Lukas 2-3
Het Boek
De geboorte van Jezus
2 Omstreeks deze tijd gaf de Romeinse keizer Augustus bevel dat in zijn hele rijk een volkstelling moest worden gehouden. 2 Quirinius was toen gouverneur van Syrië. 3 Iedereen moest naar de stad of het dorp van zijn voorouders gaan om zich te laten inschrijven. 4 En omdat Jozef van David afstamde, moest hij naar Bethlehem in Judea, want daar had David vroeger gewoond. 5 Samen met Maria, zijn zwangere vrouw, verliet hij Nazareth in Galilea om zich te laten inschrijven. 6 Toen zij in Bethlehem waren, moest Maria bevallen. 7 Zij bracht haar eerste kind ter wereld, een jongen. Zij wikkelde hem in doeken en legde hem in een voerbak, want in de herberg van het dorp hadden Jozef en Maria geen onderdak kunnen vinden.
8 Die nacht kwam een engel van God bij enkele herders die buiten in het veld overnachtten en op wacht zaten bij hun kudde. 9 Door de verschijning van de engel werd de omgeving in een helder licht gezet. De herders beefden van angst, maar de engel stelde hen gerust. 10 ‘Wees niet bang,’ zei hij, ‘want ik breng u het mooiste nieuws dat u ooit hebt gehoord. Het is groot nieuws voor het hele volk. 11 Vandaag is in Bethlehem de Redder geboren: Christus, de Here. 12 Ik zal u vertellen hoe u Hem kunt herkennen: het kind ligt in doeken gewikkeld in een voerbak.’ 13 Plotseling kwam bij de engel een menigte andere engelen die God loofden. Een hemels leger was het. 14 ‘Ere zij God in de hoge,’ zongen zij. ‘Vrede op aarde bij de mensen die naar zijn wil leven.’
15 Zodra de engelen naar de hemel waren teruggekeerd, zeiden de herders tegen elkaar: ‘Kom! We gaan vlug naar Bethlehem. Nu de Here ons dit verteld heeft, moeten wij zien wat daar gebeurd is.’ 16 Zij liepen snel naar het stadje, vonden Maria en Jozef en zagen het kind! Het lag in een voerbak. 17 Nadat zij het hadden gezien, gingen de herders overal vertellen wat er was gebeurd en wat de engel over het kind had gezegd. 18 Ieder die hun verhaal hoorde, was verbaasd. 19 Maria nam deze dingen stil in zich op en dacht er veel over na. 20 Later gingen de herders weer terug naar hun kudde in het veld. Zij prezen God voor wat zij hadden gehoord en gezien. Het was precies zoals de engel had verteld.
21 Acht dagen later werd de voorhuid van het kind weggesneden. Het kreeg de naam Jezus, zoals de engel had gezegd toen hij Maria kwam vertellen dat zij zwanger zou worden. 22 Na de bevalling was Maria volgens de Joodse wet veertig dagen onrein. Toen die tijd voorbij was, ging zij met haar man naar Jeruzalem om het kind aan de Here op te dragen. 23 In de wet stond namelijk: ‘Elk eerste kind dat een jongen is, moet aan de Here worden opgedragen.’ 24 Op diezelfde dag brachten zij ook het verplichte offer. Volgens de wet hoefden arme mensen maar twee tortelduiven of twee jonge duiven te geven.
25 In Jeruzalem woonde een zekere Simeon. Hij was een eerlijk mens die leefde volgens Gods wil en hij was vol van de Heilige Geest. Hij leefde in de stellige verwachting dat God zich over Israël zou ontfermen. 26 Want de Heilige Geest had hem duidelijk gemaakt dat hij pas zou sterven als hij de Christus had gezien. 27 De Heilige Geest had hem ertoe gedrongen die dag naar de tempel te gaan. Terwijl hij daar was, zag hij Jozef en Maria komen om, in gehoorzaamheid aan de wet, het kind Jezus aan God op te dragen. 28 Simeon nam het kind in zijn armen en begon God te prijzen. 29 ‘Here,’ juichte hij, ‘het wachten is voorbij! Nu ben ik gerust. U hebt uw woord gehouden. 30 Met eigen ogen heb ik de Redder gezien 31 die U aan de wereld gaat geven. 32 Hij is een licht voor alle volken, de roem en eer voor uw volk Israël.’ 33 Verwonderd luisterden Jozef en Maria naar wat Simeon over hun kind zei.
34 Simeon noemde hen bevoorrechte mensen. ‘Maar,’ waarschuwde hij Maria, ‘er zal een zwaard door uw ziel gaan. Want velen in Israël zullen zich aan dit kind ergeren, tot hun eigen ongeluk. 35 Maar vele anderen zal Hij de grootste vreugde geven. Hij zal de diepste gedachten van de mensen aan het licht brengen.’
36 Er was in de tempel ook een profetes, Anna, een dochter van Fanuël. Ze hoorde bij de stam van Aser en was vierentachtig jaar oud. Zeven jaar na haar huwelijk was haar man gestorven. 37 En nu kwam ze nooit buiten de tempel. Dag en nacht bleef zij daar om God te dienen met vasten en bidden. 38 Zij kwam er net aan terwijl Simeon met Jozef en Maria stond te praten. Ook zij begon God te danken. Aan iedereen die uitkeek naar de bevrijding van Jeruzalem, vertelde zij dat de Christus was gekomen. 39 Nadat Jezusʼ ouders alles hadden gedaan wat zij volgens de wet van God moesten doen, gingen zij terug naar huis, naar Nazareth in Galilea.
Jezus groeit op
40 Daar groeide het kind op tot een flinke, sterke jongen. Hij bleek een bijzondere wijsheid te hebben. De genade van God was op Hem.
41 Het was de gewoonte van Jezusʼ ouders elk jaar naar Jeruzalem te gaan voor de viering van Pesach, het Joodse Paasfeest. 42 Toen Jezus twaalf jaar oud was, mocht Hij voor het eerst mee. 43 Na de feestdagen gingen zij weer terug naar Nazareth, maar Jezus bleef in Jeruzalem achter. 44 Zijn ouders misten Hem eerst niet eens, want zij dachten dat Hij ergens tussen de andere reizigers liep. Maar ʼs avonds werden zij toch ongerust en gingen Hem zoeken tussen hun familie en vrienden. 45 Hij was echter nergens te vinden. Daarom liepen ze terug naar Jeruzalem. 46 Na drie dagen zoeken vonden ze Hem eindelijk. Hij zat in de tempel tussen de bijbelgeleerden en was heel serieus met hen aan het praten. 47 Ieder die Hem hoorde, verbaasde zich over zijn verstand en zijn antwoorden. 48 Zijn ouders wisten niet wat zij moesten denken toen zij Hem daar zo zagen zitten. ‘Jongen toch,’ zei zijn moeder. ‘Waarom heb je ons dit aangedaan? Vader en ik hebben je overal gezocht. Wij wisten ons gewoon geen raad.’ 49 ‘Dat hoefde toch niet?’ antwoordde Hij. ‘Wist u niet dat Ik bezig moet zijn met de dingen van mijn Vader?’ 50 Maar zij begrepen niet wat Hij bedoelde. 51 Hij ging met hen naar Nazareth terug en was gehoorzaam. Zijn moeder dacht veel over deze dingen na en nam alles goed in zich op. 52 Hoe ouder Jezus werd, hoe meer wijsheid Hij kreeg. Hij stond in de gunst bij God en de mensen.
De boodschap van Johannes de Doper
3 Keizer Tiberius was al vijftien jaar aan het bewind. Pilatus was gouverneur van Judea, Herodes gouverneur van Galilea, zijn broer Filippus gouverneur van Iturea en Trachonitis, en Lysanias gouverneur van Abilene. 2 Annas en Kajafas waren de hogepriesters van de Joden. Toen Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn was, hoorde hij de stem van God. 3 Daarna trok hij de hele Jordaanvallei door en riep de mensen op zich tot God te bekeren. Door zich te laten dopen, konden zij tonen dat zij dat echt wilden. Hun zonden zouden dan ook worden vergeven. 4 Het was met Johannes als wat de profeet Jesaja zei: ‘Luister! Ik hoor de stem van iemand die roept in de woestijn: baan een weg voor de Here, maak zijn wegen recht. 5 Vul de dalen op en vlak de heuvels af, maak de bochtige paden recht en zorg dat alle oneffenheden vlak worden gemaakt. 6 Dan zullen alle mensen de Redder zien die door God gestuurd wordt.’
7 De mensen kwamen in drommen naar Johannes om zich te laten dopen. Maar hij zei tegen hen: ‘Stelletje sluwe slangen! Wie heeft u verteld dat u aan het komende oordeel van God kunt ontsnappen? 8 Laat eerst maar eens in uw leven zien dat u zich bekeerd heeft en denk niet dat u vrijuit gaat omdat u van Abraham afstamt. Want Ik verzeker u dat God zelfs deze stenen in kinderen van Abraham kan veranderen. 9 De bijl van Gods oordeel ligt al aan de wortel van de bomen: elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid.’ 10 De mensen vroegen: ‘Maar wat moeten wij dan doen?’ 11 ‘Als u twee jassen hebt,’ antwoordde hij, ‘geef dan één ervan aan iemand die er geen heeft. Als u eten over hebt, geef het aan iemand die honger heeft.’ 12 Er kwamen zelfs tolontvangers, berucht om hun afzetterij, die zich wilden laten dopen. ‘Meester, hoe moeten wij nu leven?’ vroegen zij. 13 ‘Wees voortaan eerlijk,’ antwoordde Johannes, ‘en vraag niet meer tol dan voorgeschreven is.’ 14 ‘En wij?’ vroegen een paar soldaten. ‘Hoe moeten wij leven?’ Johannes antwoordde: ‘Pers niemand iets af. Gebruik geen geweld of valse beschuldigingen om meer geld te krijgen. Wees tevreden met uw soldij.’
15 In die tijd verwachtte iedereen dat de Christus gauw zou komen. Overal vroeg men zich af of Johannes het was. 16 Maar Johannes zei hierover tegen iedereen: ‘U hebt gezien dat ik in water doop. Maar na mij komt er Iemand die belangrijker is dan ik. Ik ben het niet eens waard de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur. 17 Hij zal het kaf van het koren scheiden. Het koren zal Hij in zijn schuur brengen, maar het kaf zal Hij verbranden in een vuur dat nooit uitgaat.’ 18 Met vele van dergelijke waarschuwingen sprak hij de mensen toe.
19 Gouverneur Herodes, die al heel wat slechte dingen had gedaan, maakte een einde aan Johannesʼ optreden door hem gevangen te nemen. 20 Want Johannes had in het openbaar gezegd dat het niet goed was dat Herodes samenleefde met Herodias, de vrouw van zijn broer.
21 In de tijd dat Johannes nog vrij was, mengde Jezus Zich tussen de mensen om gedoopt te worden. Na zijn doop, terwijl Hij in gebed was, 22 ging de hemel open en streek de Heilige Geest als een duif op Hem neer. Een stem uit de hemel zei: ‘U bent mijn geliefde Zoon. U verheugt mijn hart.’
De voorouders van Jezus
23 Jezus begon in het openbaar op te treden toen Hij ongeveer dertig jaar oud was. Men dacht dat Jozef zijn vader was. 24 De vader van Jozef was Eli; de vader van Eli was Mattat; de vader van Mattat was Levi; de vader van Levi was Melchi; de vader van Melchi was Jannai; de vader van Jannai was Jozef; 25 de vader van Jozef was Mattatias; de vader van Mattatias was Amos; de vader van Amos was Naüm; de vader van Naüm was Hesli; 26 De vader van Hesli was Naggai; de vader van Naggai was Maät; de vader van Maät was Mattatias; de vader van Mattatias was Semeïn; de vader van Semeïn was Josech; de vader van Josech was Joda; 27 de vader van Joda was Joanan; de vader van Joanan was Resa; de vader van Resa was Zerubbabel; de vader van Zerubbabel was Sealtiël; 28 de vader van Sealtiël was Neri; de vader van Neri was Melchi; de vader van Melchi was Addi; de vader van Addi was Kosam; de vader van Kosam was Elmadan; de vader van Elmadan was Er; de vader van Er was Jozua; 29 de vader van Jozua was Eliëzer; de vader van Eliëzer was Jorim; de vader van Jorim was Mattat; de vader van Mattat was Levi; 30 de vader van Levi was Simeon; de vader van Simeon was Juda; de vader van Juda was Jozef; de vader van Jozef was Jonan; 31 de vader van Jonan was Eljakim; de vader van Eljakim was Melea; de vader van Melea was Menna; de vader van Menna was Mattata; de vader van Mattata was Natan; de vader van Natan was David; 32 de vader van David was Isaï; de vader van Isaï was Obed; de vader van Obed was Boaz; de vader van Boaz was Selach; de vader van Selach was Nachson; 33 de vader van Nachson was Amminadab; de vader van Amminadab was Admin; de vader van Admin was Arni; de vader van Arni was Chesron; de vader van Chesron was Peres; 34 de vader van Peres was Juda; de vader van Juda was Jakob; de vader van Jakob was Isaak; de vader van Isaak was Abraham; de vader van Abraham was Terach; de vader van Terach was Nachor; 35 de vader van Nachor was Serug; de vader van Serug was Reü; de vader van Reü was Peleg; de vader van Peleg was Eber; de vader van Eber was Selach; 36 de vader van Selach was Kenan; de vader van Kenan was Arpachsad; de vader van Arpachsad was Sem; de vader van Sem was Noach; 37 de vader van Noach was Lamech; de vader van Lamech was Metuselach; de vader van Metuselach was Henoch; de vader van Henoch was Jered; de vader van Jered was Mahalalel; 38 de vader van Mahalalel was Kenan; de vader van Kenan was Enos; de vader van Enos was Set; de vader van Set was Adam en de vader van Adam was God.
Luke 2-3
New International Version
The Birth of Jesus
2 In those days Caesar Augustus(A) issued a decree that a census should be taken of the entire Roman world.(B) 2 (This was the first census that took place while[a] Quirinius was governor of Syria.)(C) 3 And everyone went to their own town to register.
4 So Joseph also went up from the town of Nazareth in Galilee to Judea, to Bethlehem(D) the town of David, because he belonged to the house and line of David. 5 He went there to register with Mary, who was pledged to be married to him(E) and was expecting a child. 6 While they were there, the time came for the baby to be born, 7 and she gave birth to her firstborn, a son. She wrapped him in cloths and placed him in a manger, because there was no guest room available for them.
8 And there were shepherds living out in the fields nearby, keeping watch over their flocks at night. 9 An angel(F) of the Lord appeared to them, and the glory of the Lord shone around them, and they were terrified. 10 But the angel said to them, “Do not be afraid.(G) I bring you good news that will cause great joy for all the people. 11 Today in the town of David a Savior(H) has been born to you; he is the Messiah,(I) the Lord.(J) 12 This will be a sign(K) to you: You will find a baby wrapped in cloths and lying in a manger.”
13 Suddenly a great company of the heavenly host appeared with the angel, praising God and saying,
14 “Glory to God in the highest heaven,
and on earth peace(L) to those on whom his favor rests.”
15 When the angels had left them and gone into heaven, the shepherds said to one another, “Let’s go to Bethlehem and see this thing that has happened, which the Lord has told us about.”
16 So they hurried off and found Mary and Joseph, and the baby, who was lying in the manger.(M) 17 When they had seen him, they spread the word concerning what had been told them about this child, 18 and all who heard it were amazed at what the shepherds said to them. 19 But Mary treasured up all these things and pondered them in her heart.(N) 20 The shepherds returned, glorifying and praising God(O) for all the things they had heard and seen, which were just as they had been told.
21 On the eighth day, when it was time to circumcise the child,(P) he was named Jesus, the name the angel had given him before he was conceived.(Q)
Jesus Presented in the Temple
22 When the time came for the purification rites required by the Law of Moses,(R) Joseph and Mary took him to Jerusalem to present him to the Lord 23 (as it is written in the Law of the Lord, “Every firstborn male is to be consecrated to the Lord”[b]),(S) 24 and to offer a sacrifice in keeping with what is said in the Law of the Lord: “a pair of doves or two young pigeons.”[c](T)
25 Now there was a man in Jerusalem called Simeon, who was righteous and devout.(U) He was waiting for the consolation of Israel,(V) and the Holy Spirit was on him. 26 It had been revealed to him by the Holy Spirit that he would not die before he had seen the Lord’s Messiah. 27 Moved by the Spirit, he went into the temple courts. When the parents brought in the child Jesus to do for him what the custom of the Law required,(W) 28 Simeon took him in his arms and praised God, saying:
29 “Sovereign Lord, as you have promised,(X)
you may now dismiss[d] your servant in peace.(Y)
30 For my eyes have seen your salvation,(Z)
31 which you have prepared in the sight of all nations:
32 a light for revelation to the Gentiles,
and the glory of your people Israel.”(AA)
33 The child’s father and mother marveled at what was said about him. 34 Then Simeon blessed them and said to Mary, his mother:(AB) “This child is destined to cause the falling(AC) and rising of many in Israel, and to be a sign that will be spoken against, 35 so that the thoughts of many hearts will be revealed. And a sword will pierce your own soul too.”
36 There was also a prophet,(AD) Anna, the daughter of Penuel, of the tribe of Asher. She was very old; she had lived with her husband seven years after her marriage, 37 and then was a widow until she was eighty-four.[e](AE) She never left the temple but worshiped night and day, fasting and praying.(AF) 38 Coming up to them at that very moment, she gave thanks to God and spoke about the child to all who were looking forward to the redemption of Jerusalem.(AG)
39 When Joseph and Mary had done everything required by the Law of the Lord, they returned to Galilee to their own town of Nazareth.(AH) 40 And the child grew and became strong; he was filled with wisdom, and the grace of God was on him.(AI)
The Boy Jesus at the Temple
41 Every year Jesus’ parents went to Jerusalem for the Festival of the Passover.(AJ) 42 When he was twelve years old, they went up to the festival, according to the custom. 43 After the festival was over, while his parents were returning home, the boy Jesus stayed behind in Jerusalem, but they were unaware of it. 44 Thinking he was in their company, they traveled on for a day. Then they began looking for him among their relatives and friends. 45 When they did not find him, they went back to Jerusalem to look for him. 46 After three days they found him in the temple courts, sitting among the teachers, listening to them and asking them questions. 47 Everyone who heard him was amazed(AK) at his understanding and his answers. 48 When his parents saw him, they were astonished. His mother(AL) said to him, “Son, why have you treated us like this? Your father(AM) and I have been anxiously searching for you.”
49 “Why were you searching for me?” he asked. “Didn’t you know I had to be in my Father’s house?”[f](AN) 50 But they did not understand what he was saying to them.(AO)
51 Then he went down to Nazareth with them(AP) and was obedient to them. But his mother treasured all these things in her heart.(AQ) 52 And Jesus grew in wisdom and stature, and in favor with God and man.(AR)
John the Baptist Prepares the Way(AS)(AT)
3 In the fifteenth year of the reign of Tiberius Caesar—when Pontius Pilate(AU) was governor of Judea, Herod(AV) tetrarch of Galilee, his brother Philip tetrarch of Iturea and Traconitis, and Lysanias tetrarch of Abilene— 2 during the high-priesthood of Annas and Caiaphas,(AW) the word of God came to John(AX) son of Zechariah(AY) in the wilderness. 3 He went into all the country around the Jordan, preaching a baptism of repentance for the forgiveness of sins.(AZ) 4 As it is written in the book of the words of Isaiah the prophet:
“A voice of one calling in the wilderness,
‘Prepare the way for the Lord,
make straight paths for him.
5 Every valley shall be filled in,
every mountain and hill made low.
The crooked roads shall become straight,
the rough ways smooth.
6 And all people will see God’s salvation.’”[g](BA)
7 John said to the crowds coming out to be baptized by him, “You brood of vipers!(BB) Who warned you to flee from the coming wrath?(BC) 8 Produce fruit in keeping with repentance. And do not begin to say to yourselves, ‘We have Abraham as our father.’(BD) For I tell you that out of these stones God can raise up children for Abraham. 9 The ax is already at the root of the trees, and every tree that does not produce good fruit will be cut down and thrown into the fire.”(BE)
10 “What should we do then?”(BF) the crowd asked.
11 John answered, “Anyone who has two shirts should share with the one who has none, and anyone who has food should do the same.”(BG)
12 Even tax collectors came to be baptized.(BH) “Teacher,” they asked, “what should we do?”
13 “Don’t collect any more than you are required to,”(BI) he told them.
14 Then some soldiers asked him, “And what should we do?”
He replied, “Don’t extort money and don’t accuse people falsely(BJ)—be content with your pay.”
15 The people were waiting expectantly and were all wondering in their hearts if John(BK) might possibly be the Messiah.(BL) 16 John answered them all, “I baptize you with[h] water.(BM) But one who is more powerful than I will come, the straps of whose sandals I am not worthy to untie. He will baptize you with[i] the Holy Spirit and fire.(BN) 17 His winnowing fork(BO) is in his hand to clear his threshing floor and to gather the wheat into his barn, but he will burn up the chaff with unquenchable fire.”(BP) 18 And with many other words John exhorted the people and proclaimed the good news to them.
19 But when John rebuked Herod(BQ) the tetrarch because of his marriage to Herodias, his brother’s wife, and all the other evil things he had done, 20 Herod added this to them all: He locked John up in prison.(BR)
The Baptism and Genealogy of Jesus(BS)(BT)
21 When all the people were being baptized, Jesus was baptized too. And as he was praying,(BU) heaven was opened 22 and the Holy Spirit descended on him(BV) in bodily form like a dove. And a voice came from heaven: “You are my Son,(BW) whom I love; with you I am well pleased.”(BX)
23 Now Jesus himself was about thirty years old when he began his ministry.(BY) He was the son, so it was thought, of Joseph,(BZ)
the son of Heli, 24 the son of Matthat,
the son of Levi, the son of Melki,
the son of Jannai, the son of Joseph,
25 the son of Mattathias, the son of Amos,
the son of Nahum, the son of Esli,
the son of Naggai, 26 the son of Maath,
the son of Mattathias, the son of Semein,
the son of Josek, the son of Joda,
27 the son of Joanan, the son of Rhesa,
the son of Zerubbabel,(CA) the son of Shealtiel,
the son of Neri, 28 the son of Melki,
the son of Addi, the son of Cosam,
the son of Elmadam, the son of Er,
29 the son of Joshua, the son of Eliezer,
the son of Jorim, the son of Matthat,
the son of Levi, 30 the son of Simeon,
the son of Judah, the son of Joseph,
the son of Jonam, the son of Eliakim,
31 the son of Melea, the son of Menna,
the son of Mattatha, the son of Nathan,(CB)
the son of David, 32 the son of Jesse,
the son of Obed, the son of Boaz,
the son of Salmon,[j] the son of Nahshon,
33 the son of Amminadab, the son of Ram,[k]
the son of Hezron, the son of Perez,(CC)
the son of Judah, 34 the son of Jacob,
the son of Isaac, the son of Abraham,
the son of Terah, the son of Nahor,(CD)
35 the son of Serug, the son of Reu,
the son of Peleg, the son of Eber,
the son of Shelah, 36 the son of Cainan,
the son of Arphaxad,(CE) the son of Shem,
the son of Noah, the son of Lamech,(CF)
37 the son of Methuselah, the son of Enoch,
the son of Jared, the son of Mahalalel,
the son of Kenan,(CG) 38 the son of Enosh,
the son of Seth, the son of Adam,
the son of God.(CH)
Footnotes
- Luke 2:2 Or This census took place before
- Luke 2:23 Exodus 13:2,12
- Luke 2:24 Lev. 12:8
- Luke 2:29 Or promised, / now dismiss
- Luke 2:37 Or then had been a widow for eighty-four years.
- Luke 2:49 Or be about my Father’s business
- Luke 3:6 Isaiah 40:3-5
- Luke 3:16 Or in
- Luke 3:16 Or in
- Luke 3:32 Some early manuscripts Sala
- Luke 3:33 Some manuscripts Amminadab, the son of Admin, the son of Arni; other manuscripts vary widely.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
Holy Bible, New International Version®, NIV® Copyright ©1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica, Inc.® Used by permission. All rights reserved worldwide.
NIV Reverse Interlinear Bible: English to Hebrew and English to Greek. Copyright © 2019 by Zondervan.