Add parallel Print Page Options

Het brandoffer

De Here riep Mozes en sprak tot hem vanuit de tabernakel. Hij droeg hem op de volgende voorschriften aan het volk Israël door te geven: ‘Wanneer iemand van u de Here een offer wil brengen, moet hij daarvoor een rund of een stuk kleinvee gebruiken.

Als hij een rund als brandoffer wil geven, moet het een stier zijn zonder lichamelijke gebreken. Hij moet het dier naar de ingang van de tabernakel brengen, waar de priesters het in ontvangst nemen als zijn geschenk aan de Here. Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen. De dood van het dier geldt dan in plaats van de dood van de man die het offer brengt, als de straf voor zijn zonden. De man moet het rund daarna voor de ogen van de Here slachten en Aärons zonen, de priesters, zullen het bloed van het offer voor de ogen van de Here aan alle kanten over het altaar bij de ingang van de tabernakel sprenkelen. Hij zal het brandoffer villen en in stukken verdelen. 7,8 Daarna zullen de zonen van Aäron een houtvuur op het altaar maken en de stukken, met de kop en het vet, op het vuur leggen. De ingewanden en de poten moeten eerst met water worden afgewassen en daarna ook op het vuur worden verbrand. Zo zal de priester alles in rook laten opgaan als een brandoffer, dat aangenaam is voor de Here.

10 Als het offerdier een schaap of een geit is, moet het een mannelijk dier zijn, zonder gebreken. 11 De man die het offer brengt, moet het dier voor het oog van de Here slachten aan de noordkant van het altaar en Aärons zonen, de priesters, zullen het bloed daarna rondom op het altaar sprenkelen. 12 Daarna moet de man het dier in vieren delen, waarna de priesters de delen, met de kop en het vet, op het hout op het altaar leggen. 13 De ingewanden en de poten moet hij eerst met water afwassen. Daarna zullen de priesters alles op het altaar verbranden als een brandoffer dat aangenaam is in de ogen van de Here.

14 Wie een vogel als brandoffer wil brengen, mag kiezen tussen tortelduiven en jonge duiven. 15 De priester zal de vogel naar het altaar brengen, hem de kop afdraaien en de kop op het altaar verbranden. Het bloed van het dier wordt tegen de zijkant van het altaar eruit gedrukt. 16 De priester zal daarna de krop met de voedselresten verwijderen en deze aan de oostkant van het altaar op de ashoop gooien. 17 Daarna zal hij de vleugels inscheuren zonder ze eraf te trekken en de priester zal de vogel op het altaar in rook laten opgaan als een brandoffer dat aangenaam is voor de Here.’

Het spijsoffer

‘Wanneer iemand de Here een spijsoffer wil brengen, moet hij dat doen met fijn meel, waar hij olie overheen giet en wierook aan toevoegt. Hij moet een handvol meel met olie en de daarbij behorende wierook aan de priester geven, die dat als gedenkoffer op het altaar in rook zal laten opgaan als een brandoffer dat aangenaam is voor de Here. De rest van het spijsoffer is bestemd voor het levensonderhoud van Aäron en zijn zonen, als het allerheiligste van de brandoffers voor de Here. Als gebakken brood als een offer aan de Here wordt gebracht, moet het zijn gemaakt van meelbloem aangemaakt met olie, maar het moet ongezuurd zijn. Ook dunne ongezuurde koeken, bestreken met olie, mogen als offer worden gebruikt. Als het offer een product van de bakplaat is, moet het van meelbloem zijn, aangemaakt met olie en ongezuurd. Breek het in stukken en giet er olie overheen, het is een spijsoffer. Als het offer is gekookt in een pan, moet het ook van een mengsel van fijn meel en olie zijn gemaakt. Hoe het ook is klaargemaakt—gebakken, geroosterd of gekookt—het offer moet naar de priester worden gebracht, die het naar het altaar zal brengen om het aan de Here te tonen. De priester zal slechts een deel van het spijsoffer op het altaar verbranden, maar het hele offer zal de Here welgevallig zijn. 10 De rest van het spijsoffer is voor Aäron en zijn zonen als het allerheiligste van de brandoffers voor de Here.

11 Zuurdeeg en honing mogen niet als ingrediënten zijn verwerkt in brandoffers aan de Here. Gebruik daarom ook geen zuurdeeg in de spijsoffers. 12 Gezuurd brood en honing mogen wel worden gebruikt als dankoffers in de oogsttijd, maar niet als brandoffers. 13 Aan elk spijsoffer moet zout worden toegevoegd, omdat zout dient als een herinnering aan Gods verbond.

14 Als iemand een spijsoffer brengt van de eerste opbrengst van zijn land, moet hij de graankorrels van de aren halen, deze fijnwrijven en op het vuur roosteren. 15 Daarna kunnen ze aan de Here worden geofferd. Giet er olie overheen en leg er wierook bij, want het is een spijsoffer. 16 Daarna zal de priester een deel van het geroosterde graan met de olie en al de wierook verbranden en als gedenkoffer in rook doen opgaan. Zo wordt het een brandoffer voor de Here.’

Het dankoffer

‘Als iemand een dankoffer aan de Here wil brengen, kan hij dat doen met een stier of een koe, maar het dier moet helemaal zonder gebreken zijn als het aan de Here wordt geofferd. De man die het dier brengt, moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het bij de ingang van de tabernakel slachten. Daarna zullen Aärons zonen, de priesters, het bloed van het dier aan alle kanten van het altaar sprenkelen.

3-5 Het dankoffer zal een brandoffer voor de Here zijn. Het vet dat de ingewanden bedekt, de twee nieren en het vet dat daaraan zit en het vet dat aan de lendenen zit en het aanhangsel van de lever zullen de priesters, de zonen van Aäron, voor de Here verbranden. In zoʼn brandoffer verheugt de Here Zich. Als een geit of een schaap als dankoffer wordt gebracht aan de Here, moet het zonder gebreken zijn en mag het zowel mannelijk als vrouwelijk zijn, ram of ooi, bok of geit. 7,8 Als het een schaap is, moet de man die het brengt zijn hand op de kop leggen en het dier bij de ingang van de tabernakel slachten. De priesters zullen het bloed aan alle kanten van het altaar sprenkelen. Ook dit dankoffer zal een brandoffer voor de Here zijn. 9-11 Het vet, de staart, dicht bij de ruggegraat afgesneden, het vet dat de ingewanden bedekt, de twee nieren met het lendenvet eraan en het aanhangsel van de lever zal hij ook offeren. Dit zal het brandoffer voor de Here zijn.

12 Als iemand een geit brengt als een offer voor de Here, 13 moet hij zijn hand op de kop leggen en het dier bij de ingang van de tabernakel slachten. De priesters zullen het bloed aan alle kanten van het altaar sprenkelen 14 en op het altaar, als een brandoffer aan de Here, het volgende offeren: het vet dat de ingewanden bedekt, 15,16 de twee nieren met het lendenvet eraan en het aanhangsel van de lever. Dit brandoffer zal aangenaam zijn voor de Here. Al het vet is van de Here.

17 Dit is een eeuwige wet voor het hele land en alle geslachten. U mag absoluut geen vet of bloed eten.’

Gods wetten onopzettelijk overtreden

Toen gaf de Here de volgende opdrachten aan Mozes: ‘Vertel het volk Israël dat dit de regels zijn voor hen die onopzettelijk mijn wetten overtreden. Als een priester onopzettelijk iets doet dat de Here heeft verboden en op die manier schuld over het volk brengt, moet hij een jonge stier, zonder gebreken, offeren als zondoffer aan de Here. Hij moet de stier naar de ingang van de tabernakel brengen voor het oog van de Here, zijn hand op de kop van het dier leggen en het daarna voor het oog van de Here slachten. Dan zal de gezalfde priester een deel van het bloed de tabernakel binnenbrengen. Hij moet zijn vinger erin dopen en het bloed voor de Here zevenmaal voor het gordijn van het Heilige der Heiligen op de grond sprenkelen. Dan zal de priester met zijn vinger het bloed aan de horens van het reukofferaltaar strijken dat onder het oog van de Here in de tabernakel staat. De rest van het bloed zal hij uitgieten aan de voet van het brandofferaltaar dat bij de ingang van de tabernakel staat. Dan zal hij al het vet dat de ingewanden bedekt, de beide nieren en het vet dat daaraan zit, het lendevet en het aanhangsel van de lever nemen 10 en alles op het brandofferaltaar verbranden, net zoals dat gebeurt met een rund dat als dankoffer wordt gebracht. 11,12 De rest van de jonge stier—de huid, het vlees, de kop, de poten, de ingewanden en de mest—zal naar een reine plek buiten het kamp worden gebracht waar ook de as van het altaar heen wordt gebracht, en zal daar op een houtvuur worden verbrand.

13 Als het hele volk Israël zonder opzet heeft gezondigd en iets gedaan heeft wat de Here heeft verboden, is het hele volk schuldig. 14 Als zij zich bewust worden van wat zij hebben gedaan, moeten zij een jonge stier als zondoffer naar de ingang van de tabernakel brengen. 15 Daar zullen de leiders van het volk hun handen op de kop van de stier leggen en hem voor de ogen van de Here slachten. 16 De gezalfde priester zal een deel van het bloed de tabernakel binnenbrengen, 17 zijn vinger erin dopen en het zevenmaal op de grond voor het gordijn van het Heilige der Heiligen sprenkelen. 18 Een ander deel van het bloed zal hij met de vinger aan de horens van het altaar strijken dat in de tabernakel staat. De rest van het bloed zal hij aan de voet van het brandofferaltaar dat bij de ingang van de tabernakel staat, uitgieten. 19 Al het vet van de stier zal worden verwijderd en verbrand op het altaar. 20 Hij zal hetzelfde doen als bij een zondoffer. Zo zal de priester de zonde van het volk verzoenen en deze zal worden vergeven. 21 De rest van de stier zal de priester buiten het kamp brengen en daar verbranden net als bij het zondoffer van een enkeling gebeurt. Deze keer is het echter een zondoffer voor het hele volk.

22 Als een van de leiders van het volk onopzettelijk heeft gezondigd door iets te doen wat de Here heeft verboden en dus schuldig is, 23 moet hij, zodra hij zich daarvan bewust wordt, een bok zonder lichamelijke gebreken offeren. 24 Hij zal zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar ook de brandoffers worden geslacht en het de Here aanbieden als een offer voor zijn zonde. 25 De priester zal met zijn vinger een deel van het bloed aan de horens van het brandofferaltaar strijken en de rest aan de voet van het altaar uitgieten. 26 Al het vet zal op het altaar worden verbrand, net als bij het dankoffer. Zo zal de priester de zonde van de betreffende leider verzoenen en zijn zonde zal hem worden vergeven.

27,28 Als iemand uit het volk zonder het te beseffen heeft gezondigd door iets te doen wat de Here heeft verboden en hij het zich bewust wordt, moet hij een geit zonder gebreken als offer aan de Here brengen ter verzoening van zijn zonde. 29-31 Hij zal zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar ook de brandoffers worden geslacht. De priester zal een deel van het bloed met zijn vinger aan de horens van het brandofferaltaar strijken. De rest zal hij aan de voet van het altaar uitgieten. Net als bij het dankoffer, zal hij het vet van de geit nemen en het op het altaar verbranden, als een aangenaam offer voor de Here. Zo zal de priester zijn zonde verzoenen en het zal hem worden vergeven.

32 Als iemand een schaap als zondoffer brengt, moet hij een vrouwelijk dier zonder gebreken nemen. 33 Hij zal zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar ook de dieren voor de brandoffers worden geslacht als offer voor zijn zonde. 34 De priester zal een gedeelte van het bloed met zijn vinger aan de horens van het brandofferaltaar strijken. Het overgebleven bloed zal hij aan de voet van het altaar uitgieten. 35 Het vet zal hij er vanaf halen, net als bij het schaap van het dankoffer gebeurt en het op het altaar verbranden als elk ander offer aan de Here waarbij vuur wordt gebruikt. Op die manier zal de priester de zonde van de man verzoenen en zijn zonde zal hem worden vergeven.’

De brand-offers

De Heer riep Mozes bij Zich in de tent van ontmoeting. Hij zei tegen hem: "Geef de Israëlieten de volgende regels over de brand-offers.

Als iemand Mij een brand-offer wil brengen, dan moet hij een dier van zijn vee geven: een rund, een schaap of een geit.

Als hij een rund wil offeren, moet hij een gezonde jonge stier uitzoeken. Hij moet hem bij de ingang van de tent van ontmoeting offeren. Hij moet het dier vrijwillig en van harte offeren. Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen.[a] Zo zal Ik de man vergeving kunnen geven voor wat hij verkeerd gedaan heeft. Daarna moet hij de stier bij Mij slachten bij het altaar dat bij de ingang van de tent van ontmoeting staat. De zonen van Aäron, de priesters, moeten het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen. Daarna moet de man de huid van het dier afstropen en het dier in stukken snijden. De priester moet hout op het vuur op het altaar leggen. Op dat houtvuur moet hij de stukken vlees, de kop en het vet leggen. De darmen en de poten moet hij met water wassen. Daarna moet de priester die op de andere stukken leggen en dan alles op het altaar verbranden. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer.

10 Als hij een schaap of geit wil offeren, moet hij een gezond mannetjes-dier uitzoeken. 11 Hij moet het bij Mij slachten aan de noordkant van het altaar bij de ingang van de tent van ontmoeting. De priester moet het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen. 12 Daarna moet de man het dier in stukken snijden. De priester moet de stukken vlees, de kop en het vet op het houtvuur op het altaar leggen. 13 De darmen en de poten moeten met water gewassen worden. Daarna moet de priester die op de andere stukken leggen en dan alles op het altaar verbranden. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer.

14 Als hij Mij vogels wil offeren, moet hij daarvoor twee duiven nemen. 15 De priester moet bij het altaar de koppen eraf draaien en op het altaar verbranden. Hij moet tegen de zijkant van het altaar het bloed uit de lijfjes drukken. 16 Dan moet hij de krop uit de vogel halen en met de veren aan de oostkant naast het altaar op de ashoop gooien. 17 Hij moet de vleugels inscheuren, zonder ze van de lijfjes te trekken. Daarna moet de priester de vogels verbranden op het houtvuur op het altaar. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer."[b]

De meel-offers

De Heer zei tegen Mozes: "Als iemand voedsel aan Mij wil offeren, dan moet hij daarvoor fijn meel nemen. Hij moet er olijf-olie op gieten en er wierook op leggen. Dat moet hij naar de priesters brengen. De priester moet een handvol van het meel en de olie nemen, met alle wierook, en dat samen op het altaar verbranden. Het betekent dat het hele offer aan Mij is gegeven, ook al wordt er maar een deel van verbrand. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer. De rest van het meel-offer is voor de priesters om op te eten. Het is heel erg heilig, omdat het een deel van mijn offers is.

Als je brood aan Mij wil offeren, dan moet dat brood van fijn meel gemaakt zijn. Je moet koeken maken van meel dat gemengd is met olijf-olie, maar zonder gist. Dunne koeken zonder gist en bestreken met olijf-olie mogen ook. Als je iets wil offeren wat je op een bakplaat gebakken hebt, dan moet het gemaakt zijn van fijn meel dat gemengd is met olijf-olie. Er mag geen gist in zitten. Je moet het brood in stukken breken en er dan olijf-olie op gieten. Het is een meel-offer. Als je iets offert wat in een pan wordt gebakken, dan moet het ook van fijn meel en olijf-olie gemaakt worden.

Je moet het meel-offer dat je gemaakt hebt, bij Mij brengen. Je moet het aan de priester geven en hij zal het naar het altaar brengen. De priester moet een deel van het meel-offer naar Mij omhoog houden en daarna op het altaar verbranden. Dat betekent dat het hele meel-offer aan Mij is gegeven, ook al wordt er maar een deel van verbrand. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer. 10 Het andere deel is voor de priesters om op te eten. Het is heel erg heilig, omdat het een deel van mijn offers is.

11 Een meel-offer mag nooit met gist klaargemaakt worden. Er mag nooit gist of honing in een meel-offer zitten. 12 Je mag gist en honing wel offeren als eerste deel van de oogst van je land, maar je mag ze nooit als brand-offer aan Mij geven. 13 En in elk meel-offer moet je zout doen. Het zout herinnert je eraan dat mijn verbond met jullie een eeuwig verbond is. Daarom moet je in al je offers zout doen. Je mag het niet weglaten.

14 Als je Mij een meel-offer wil brengen van het eerste deel van je oogst, dan moet je verse aren drogen bij het vuur en daarna de graankorrels fijnwrijven. 15 Je moet er olijf-olie op gieten en er wierook op leggen. Breng het dan naar de priester. 16 De priester moet een deel van het fijngewreven graan en de olie nemen, met alle wierook, en dat op het altaar verbranden. Dat betekent dat het hele meel-offer aan Mij is gegeven, ook al wordt er maar een deel van verbrand. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer."[c]

De dank-offers

De Heer zei tegen Mozes: "Als iemand Mij een offer wil brengen om Mij te danken, mag hij een koe of een stier offeren. Hij moet een gezond dier bij Mij brengen. Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het dier slachten bij de ingang van de tent van ontmoeting. De priester moet het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen. Het vet van het dier moet op het altaar verbrand worden maar het vlees mag worden opgegeten. Hij moet het vet weghalen dat rond de darmen zit, de twee nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever. De priester moet dat op het altaar verbranden, op het brand-offer dat op het houtvuur ligt. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer.

Als iemand een schaap of geit als dank-offer aan Mij wil offeren, dan moet hij een gezond dier uitkiezen. Het mag een mannetjes-dier of een vrouwtjes-dier zijn. Als hij een schaap offert, moet hij het dier bij Mij brengen. Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten vóór de tent van ontmoeting. De priester moet het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen. Het vlees mag worden opgegeten, maar het vet van het dier moet op het altaar worden verbrand: al het vet, de hele staart, die hij dicht bij de ruggengraat moet afsnijden, al het vet dat rond de darmen zit, 10 de twee nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever. 11 De priester moet dat op het altaar verbranden. Zo is het een geschenk voor Mij.

12 Als hij een geit offert, moet hij het dier bij Mij brengen. 13 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten vóór de tent van ontmoeting. De priester moet het bloed rondom tegen de zijkanten van het altaar werpen. 14 Het vlees mag worden opgegeten, maar het vet van het dier moet op het altaar worden verbrand: al het vet dat rond de darmen zit, 15 de twee nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever. 16 De priester moet dat op het altaar verbranden. Als hij het zó doet, ben Ik blij met zijn geschenk. Al het vet is voor Mij.

17 Dit is een eeuwige wet voor jullie en voor alle families ná jullie, overal waar jullie wonen: jullie mogen helemaal geen vet of bloed eten."[d]

Vergevings-offers

De Heer zei tegen Mozes: "Geef de Israëlieten de volgende regels over wat er moet gebeuren als iemand per ongeluk iets heeft gedaan wat Ik verboden heb.[e]

Als de hogepriester per ongeluk iets heeft gedaan wat Ik verboden heb, rust er schuld op het hele volk. Daarom moet hij een jonge, gezonde stier uitzoeken en die aan Mij offeren. Het is een vergevings-offer. Hij moet die stier bij Mij brengen bij de ingang van de tent van ontmoeting. Daar moet hij zijn hand op de kop van de stier leggen en het dier daar bij Mij slachten. De hogepriester moet met een deel van het bloed van de stier de tent van ontmoeting binnengaan. Daar moet hij zijn vinger in het bloed dopen en zeven keer bloed op de grond sprenkelen, vóór het gordijn voor de allerheiligste kamer. Ook moet hij een deel van het bloed aan de horens van het wierook-altaar smeren, dat vóór Mij staat in de tent van ontmoeting. De rest van het bloed moet hij uitgieten aan de voet van het brandoffer-altaar, dat bij de ingang van de tent van ontmoeting staat. Dan moet hij al het vet uit de stier weghalen: het vet rond de darmen, de twee nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever. 10 Dus net als bij de koe of stier voor het dank-offer. Dat vet moet de priester verbranden op het brandoffer-altaar. 11 Maar de rest, dus de huid en al het vlees, de kop, de poten, de darmen en de mest, 12 moet hij buiten het tentenkamp brengen, naar een speciale, reine plek. Dat is de plek waar ook de as van de offers weggegooid wordt. Daar moet hij dat alles op een houtvuur verbranden.

13 Als het hele volk Israël per ongeluk iets heeft gedaan wat Ik verboden heb, rust er schuld op het hele volk. 14 Als ze ontdekken dat ze per ongeluk iets verkeerds hebben gedaan, moeten ze een jonge stier offeren om vergeving te krijgen. Ze moeten hem bij Mij brengen. 15 En de leiders van het volk moeten vóór de ingang van de tent van ontmoeting hun handen op de kop van de stier leggen en het dier daar bij Mij slachten. 16 Daarna moet de hogepriester met een deel van het bloed de tent van ontmoeting binnengaan. 17 Daar moet hij zijn vinger in het bloed dopen en zeven keer bloed op de grond sprenkelen, vóór het gordijn voor de allerheiligste kamer. 18 Ook moet hij een deel van het bloed aan de horens van het wierook-altaar smeren, dat vóór Mij staat in de tent van ontmoeting. De rest van het bloed moet hij uitgieten aan de voet van het brandoffer-altaar dat bij de ingang van de tent van ontmoeting staat. 19 Dan moet hij al het vet uit de stier weghalen en op het altaar verbranden. 20 Hij moet met deze stier precies hetzelfde doen als met de stier waarmee hij voor zichzelf vergeving vroeg. Zo moet de priester vergeving voor hen vragen, en ze zullen vergeving krijgen voor wat ze verkeerd gedaan hebben. 21 De rest van de stier moet hij buiten het tentenkamp brengen en verbranden, zoals hij met de eerste stier gedaan heeft. Als het offer zó gebracht wordt, krijgt het hele volk vergeving.

22 Als één van de leiders van het volk per ongeluk iets heeft gedaan wat Ik verboden heb, dan is hij schuldig. 23 Als hem verteld wordt dat hij per ongeluk iets verkeerds heeft gedaan, moet hij een gezonde mannetjes-geit offeren om vergeving te krijgen. 24 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar altijd de dieren voor het brand-offer voor Mij geslacht worden. Met dit offer krijgt hij vergeving voor wat hij verkeerd gedaan heeft. 25 De priester moet met zijn vinger een deel van het bloed aan de horens van het brandoffer-altaar smeren. De rest van het bloed moet hij aan de voet van het brandoffer-altaar uitgieten. 26 Maar al het vet moet hij op het altaar verbranden, net zoals het vet van het dank-offer. Zo moet de priester voor hem om vergeving vragen voor wat hij verkeerd gedaan heeft, en hij zal er vergeving voor krijgen.

27 Als iemand van de gewone mensen van het volk per ongeluk iets heeft gedaan wat Ik verboden heb, dan is hij schuldig. 28 Als hem verteld wordt dat hij iets verkeerds heeft gedaan, moet hij een gezonde vrouwtjes-geit offeren om vergeving te krijgen. 29 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar altijd de dieren voor het brand-offer geslacht worden. 30 De priester moet met zijn vinger een deel van het bloed aan de horens van het brandoffer-altaar smeren. De rest van het bloed moet hij aan de voet van het altaar uitgieten. 31 Maar al het vet moet hij uit het dier weghalen, net zoals bij het dank-offer. Dat vet moet hij op het altaar verbranden. Als hij het zó doet, ben Ik blij met het offer. Zo moet de priester voor hem om vergeving vragen voor wat hij verkeerd gedaan heeft, en hij zal er vergeving voor krijgen.

32 Als hij geen geit maar een schaap wil offeren, moet hij een gezond vrouwtjes-dier brengen. 33 Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar altijd de dieren voor het brand-offer geslacht worden. 34 De priester moet met zijn vinger een deel van het bloed aan de horens van het brandoffer-altaar smeren. De rest van het bloed moet hij aan de voet van het altaar uitgieten. 35 Maar al het vet moet hij uit het dier weghalen, net zoals bij het dank-offer. Dat vet moet hij op het altaar verbranden. Zo moet de priester voor hem om vergeving vragen voor wat hij verkeerd gedaan heeft, en hij zal er vergeving voor krijgen. (lees verder)

Footnotes

  1. Leviticus 1:4 Zo legde de man als het ware zijn eigen schuld op het dier. Het dier ging de straf dragen voor de schuld van de man.
  2. Leviticus 1:17 Lees verder over de brand-offers in Leviticus 6:8-13.
  3. Leviticus 2:16 Lees verder over de meel-offers in Leviticus 6:14-23.
  4. Leviticus 3:17 Lees verder over de dank-offers in Leviticus 7:11-21 en 28-38.
  5. Leviticus 4:2 Vergelijk dit met de aantekening bij Leviticus 5:14.