van melaatsheid. Dan zal iedereen weten dat u genezen bent.’

Toen Jezus in Kafarnaüm kwam, liep een officier van het Romeinse leger op Hem toe. Hij vertelde dat zijn knecht verlamd in bed lag en verging van de pijn. Hij vroeg of Jezus er iets aan wilde doen. ‘Ja,’ zei Jezus, ‘zal Ik meegaan om hem te genezen?’ ‘Nee, nee,’ antwoordde de officier. ‘U hoeft niet bij mij thuis te komen. Daar ben ik niet goed genoeg voor. U kunt gewoon hier blijven. Als U zegt dat mijn knecht beter moet worden, wórdt hij beter. Want ik moet doen wat mijn commandant mij opdraagt, en mijn soldaten moeten doen wat ik zeg. Als ik tegen een soldaat zeg: “Ga,” dan gaat hij. Als ik tegen een ander zeg: “Kom,” dan komt hij. En als ik tegen mijn knecht zeg: “Doe dit eens,” dan doet hij het. Zo is het ook met U. Als U zegt dat de ziekte uit mijn knecht moet verdwijnen, gebeurt dat!’ 10 Jezus was verbaasd en zei tegen de mensen om Hem heen: ‘Nergens in Israël heb Ik iemand ontmoet die zoveel geloof heeft! 11 Ik zeg u dat uit alle delen van de wereld een stroom van mensen het Koninkrijk van de hemelen zal binnengaan. Zij zullen met Abraham, Isaak en Jakob aan tafel zitten. 12 Maar veel van wie recht dachten te hebben op het Koninkrijk zullen in de diepste duisternis worden gegooid. Daar zullen zij jammeren van wroeging en verdriet.’ 13 Jezus zei tegen de Romeinse officier: ‘Ga naar huis. Het gebeurt zoals u gelooft.’ Op datzelfde moment werd de knecht genezen.

14 Jezus kwam in het huis van Petrus en zag dat Petrusʼ schoonmoeder met koorts in bed lag. 15 Hij raakte haar hand aan en de koorts verdween. De vrouw stond op en ging voor Hem zorgen.

16 ʼs Avonds werden verscheidene mensen bij Jezus gebracht die boze geesten hadden. Hij hoefde maar één woord te spreken en de boze geesten gingen uit de mensen weg. Ieder die ziek was, werd genezen. 17 Daarmee werd werkelijkheid wat de profeet Jesaja had gezegd: ‘Hij heeft onze kwalen op zich genomen en onze ziekten gedragen.’

18 Jezus zag dat er steeds meer mensen om Hem heen kwamen staan. Hij zei tegen zijn leerlingen dat zij het meer moesten oversteken. 19 Op dat moment kwam er een bijbelgeleerde naar Hem toe en zei: ‘Meester, ik zal U volgen waar u maar heengaat.’ 20 Jezus antwoordde: ‘Vossen hebben holen en vogels nesten, maar Ik, de Mensenzoon, heb geen plaats om mijn hoofd neer te leggen.’ 21 Iemand anders, een van zijn leerlingen, vroeg: ‘Here, vindt U het goed dat ik pas weer met U meega nadat ik mijn vader heb begraven?’ 22 ‘Nee,’ antwoordde Jezus. ‘Ga met Mij mee. Laat de mensen die geestelijk dood zijn, hun eigen doden maar begraven.’

23 Hij stapte in de boot en ging met zijn leerlingen naar de overkant van het meer. 24 Terwijl zij overvoeren, stak er plotseling een hevige storm op. De golven waren zo hoog dat ze over de boot sloegen. Jezus lag te slapen. 25 De leerlingen gingen naar Hem toe en maakten Hem wakker. ‘Here,’ schreeuwden ze. ‘Red ons! Wij vergaan!’ 26 Jezus zei: ‘Waarom zijn jullie zo bang? Hebben jullie zo weinig vertrouwen?’ Hij ging staan en zei tegen de wind en de golven dat zij moesten ophouden, en het werd doodstil. 27 De leerlingen wisten niet wat ze zagen. ‘Wie is Hij toch?’ vroegen zij zich af. ‘Zelfs de wind en de golven doen wat Hij zegt!’

28 Toen Jezus aan de andere kant van het meer kwam, in de streek van de Gadarenen, kwamen er twee mannen op Hem af, die beheerst werden door boze geesten. De mannen woonden in graven die in de rotsen waren uitgehouwen, en waren zo gevaarlijk dat niemand bij hen in de buurt durfde te komen. 29 ‘Wat wilt U van ons, Zoon van God?’ schreeuwden zij. ‘Komt U ons nu al kwellen!’ 30 Een eind verderop liep een grote kudde varkens eten te zoeken. 31 ‘Als U ons wegjaagt, stuur ons dan in die varkens,’ smeekten de boze geesten. 32 ‘Goed,’ zei Jezus. ‘Ga!’ De geesten verlieten de twee mannen en gingen in de varkens. Alle varkens stormden de steile helling af en verdronken in het meer. 33 De varkenshoeders vluchtten naar een nabijgelegen stad en vertelden wat er allemaal was gebeurd. Het verhaal over de twee bezetenen bracht grote opschudding teweeg. 34 De hele stad liep uit, naar Jezus toe. Toen zij bij Hem kwamen, vroegen zij Hem dringend weg te gaan.

Jezus roept zijn eerste leerling

Jezus stapte weer in een boot en stak over naar Kafarnaüm, waar Hij woonde. Daar brachten enkele mannen een verlamde op een draagbed bij Hem. Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tegen de verlamde: ‘Geef de moed niet op, uw zonden zijn vergeven.’ ‘Moet je nu eens horen! Die man doet of Hij God Zelf is!’ zeiden enkele bijbelgeleerden bij zichzelf. Jezus wist wel wat er in hen omging en zei: ‘Waarom bent u kwaad op Mij? Wat is makkelijker om te zeggen: “Uw zonden zijn vergeven,” of: “Sta op en loop”? Ik zal u laten zien dat Ik, de Mensenzoon, de mensen hier op aarde inderdaad hun zonden mag vergeven.’ Hij keerde zich om en zei tegen de verlamde man: ‘Sta op, pak uw bed en ga naar huis.’ De man stond op en liep naar huis. Er ging een huivering van ontzag door de omstanders die dit vlak voor hun ogen zagen gebeuren. Zij prezen God dat Hij deze macht aan mensen had gegeven.

Jezus liep verder. Onderweg kwam Hij langs een tolhuis en zag daar een man zitten. Het was Mattheüs. ‘Kom,’ zei Jezus tegen hem. ‘Volg Mij.’ Mattheüs stond op en ging met Hem mee. 10 Later gingen Jezus en zijn leerlingen bij Mattheüs thuis eten. Er waren ook veel tolontvangers en zondaars te gast die samen met hen aan de maaltijd zaten. 11 De Farizeeën zagen dat. ‘Waarom gaat uw meester met dat soort mensen om?’ vroegen zij aan zijn leerlingen. 12 ‘Omdat gezonde mensen geen dokter nodig hebben, maar zieke wel!’ antwoordde Jezus. 13 ‘Ga weg en denk maar eens na over wat er in Hosea staat: “Ik wil dat u met andere mensen meeleeft, het gaat Mij niet om uw offers!” Ik ben gekomen om zondaars uit te nodigen, niet degenen die Gods wil al doen.’

14 Op een dag kwamen de leerlingen van Johannes de Doper naar Jezus toe. Zij vroegen Hem: ‘Waarom vasten uw leerlingen niet, zoals wij en de Farizeeën?’ 15 ‘Waarom zouden de bruiloftsgasten treuren, zolang de bruidegom bij hen is?’ antwoordde Jezus. ‘Maar eens zal hij uit hun midden worden weggenomen, en dan zullen zij vasten. 16 Wie verstelt er nu een oude jas met een lap nieuwe stof? Die lap zou immers krimpen en de jas stuktrekken. De scheur zou er alleen maar groter door worden! 17 En wie doet er nu jonge wijn in oude leren zakken? Het leer van oude wijnzakken is daar immers veel te stug voor. Het zou barsten door het gisten van de jonge wijn. De wijn zou weglopen en de zakken zouden onbruikbaar worden. Voor jonge wijn moet u nieuwe, soepele zakken gebruiken. Dan houdt u de wijn én de zakken goed.’

18 Terwijl Hij dit zei, kwam de leider van een synagoge naar Hem toe en viel voor Hem op de knieën. ‘Mijn dochtertje is net gestorven,’ zei hij. ‘Maar als U meegaat en haar aanraakt, zal zij weer levend worden.’ 19 Jezus stond op en ging met de man mee en zijn leerlingen ook.

20 Onderweg naderde Hem van achteren een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed. Zij boog zich voorover en raakte de zoom van zijn mantel aan. 21 Zij dacht: ‘Ik hoef alleen maar zijn mantel aan te raken, dan ben ik genezen.’ 22 Jezus keerde Zich om, Hij zag haar en zei: ‘Wees gerust. Uw geloof heeft u gered.’ Vanaf dat moment was de vrouw gezond.

23 Zij kwamen in het huis van de leider van de synagoge. Toen Jezus daar alle mensen zag en het gejammer en de begrafenismuziek hoorde, zei Hij: 24 ‘Ga naar buiten! Het meisje is niet dood. Zij slaapt alleen maar.’ Maar zij lachten Hem in zijn gezicht uit. 25 Nadat iedereen het huis uit was, ging Hij naar de kamer waar het meisje lag. Hij nam haar bij de hand en zij stond op. 26 Het nieuws hierover ging als een lopend vuurtje door heel de streek.

27 Op de terugweg naar Kafarnaüm liepen twee blinde mannen achter Hem aan. ‘Zoon van David!’ schreeuwden zij. ‘Heb toch medelijden met ons!’ 28 Toen Jezus thuiskwam, liepen de blinden gewoon met Hem mee naar binnen. ‘Gelooft u dat Ik uw ogen kan genezen?’ vroeg Hij. ‘Ja, Here,’ antwoordden zij. 29 Hij raakte hun ogen aan en zei: ‘Wat u gelooft, zal gebeuren.’ 30 En zij konden zien! Jezus zei dat zij er beslist met niemand over mochten praten. 31 Maar zij konden het niet voor zich houden en vertelden overal in de omgeving wat Jezus voor hen had gedaan.

32 Hij stond op het punt weer te vertrekken, toen er een stomme man bij Hem werd gebracht. De man kon niet spreken, omdat er een boze geest in hem zat. 33 Jezus joeg die geest uit de man weg en toen kon hij weer spreken. De mensen stonden versteld. ‘Zoiets is in Israël nog nooit gebeurd!’ riepen zij uit. 34 Maar de Farizeeën zeiden: ‘Geen wonder dat Hij de boze geesten kan wegsturen. De duivel zelf helpt Hem daarbij!’

35 Jezus ging alle steden en dorpen van dat gebied langs en sprak in de synagogen. Overal vertelde Hij het goede nieuws van het Koninkrijk. Waar Hij ook kwam, genas Hij alle ziekten en kwalen. 36 Hij was diep geroerd toen Hij zag hoe de mensen afgemat waren en zich geen raad wisten. Zij leken op een kudde schapen zonder herder. 37 ‘Wat moet er toch veel geoogst worden!’ zei Hij tegen zijn leerlingen. ‘En wat zijn er weinig arbeiders! 38 Vraag de Landheer of Hij meer arbeiders wil sturen om de oogst binnen te halen.’

Jezus geneest een man met een besmettelijke huidziekte

Toen Jezus de berg weer was afgedaald, volgden grote groepen mensen Hem. Er kwam een man naar Jezus toe die een besmettelijke huidziekte had.[a] Hij liet zich voor Jezus op zijn knieën vallen en zei: "Heer, als U het wil, kunt U mij gezond maken." Jezus stak zijn hand uit, raakte hem aan[b] en zei: "Ik wil het. Wees weer gezond!" Onmiddellijk werd zijn huid gezond. Jezus zei tegen hem: "Denk erom dat je dit aan niemand vertelt. Ga naar de priester en laat hem zien dat je weer gezond bent. Breng dan het offer dat Mozes heeft bevolen.[c] Dat zal voor de mensen het bewijs zijn dat je genezen bent."

Jezus geneest de knecht van een Romeinse legerhoofdman

Daarna kwam Jezus in Kapernaüm. Daar kwam een Romeinse hoofdman naar Hem toe. Hij zei tegen Jezus: "Heer, mijn knecht ligt ziek thuis. Hij is verlamd en heeft erge pijn." Jezus zei tegen hem: "Ik zal komen en hem genezen." Maar de hoofdman antwoordde: "Heer, ik ben het niet waard dat U in mijn huis komt. Maar U hoeft maar één woord te zeggen. Dan zal mijn knecht gezond worden. Want ik moet zelf ook gehoorzamen aan de mensen die boven mij staan en mij bevelen geven. En ik heb zelf soldaten aan wie ik bevelen geef. Als ik tegen de één zeg: 'Ga!' dan gaat hij. En als ik tegen een ander zeg: 'Kom!' dan komt hij. En als ik tegen mijn slaaf zeg: 'Doe dit!' dan doet hij het."

10 Toen Jezus dit hoorde, was Hij verbaasd. Hij zei tegen de mensen die met Hem meeliepen: "Luister goed! Ik zeg jullie dat Ik in heel Israël bij niemand zo'n groot geloof heb gevonden! 11 Ik zeg jullie dat er veel mensen vanuit de hele wereld in het Koninkrijk van God zullen komen. Daar zullen ze met Abraham en Izaäk en Jakob aan tafel zitten. 12 Maar de kinderen van het Koninkrijk[d] zullen worden weggestuurd naar de verste duisternis. Daar zullen ze huilen en met hun tanden knarsen van spijt." 13 En Jezus zei tegen de hoofdman: "Ga naar huis. Wat je gelooft, zal gebeuren." En de knecht genas, precies op dat moment.

Genezingen in het huis van Petrus

14 Jezus kwam in het huis van Petrus. Daar zag Hij dat de moeder van Petrus' vrouw met koorts in bed lag. 15 Hij raakte haar hand aan en de koorts verdween. Ze stond op en bediende Jezus. 16 Toen het avond werd, brachten de mensen heel veel mensen naar Hem toe in wie duivelse geesten zaten. Hij gaf de duivelse geesten het bevel uit hen weg te gaan, en ze gehoorzaamden. Hij maakte iedereen die ziek was weer gezond. 17 Zo gebeurde wat de profeet Jesaja vroeger al had gezegd: 'Hij heeft onze kwalen op Zich genomen en onze ziekten heeft Hij weggedragen.'

18 Jezus zag dat er inmiddels wel heel veel mensen gekomen waren. Daarom zei Hij tegen zijn leerlingen dat ze met Hem naar de overkant van het meer moesten varen. 19 Toen kwam er een wetgeleerde naar Hem toe. Hij zei: "Meester, ik zal U volgen, waar U ook heen gaat." 20 Jezus zei tegen hem: "De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten. Maar de Mensenzoon heeft geen plek om te slapen."

21 Eén van zijn leerlingen zei tegen Hem: "Heer, ik wil U ook wel volgen. Maar mag ik wachten tot ik mijn vader heb begraven?" 22 Maar Jezus zei tegen hem: "Volg Mij! Laten de doden hun doden maar begraven."

De storm op het meer

23 Toen stapte Jezus met zijn leerlingen in de boot. 24 Het begon hevig te stormen, zodat de golven in de boot sloegen. Maar Jezus lag te slapen. 25 De leerlingen maakten Hem wakker en riepen: "Heer, red ons! We zinken!" 26 Hij zei tegen hen: "Waarom zijn jullie bang? Wat is jullie geloof toch klein!" Hij stond op en sprak streng tegen de wind en het meer. En het water en de wind werden helemaal rustig. 27 De mannen waren stomverbaasd en zeiden: "Wat is Hij toch voor iemand? Zelfs de wind en het water gehoorzamen Hem!"

Jezus jaagt duivelse geesten uit twee mannen

28 Jezus kwam aan de overkant van het meer. Dat was de streek van de Gadarénen. Er kwamen twee mensen naar Hem toe die in de macht waren van duivelse geesten. Ze woonden op de begraafplaats. Ze waren erg gevaarlijk en niemand durfde langs de begraafplaats te gaan. 29 Ze schreeuwden tegen Jezus: "Wat moet U van ons, Zoon van God? Bent U gekomen om ons pijn te doen vóórdat het de afgesproken tijd is?"

30 Daar in de buurt werd een grote kudde varkens gehoed. 31 De duivelse geesten smeekten Jezus: "Als U ons eruit jaagt, mogen we dan in die varkens gaan?" 32 Jezus zei tegen hen: "Ga!" Toen vertrokken ze uit de mannen en gingen in de varkens. En de hele kudde sloeg op hol. De varkens stortten van de steile berghelling af, het meer in. Alle dieren verdronken. 33 De herders van de varkens vluchtten weg. Toen ze in de stad kwamen, vertelden ze wat er met de varkens en met de twee mannen was gebeurd. 34 Toen kwamen alle bewoners van de stad naar Jezus toe. Ze vroegen Hem om uit hun gebied te vertrekken.

Jezus geneest een verlamde man

Jezus stapte weer in de boot en voer terug. Hij kwam in zijn eigen stad. Daar brachten een paar mannen een verlamde man op een matras naar Hem toe. Omdat Jezus hun geloof zag, zei Hij: "Houd moed, mijn zoon, Ik vergeef je al je ongehoorzaamheid aan God." Sommige wetgeleerden zeiden bij zichzelf: "Die Man beledigt God!" Jezus wist wat ze dachten. Daarom zei Hij: "Waarom zijn jullie zo boos? Wat is gemakkelijker om te zeggen: 'Ik vergeef je al je ongehoorzaamheid aan God,' of: 'Sta op en loop'? Maar Ik wil dat jullie weten dat de Mensenzoon hier op aarde de macht heeft om de mensen te vergeven dat ze ongehoorzaam aan God zijn geweest." En Hij zei tegen de verlamde man: 'Daarom zeg Ik je: sta op, pak je matras op en ga naar huis.' " En de man stond op en ging naar huis. Toen de mensen dat zagen, waren ze vol ontzag voor God. En ze prezen God dat Hij zulke macht aan de mensen had gegeven.

Jezus roept Matteüs

Toen Jezus van daar verder ging, zag Hij iemand bij het kantoortje van de belasting-ontvanger zitten. Hij heette Matteüs. Jezus zei tegen hem: "Volg Mij." De man stond op en volgde Hem.

10 Op een keer zat Jezus met zijn leerlingen bij Matteüs thuis te eten. Er waren ook heel veel belasting-ontvangers en andere slechte mensen uitgenodigd om mee te eten. 11 De Farizeeërs zagen dat. En ze zeiden tegen de leerlingen: "Waarom eet jullie meester met belasting-ontvangers en andere slechte mensen?"[e] 12 Jezus hoorde het. Hij zei tegen hen: "Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieke mensen wél. 13 Ga weg en probeer te bedenken wat er in de Boeken wordt bedoeld met: 'Het gaat Mij niet om jullie offers. Ik wil vriendelijkheid en goedheid bij jullie zien.' Ik ben niet gekomen om goede mensen te roepen, maar om slechte mensen te zeggen dat ze moeten gaan leven zoals God het wil."

Oude gewoonten en nieuwe dingen

14 Toen kwamen de leerlingen van Johannes naar Hem toe. Ze vroegen: "Wij en de Farizeeërs slaan op sommige dagen het eten over.[f] Waarom doen úw leerlingen dat niet?" 15 Jezus zei tegen hen: "Hoe kunnen de gasten op een bruiloftsfeest verdrietig zijn? Ze zijn gekomen om met de bruidegom feest te vieren! Maar er zal een tijd komen dat de Bruidegom niet meer bij hen is. Dán zullen ze niets eten."

16 Hij vertelde hun een voorbeeld om het uit te leggen: "Niemand gebruikt een nieuwe lap om een oud kledingstuk te repareren. Want de opgenaaide lap zal krimpen en een scheur trekken in het kledingstuk. Dan is het gat nog groter geworden. 17 Ook doe je nieuwe wijn niet in oude wijnzakken. Want de wijnzakken zullen barsten door het gisten van de wijn. Dan loopt de wijn weg en de zakken zijn kapot. Maar nieuwe wijn doe je in nieuwe wijnzakken. Dan blijft de wijn bewaard en de zakken blijven heel."

Jezus geneest een zieke vrouw en het dochtertje van Jaïrus

18 Op dat moment kwam er een leider van de synagoge naar Jezus toe. Hij knielde voor Hem neer en zei: "Mijn dochtertje is daarnet gestorven. Wilt U komen en uw hand op haar leggen? Dan zal ze weer levend worden." 19 Jezus stond op en ging met hem mee, samen met zijn leerlingen.

20 Er was daar ook een vrouw die al twaalf jaar bloed verloor. Ze kwam van achteren naar Jezus toe. Ze raakte de onderrand van zijn mantel aan. 21 Want ze zei bij zichzelf: "Ik hoef alleen maar zijn kleren aan te raken om genezen te worden." 22 Maar Jezus draaide Zich om, zag haar en zei: "Houd moed, mijn dochter, je geloof heeft je gered." Vanaf dat moment was de vrouw weer gezond.

23 Jezus kwam bij het huis van de leider van de synagoge. Hij zag de fluitspelers die treurmuziek speelden en alle mensen die gekomen waren en luid huilden. 24 Hij zei tegen hen: "Ga weg, want het meisje is niet dood. Ze slaapt." 25 Ze lachten Hem uit. Maar Hij stuurde hen allemaal naar buiten. Toen ging Hij naar binnen. Hij pakte de hand van het meisje en het meisje stond op. 26 Al gauw werd er in de wijde omgeving gepraat over wat er gebeurd was.

Jezus geneest twee blinde mannen en iemand die niet kan praten

27 Toen Jezus van daar verder ging, volgden twee blinde mannen Hem. Ze riepen aldoor: "Help ons alstublieft, Zoon van David!"[g] 28 Toen Jezus zijn huis was binnen gegaan, kwamen de blinden naar Hem toe. Jezus zei tegen hen: "Geloven jullie dat Ik dat kan doen?" Ze zeiden tegen Hem: "Ja, Heer." 29 Hij raakte hun ogen aan en zei: "Ik wil dat gebeurt wat jullie geloven." 30 Toen konden de mannen zien. Jezus zei heel streng tegen hen: "Vertel dit aan niemand!" 31 Maar toen ze vertrokken waren, vertelden ze in de wijde omgeving wat Hij had gedaan.

32 Daarna werd er een man bij Hem gebracht die niet kon praten. Dat kwam doordat er een duivelse geest in hem zat. 33 Nadat de duivelse geest uit de man was weggejaagd, kon de man praten. De mensen waren stomverbaasd. Ze zeiden: "Zoiets is nog nooit in Israël gebeurd!" 34 Maar de Farizeeërs zeiden: "Hij jaagt de duivelse geesten eruit met de hulp van de leider van de duivelse geesten!"

Jezus' medelijden met de mensen

35 Jezus reisde langs alle steden en dorpen. Hij gaf de mensen les in hun synagogen. Hij vertelde het goede nieuws van het Koninkrijk. En Hij genas alle ziekten en kwalen. 36 Toen Hij de grote groepen mensen zag, had Hij heel veel medelijden met hen. Want ze waren moe en hulpeloos, zoals schapen die geen herder hebben. 37 En Hij zei tegen de leerlingen: "De oogst is wel groot, maar er zijn te weinig arbeiders. 38 Bid daarom tot de Heer van de oogst dat Hij arbeiders stuurt om de oogst binnen te halen."

Notas al pie

  1. Mattheüs 8:2 De bijbel heeft het over 'melaatsheid'. Tegenwoordig wordt het 'lepra' genoemd.
  2. Mattheüs 8:3 Mensen met deze ziekte mochten niet worden aangeraakt! Ze waren 'onrein'. Lees Leviticus 13:45 en 46.
  3. Mattheüs 8:4 De priester bepaalde of iemand inderdaad een besmettelijke huidziekte had, of dat het iets anders was. Ook iemand die dacht dat hij genezen was, moest dat door de priester laten beoordelen. Lees Leviticus 13.
  4. Mattheüs 8:12 De 'kinderen van het Koninkrijk' zijn de Israëlieten. Het Koninkrijk van God was in de eerste plaats voor hén bedoeld. Lees Romeinen 9:4 en 5.
  5. Mattheüs 9:11 Belastingontvangers hoorden bij de 'slechte mensen' en werden door de Joden gehaat. Want het waren Joden die voor de Romeinen belasting ophaalden. Ze werkten dus voor de vijand. Maar ook werden ze gehaat omdat ze over het algemeen veel meer belasting vroegen dan waar ze recht op hadden. Daar werden ze zelf rijk van. Lees Lukas 3:12 en 13 en Lukas 19:1-10.
  6. Mattheüs 9:14 Dat werd gedaan als teken van verdriet, of als teken van spijt over de verkeerde dingen die ze gedaan hadden.
  7. Mattheüs 9:27 Vroeger hadden de profeten gezegd dat de Redder van Israël (de 'Messias') een zoon uit de familie van David zou zijn. Daarom noemden deze mannen Hem zo.