Add parallel Print Page Options

Het verhaal van de zaaier

13 Diezelfde dag vertrok Jezus van huis en ging bij het meer zitten. Grote groepen mensen kwamen naar Hem toe. Daarom ging Hij in een boot zitten. En Hij sprak vanaf de boot tegen de grote groep mensen die op de kant stond. Hij vertelde hun heel veel dingen in de vorm van verhalen.

Hij zei: "Een zaaier ging zaaien. Een deel van het zaad viel langs de weg. Het werd door de vogels opgegeten. Een ander deel viel op rotsgrond, waar het niet veel aarde had. Daardoor kwam het zaad snel op. Maar toen de zon opkwam, ging het dood. Het verdroogde doordat het haast geen wortels had. Een ander deel viel tussen de distels. Toen de distels opkwamen, verstikten die het. Een ander deel viel in goede aarde en er groeide graan aan: op sommige plaatsen 100 keer zo veel, op sommige plaatsen 60 keer zo veel en op sommige plaatsen 30 keer zo veel als dat er gezaaid was. Als je oren hebt, moet je ook goed luisteren!"

10 Jezus' leerlingen kwamen Hem vragen: "Waarom vertelt U hun alles in de vorm van verhalen?" 11 Hij antwoordde: "Omdat het de bedoeling is dat júllie de geheimen van het Koninkrijk van God zullen begrijpen, maar zíj niet. 12 Want aan mensen die hebben, zal gegeven worden, en ze zullen heel veel hebben. Maar van mensen die niets hebben, zal afgenomen worden wat ze hebben. 13 Daarom vertel Ik hun alles in de vorm van verhalen. Want ze kijken wel, maar zien niets. En ze luisteren wel, maar horen niets en begrijpen er niets van. 14 Met hen gebeurt wat de profeet Jesaja vroeger al heeft gezegd: 'Jullie oren zullen het wel horen, maar jullie zullen het helemaal niet begrijpen. En jullie ogen kijken wel, maar wat jullie zien zal niet tot jullie doordringen. 15 Want het hart van dit volk is koppig en ongehoorzaam. Want ze luisteren niet met hun oren. En ze houden hun ogen dicht. Want ze willen niet zien en ze willen niet horen. Ze willen niet begrijpen. Zo zullen ze Mij niet geloven. Daardoor kan Ik hen niet genezen.' 16 Maar het is heerlijk voor jullie dat jullie ogen werkelijk zien en dat jullie oren werkelijk horen. 17 Luister goed! Ik zeg jullie dat veel profeten en mensen die leefden zoals God het wil, zouden hebben willen zien wat jullie zien. Maar ze hebben het niet gezien. En ze zouden hebben willen horen wat jullie horen. Maar ze hebben het niet gehoord."

Betekenis van het verhaal van de zaaier

18 Jezus zei: "Luister nu. Ik zal jullie uitleggen wat het verhaal van de zaaier betekent. 19 Als je het goede nieuws van het Koninkrijk van God hoort, maar het niet begrijpt, komt de duivel en steelt wat er in je hart was gezaaid. Dat is het zaad dat langs de weg viel. 20 Er zijn ook mensen die het woord van God horen en het onmiddellijk blij geloven. Dat is het zaad dat op rotsgrond viel. 21 Want het geloof van die mensen heeft geen wortels: hun geloof zit niet diep. Ze geloven wel een tijdje, maar als er problemen en moeilijkheden komen omdat ze het woord geloven, verliezen ze hun geloof. 22 Er zijn ook mensen die het woord horen, maar hun geloof wordt verstikt door de zorgen van de wereld en het verlangen naar geld. Er groeit geen vrucht aan hen. Zij zijn het zaad dat in de distels is gezaaid. 23 Het zaad dat in goede aarde is gevallen, zijn de mensen die het woord horen en begrijpen en aan wie ook vrucht groeit. Bij sommigen 100 keer zo veel, bij sommigen 60 keer zo veel en bij sommigen 30 keer zo veel als dat er gezaaid was."

Het verhaal van het zaad en het onkruid

24 Jezus vertelde hun nog iets in de vorm van een verhaal. Hij zei: "Je kan het Koninkrijk van God vergelijken met een boer die goed zaad had gezaaid in zijn akker. 25 Maar toen de mensen sliepen, kwam zijn vijand. Hij zaaide onkruid over het gezaaide graan heen. Daarna ging hij weg. 26 Toen kwam het graan op en er groeiden graankorrels aan. Maar ook het onkruid kwam tevoorschijn. 27 De knechten gingen naar de boer en zeiden tegen hem: 'U had toch goed zaad op uw akker gezaaid? Hoe kan het dan dat er zoveel onkruid staat?' 28 Hij zei tegen hen: 'Dat heeft een vijand gedaan.' De knechten zeiden tegen hem: 'Wilt u dat we het onkruid eruit trekken?' 29 Hij zei: 'Nee, want als jullie het onkruid eruit trekken, trekken jullie misschien per ongeluk ook het graan eruit. 30 Laat het maar samen opgroeien tot de oogst. Bij het oogsten zal ik tegen de maaiers zeggen: 'Haal eerst het onkruid eruit. Bind het samen tot bossen en verbrand het. Maar breng het graan in mijn schuur.' "

Andere verhalen over het Koninkrijk van God: mosterdzaad en gist

31 Jezus vertelde hun nog meer in de vorm van een verhaal. Hij zei: "Je kan het Koninkrijk van God vergelijken met een mosterdzaadje. Iemand plant dat zaadje in zijn akker. 32 Het is maar een heel klein zaadje. Maar uiteindelijk wordt het een plant die groter is dan alle andere tuinkruiden: het wordt een boom. In die boom kunnen de vogels hun nesten bouwen."

33 Hij vertelde hun nog meer in de vorm van een verhaal: "Je kan het Koninkrijk van God ook vergelijken met een beetje gist dat door een vrouw in een grote hoeveelheid deeg werd gedaan. Door dat kleine beetje gist, gistte al het deeg."

34 Jezus vertelde alles aan de grote groepen mensen in de vorm van verhalen. Hij vertelde hun niets op een andere manier. 35 Zo gebeurde wat een profeet vroeger al had gezegd: 'Ik zal in de vorm van verhalen tot hen spreken. Zo zal Ik bekend maken wat vanaf het begin van de wereld nog geheim gehouden was.'

36 Toen liet Hij alle mensen vertrekken en ging naar huis.

Uitleg van het verhaal van het zaad en het onkruid

Jezus' leerlingen kwamen Hem vragen: "Wilt U ons het verhaal van het onkruid in de akker uitleggen?" 37 Hij antwoordde: "De man die het goede zaad zaait, is de Mensenzoon. 38 De akker is de wereld. Het goede zaad zijn de mensen die bij het Koninkrijk horen. Het onkruid zijn de mensen die bij de duivel horen. 39 De vijand die het onkruid heeft gezaaid, is de duivel. De oogst is de dag dat God een einde aan deze wereld maakt. De maaiers zijn de engelen. 40 Net zoals het onkruid wordt verzameld en verbrand, zo zal het gaan op de dag dat God een einde maakt aan deze wereld. 41 De Mensenzoon zal zijn engelen sturen om uit zijn Koninkrijk alle machten te verzamelen die de mensen ongehoorzaam maken aan God. Ook verzamelen ze de mensen die altijd ongehoorzaam zijn geweest aan God. 42 De engelen zullen hen in de brandende oven gooien. Daar zullen ze huilen en met hun tanden knarsen van spijt. 43 Maar de mensen die hebben geleefd zoals God het wil, zullen stralen als de zon in het Koninkrijk van hun Vader. Als je oren hebt, moet je ook goed luisteren!"

Andere verhalen: de verborgen schat, de parel, het visnet

44 Jezus zei: "Het Koninkrijk van God lijkt ook op een schat die in een akker verborgen lag. Iemand ontdekte dat die schat in die akker lag. Hij vertelde het aan niemand. Maar hij was er heel blij over. Hij ging naar huis, verkocht alles wat hij had en kocht die akker.

45 Het Koninkrijk van God lijkt ook op een koopman die mooie parels zocht. 46 Op een dag vond hij een prachtige, dure parel. Hij ging naar huis, verkocht alles wat hij had en kocht die parel.

47 Het Koninkrijk van God lijkt ook op een visnet dat door de zee wordt gesleept en waarin van alles wordt gevangen. 48 Als het net vol is, trekken de vissers het op de kant. Wat bruikbaar is, verzamelen ze in bakken. Maar wat onbruikbaar is, gooien ze weg. 49 Zo zal het gaan als God een einde maakt aan deze wereld. De engelen zullen op pad gaan en de slechte mensen tussen de goede mensen uit halen. 50 En ze zullen hen in de brandende oven gooien. Daar zullen ze huilen en met hun tanden knarsen van spijt. 51 Begrijpen jullie dit?" Ze antwoordden Hem: "Ja, Heer." 52 Toen zei Hij: "Daarom lijkt iedere wetgeleerde die een leerling is geworden van het Koninkrijk van God, op iemand die uit zijn voorraad oude en nieuwe dingen tevoorschijn haalt."

53 Toen Jezus deze verhalen had verteld, ging Hij daar weg.

De bewoners van Nazaret geloven niet in Jezus

54 Toen Jezus in zijn eigen stad kwam, gaf Hij de mensen les in de synagoge daar. De mensen waren stomverbaasd en zeiden: "Hoe komt Hij toch aan die wijsheid? En hoe kan Hij al die wonderen doen? 55 Hij is toch de zoon van de timmerman? Zijn moeder is toch Maria? Jakobus, Jozef, Simon en Judas zijn toch zijn broers? 56 En zijn zussen wonen toch ook hier bij ons? Waar heeft Hij dat dan allemaal vandaan?" 57 En ze wilden Hem niet geloven. Maar Jezus zei tegen hen: "Alleen in zijn eigen stad en in zijn eigen familie wordt een profeet niet geloofd." 58 En Hij kon daar niet veel wonderen doen, doordat ze Hem niet geloofden.

De dood van Johannes de Doper

14 In die tijd hoorde koning Herodes[a] wat er over Jezus werd verteld. Hij zei tegen zijn dienaren: "Dat is Johannes de Doper! Johannes is uit de dood opgestaan en weer levend geworden! Daarom kan Hij die wonderen doen." Want Herodes had Johannes gevangen genomen, laten boeien en in de kerker gezet. Dat had hij gedaan omdat Johannes hem had gewaarschuwd toen hij met Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, was getrouwd. Want Johannes had tegen hem gezegd: "U mag niet met haar trouwen." Herodes wilde hem eigenlijk laten doden, maar hij durfde niet. Want hij was bang voor een opstand, omdat het volk geloofde dat Johannes een profeet was.

Maar op de verjaardag van Herodes danste de dochter van Herodias voor de gasten. Herodes vond het prachtig. Hij zwoer haar dat hij haar zou geven wat ze maar wilde. Haar moeder had haar van tevoren al opgestookt om te zeggen: "Geef mij hier op een schotel het hoofd van Johannes de Doper." De koning werd erg bedroefd, maar toch wilde hij geen nee zeggen. Want hij had het gezworen en hij wilde niet afgaan voor zijn gasten. Daarom gaf hij bevel haar het hoofd te geven. 10 Hij liet Johannes in de gevangenis onthoofden. 11 Zijn hoofd werd op een schotel naar het meisje gebracht. Zij bracht het naar haar moeder. 12 En zijn leerlingen kwamen zijn lichaam halen en begroeven hem. Daarna gingen ze het aan Jezus vertellen.

Het wonder van de vijf broden en de twee vissen

13 Toen Jezus dit hoorde, voer Hij naar een eenzame plek. Hij wilde alleen zijn. Maar toen de grote groepen mensen dit hoorden, volgden ze Hem te voet uit de steden.

14 Toen Hij uit de boot stapte, zag Hij dat daar al een grote groep mensen was. Hij kreeg medelijden met hen en maakte alle zieke mensen gezond. 15 Toen het avond werd, kwamen zijn leerlingen naar Hem toe. Ze zeiden: "Heer, het is hier eenzaam en het is al laat. Stuur de mensen nu maar weg. Dan kunnen ze naar de dorpen gaan om eten te kopen." 16 Maar Jezus antwoordde: "Ze hoeven niet weg te gaan. Geven jullie hun maar te eten." 17 Ze zeiden tegen Hem: "We hebben hier alleen maar vijf broden en twee vissen." 18 Hij zei: "Breng ze hier." 19 En tegen de mensen zei Hij dat ze op het gras moesten gaan zitten. Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel en zegende ze. Toen brak Hij de broden in stukken. Zijn leerlingen deelden de stukken uit. 20 Alle mensen aten tot ze genoeg hadden. Toen haalden ze de stukken op die waren overgebleven: twaalf manden vol. 21 Er hadden ongeveer 5000 mannen gegeten. Vrouwen en kinderen waren daarbij nog niet meegeteld.

Jezus loopt op het water

22 Onmiddellijk daarna zei Jezus tegen de leerlingen dat ze alvast voor Hem uit naar de overkant moesten varen. Zelf wilde Hij eerst de mensen naar huis sturen. 23 Daarna ging Hij helemaal alleen de berg op om te bidden. Toen het avond werd, was Hij daar alleen.

24 De boot was intussen midden op het meer. Ze hadden veel last van de golven, want ze hadden de wind tegen. 25 Om ongeveer 4 uur 's morgens kwam Jezus naar hen toe, lopend over het meer. 26 Toen de leerlingen Hem over het meer zagen lopen, raakten ze in paniek. Ze riepen: "Een spook!" en ze schreeuwden van angst. 27 Onmiddellijk zei Jezus tegen hen: "Rustig maar! IK BEN het,[b] wees maar niet bang." 28 Petrus antwoordde: "Heer, als U het bent, beveel mij dan om over het water naar U toe te komen!" 29 Jezus zei: "Kom!" Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe. 30 Maar toen hij op de wind ging letten, werd hij bang en hij begon te zinken. Hij schreeuwde: "Heer, red mij!" 31 Onmiddellijk stak Jezus zijn hand uit en greep hem. En Hij zei: "Je hebt niet genoeg geloof! Waarom ging je twijfelen?" 32 Ze klommen in de boot. Toen ging de wind liggen. 33 De leerlingen in de boot vielen voor Hem op hun knieën en zeiden: "U bent werkelijk de Zoon van God!"

Terug in Gennésaret

34 Toen ze waren overgestoken, gingen ze in Gennésaret aan land. 35 Zodra de mannen van die stad Hem herkenden, stuurden ze het nieuws rond in de hele omgeving. Toen brachten de bewoners iedereen die heel erg ziek was naar Hem toe. 36 En de zieken smeekten Hem of ze Hem mochten aanraken, al was het maar de onderrand van zijn kleren. En iedereen die Hem aanraakte werd gezond.

Footnotes

  1. Mattheüs 14:1 Dit is Herodes Antipas (In Matteüs 2:22 wordt hij Archelaüs genoemd). Hij was een 'viervorst'. Israël was door de Romeinse keizer verdeeld onder vier verschillende heersers die het land namens de keizer regeerden. Deze heersers werden 'viervorsten' genoemd omdat ze één van vier waren.
  2. Mattheüs 14:27 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het oude testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is.

Gelijkenissen van Jezus

13 Later die dag verliet Jezus het huis en ging bij het meer zitten. Er kwam een grote menigte mensen naar Hem toe. Daarom ging Hij in een boot. Van daaruit sprak Hij de mensen toe die op de oever stonden te luisteren. Hij vertelde hun onder andere deze gelijkenis: ‘Een boer zaaide koren op zijn land. Bij het zaaien viel er wat zaad langs de weg en de vogels kwamen het oppikken. Er viel ook wat zaad op steenachtige grond. Omdat er weinig aarde lag, kwam het vlug op. Maar toen de zon erop ging schijnen, verschroeide het. Het ging dood, omdat het niet veel wortels had. Ander zaad viel tussen de distels en werd erdoor verstikt. De rest van het zaad viel in goede grond en gaf een rijke oogst: wel dertig, zestig en honderd keer zoveel als er was gezaaid. Wie oren heeft, moet ook goed luisteren!’

10 Zijn leerlingen kwamen naar Hem toe en vroegen: ‘Waarom vertelt U de mensen altijd van dit soort gelijkenissen?’ 11 ‘Jullie hebben het voorrecht de geheimen van het Koninkrijk van de hemelen te begrijpen,’ antwoordde Hij. ‘Maar zij niet. 12 Want wie iets heeft, zal er veel bij krijgen, meer dan genoeg. Maar wie niets heeft, zal ook nog kwijtraken wat hij meent te hebben. 13 Daarom gebruik Ik gelijkenissen. De mensen horen en zien Mij wel, maar begrijpen Mij niet. 14 De profeet Jesaja sprak over hen toen hij zei: “U hoort wel, maar begrijpt niet. U kijkt wel, maar ziet niet. 15 Het hart van dit volk is onverschillig, ze hebben hun oren dichtgestopt en hun ogen gesloten, om maar niets te zien, horen of begrijpen. Daarom kunnen zij niet naar God terugkeren en kan Hij hen niet genezen.” 16 Gelukkig hebben jullie ogen die kunnen zien en oren die kunnen horen! 17 Veel profeten en rechtvaardige mensen hebben ernaar verlangd te zien wat jullie zien en te horen wat jullie horen. Maar zij konden het niet.

18 Met het voorbeeld van de boer die ging zaaien, bedoel Ik dit: 19 er zijn mensen die wel over het Koninkrijk horen vertellen, maar er niets van begrijpen. Wat in hun hart is gezaaid, wordt er meteen door de duivel weer uitgeroofd. Dit soort mensen lijkt op de harde grond van de weg. 20 Er zijn ook mensen die over het Koninkrijk horen vertellen en er direct enthousiast over zijn. 21 Maar zij zijn oppervlakkig. Als zij moeilijkheden krijgen of om hun overtuiging worden vervolgd, moeten zij er ineens niets meer van hebben. Want het zaad had nauwelijks wortel geschoten. Dit soort mensen lijkt op de steenachtige grond. 22 Dan zijn er mensen die het goede nieuws horen, maar het laten verstikken door de zorgen van het leven en het verlangen naar geld. Eigenlijk doen ze niets met het goede nieuws dat ze hebben gehoord. Dit soort mensen lijkt op de grond die vol distels staat. 23 Ten slotte zijn er mensen die het goede nieuws horen en begrijpen. Bij hen draagt het zaad vrucht, soms honderdmaal, soms zestigmaal en soms dertigmaal zoveel. Dit soort mensen lijkt op de goede grond, waar het zaad mooi kon opkomen en vruchtdragen.’

24 Jezus vertelde nog een gelijkenis. ‘U kunt zich het Koninkrijk van de hemelen ook zo voorstellen. Een boer zaaide goed graan op zijn land. 25 Maar op een nacht, terwijl iedereen sliep, kwam zijn vijand en zaaide onkruid tussen het graan. 26 Toen het graan begon te groeien, schoot ook het onkruid op. 27 De knechten gingen naar de boer toe en zeiden: “Het veld waar u dat goede graan hebt gezaaid, staat vol onkruid!” 28 “Dat heeft een vijand gedaan,” zei hij. “Zullen wij het onkruid ertussen uittrekken?” vroegen zij. 29 “Nee,” antwoordde de boer. “Want dan trekken jullie het jonge graan ook mee. 30 Laat ze maar samen opgroeien tot de oogst. Dan zal ik tegen de maaiers zeggen dat zij eerst het onkruid bijeen moeten halen en verbranden. Daarna kunnen zij het graan in de schuur brengen.” ’

31 Jezus vertelde ook deze gelijkenis: ‘Het Koninkrijk van de hemelen is net een mosterdzaadje dat in de grond wordt gestopt. 32 Het is het kleinste zaadje dat er is, maar het wordt wel een van de grootste struiken, een boom zelfs: de vogels kunnen in zijn takken schuilen.’

33 Hij vertelde nog een andere gelijkenis: ‘Het Koninkrijk van de hemelen is net als de gist waarvan een vrouw een beetje in een hoop meel doet, en na een tijdje is het deeg door en door gegist.’

34 Telkens wanneer Jezus de mensen toesprak, vertelde Hij gelijkenissen, dat zijn verhalen met een diepere betekenis. Hij gebruikte voortdurend voorbeelden om duidelijk te maken wat Hij bedoelde. 35 Een van de profeten had al gezegd: ‘Ik wil door middel van voorbeelden spreken en vertellen wat van het begin van de wereld af geheim is gebleven.’

36 Jezus stuurde de mensen weg en ging naar huis. Zijn leerlingen kwamen bij Hem zitten en vroegen wat Hij bedoelde met de gelijkenis over het onkruid tussen het graan. 37 ‘Luister,’ zei Hij. ‘Ik, de Mensenzoon, ben de boer die het goede zaad zaait. 38 Het land is de wereld. Het goede zaad zijn de mensen die bij het Koninkrijk horen. En het onkruid zijn de mensen die bij de duivel horen. 39 De vijand die het onkruid heeft gezaaid, is de duivel. De oogst is het einde van deze tijd en de maaiers zijn de engelen. 40 Zoals in dit verhaal het onkruid bijeengehaald en verbrand wordt, zo zal het ook gaan bij het einde van deze tijd. 41 Ik, de Mensenzoon, zal mijn engelen erop uitsturen. Zij zullen alle verleidingen en alle slechte mensen uit mijn Koninkrijk bijeenhalen 42 en in de oven gooien. Daar zal het een en al wroeging, tranen en verdriet zijn. 43 Maar de goede en gelovige mensen zullen in het Koninkrijk van hun Vader stralen als de zon. Wie oren heeft, moet ook goed luisteren!

44 Het Koninkrijk van de hemelen is net een schat die ergens in een stuk land ligt en door iemand wordt ontdekt. Die man stopt de schat vlug weer in de grond. Hij is zo blij dat hij alles wat hij heeft, verkoopt. Dan koopt hij het stuk land, met de schat erbij!

45 Het Koninkrijk van de hemelen doet ook denken aan een koopman die op zoek is naar mooie parels. 46 Ineens ontdekt hij er een van grote waarde. Hij verkoopt alles wat hij heeft en koopt die ene kostbare parel.

47 Een ander voorbeeld van het Koninkrijk van de hemelen is een visser die zijn net in het water gooit. Er komen allerlei vissen in. 48 Wanneer zijn net vol is, trekt hij het op de kant en gaat de vissen sorteren. De goede doet hij in de manden, de slechte gooit hij weg. 49 Zo zal het ook gaan bij het einde van deze tijd. De engelen zullen komen om de slechte mensen van de goede te scheiden. 50 En de slechten zullen in het vuur worden gegooid. Daar zal het een en al wroeging, tranen en verdriet zijn. 51 Begrijpen jullie dit?’ ‘Ja,’ antwoordden zij. 52 Hij ging verder en zei: ‘Iedere leraar van de Joodse godsdienst die een leerling van Mij wordt, heeft een dubbele schat: de oude schat van Mozes en de profeten én de nieuwe schat van Mij.’

53 Na het vertellen van al deze gelijkenissen ging Jezus naar Nazareth, 54 de stad waar Hij was opgegroeid. Daar sprak Hij in de synagoge. Iedereen verbaasde zich over zijn wijsheid en de wonderen die Hij deed. 55 ‘Hoe is dit mogelijk?’ zeiden zij daar. ‘Hij is toch de zoon van onze timmerman! En we kennen allemaal zijn moeder Maria en zijn broers Jakobus, Jozef, Simon en Judas. 56 Zijn zusters wonen hier ook. Wat verbeeldt Hij Zich wel?’ 57 Het was duidelijk dat zij niets met Hem te maken wilden hebben. Jezus zei tegen hen: ‘Een profeet wordt overal geëerd, behalve in zijn eigen stad en in zijn eigen familie.’ 58 Hij deed daar niet veel wonderen, omdat zij niet geloofden.

Johannes de Doper onthoofd

14 Toen Herodes, de gouverneur van Galilea, over Jezus hoorde, zei hij tegen zijn dienaars: ‘Dat moet Johannes de Doper zijn, die weer levend is geworden. Daarom kan Hij al die wonderen doen.’ Herodes had Johannes namelijk gearresteerd en op aandringen van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, gevangen gezet. Want Johannes had tegen hem gezegd dat hij niet met haar mocht samenleven. Daarom had hij Johannes willen doden. Maar hij durfde het niet uit angst voor een opstand. Het volk geloofde dat Johannes een profeet was. Op de verjaardag van Herodes kwam de dochter van Herodias de feestzaal binnen en danste voor de gasten. Herodes vond het zo mooi, dat hij beloofde haar te zullen geven wat zij verlangde. ‘Ik zweer het je,’ zei hij. Op aanraden van haar moeder vroeg zij om het hoofd van Johannes de Doper, op een schaal. Herodes vond dit heel erg, maar kon er niet onderuit. Al zijn gasten hadden gehoord welke eed hij had gezworen. 10 Daarom gaf hij bevel het hoofd van Johannes te halen. Johannes werd in de gevangenis onthoofd. 11 Zijn hoofd werd op een schaal binnengebracht en aan het meisje gegeven. En het meisje gaf het aan haar moeder. 12 Later kwamen Johannesʼ leerlingen het lichaam halen en begroeven het. Zij gingen ook naar Jezus toe om Hem te vertellen wat er gebeurd was.

Vijf broden en twee vissen

13 Bij het horen van dit nieuws stapte Jezus in een boot en ging naar een afgelegen plaats om alleen te zijn. Maar de mensen zagen waar Hij naar toe ging en vanuit de steden liepen zij Hem achterna. 14 Toen Jezus terugkwam, stonden al die mensen Hem op te wachten. Hij kreeg medelijden met hen en genas allen die ziek waren. 15 Tegen de avond kwamen zijn leerlingen bij Hem en zeiden: ‘Het is al lang tijd om te eten en hier is niets te krijgen. Er woont hier niemand. U moet de mensen maar wegsturen. Dan kunnen zij naar de dorpen gaan en daar eten kopen.’ 16 Jezus antwoordde: ‘Dat hoeft niet. Geven júllie hun maar te eten.’ 17 ‘Hoe dan?’ vroegen zij. ‘Het enige wat wij hebben, zijn vijf broden en twee vissen.’ 18 ‘Breng die maar hier,’ zei Hij. 19 Hij zei tegen de mensen dat zij in het gras moesten gaan zitten. Daarna nam Hij de vijf broden en de twee vissen, keek naar de hemel en dankte God. Hij brak de broden in stukken en gaf deze aan zijn leerlingen. En zij gaven ze weer aan de mensen. 20 Iedereen kon zoveel eten als hij wilde. Er bleef zelfs nog over: twaalf manden vol. 21 En er waren maar liefst vijfduizend mannen, dus vrouwen en kinderen niet meegerekend.

Jezus loopt over het water

22 Hierna zei Hij tegen zijn leerlingen dat zij met de boot moesten overvaren naar de andere kant van het meer. Hij zou komen wanneer Hij de mensen zou hebben weggestuurd. 23 Toen iedereen weg was, ging Hij alleen de berg op om te bidden. 24 Het werd donker en de leerlingen waren al ver op het meer. Zij kwamen niet erg vooruit door de harde tegenwind en de hoge golven. 25 Tegen het eind van de nacht liep Jezus over het water naar hen toe. 26 Zij schreeuwden van angst en dachten dat het een spook was. 27 Hij stelde hen gerust. ‘Wees maar niet bang, Ik ben het.’ 28 Petrus riep: ‘Here, als U het werkelijk bent, zeg dan dat ik over het water naar U toe moet komen!’ 29 ‘Kom maar!’ riep Jezus. 30 Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe. Maar hij besefte ineens dat er een heel harde wind stond. De schrik sloeg hem om het hart en hij begon te zinken. ‘Here, help mij!’ schreeuwde hij. 31 Jezus stak hem zijn hand toe en trok hem uit het water. ‘Och, twijfelaar,’ zei Hij, ‘waarom heb je zo weinig vertrouwen in Mij?’ 32 Zodra zij in de boot stapten, ging de wind liggen. 33 De anderen bogen zich vol ontzag voor Jezus neer. ‘U bent werkelijk de Zoon van God!’ zeiden zij.

34 Zij legden aan in Gennésareth. 35 Het nieuws dat Jezus er was, ging als een lopend vuurtje door het hele gebied, want Hij was herkend door enkele mensen die op de oever stonden. Van alle kanten werden er zieken bij Hem gebracht. 36 Zij smeekten of ze Hem mochten aanraken, al was het maar de zoom van zijn mantel. Allen die dat deden werden helemaal gezond.