Add parallel Print Page Options

Land voor de overige stammen

19 De stam van Simeon kreeg als volgende een stuk land toegewezen dat midden in het eerder aan Juda toegewezen gebied lag. 2-7 Hun erfdeel omvatte de volgende zeventien steden met de daarbij behorende dorpen: Berseba, Seba, Molada, Hazar-Sual, Bala, Ezem, Eltholad, Bethul, Chorma, Ziklag, Bet-Hammarchaboth, Hazar-Susa, Bet-Lebaoth, Saruhen, Aïn, Rimmon, Ether en Asan. De steden die zich naar het zuiden uitstrekten tot aan Baälath-Beër (ook wel Rama in de Negev genoemd), werden aan de stam van Simeon gegeven. Zo kwam het erfdeel van Simeons stam uit het vroegere gebied van Juda, want dat gebied bleek te groot te zijn voor Juda.

10 De derde stam die land kreeg toegewezen, was die van Zebulon. De grens daarvan begon aan de zuidzijde van Sarid. 11 Vandaar ging hij in westelijke richting naar Marala en Dabbeseth, tot hij de rivier ten oosten van Jokneam bereikte. 12 In de tegenovergestelde richting liep de grens naar het oosten, naar de grens van Chisloth-Thabor en vandaar naar Dobrath en Jafia. 13 Verder naar het oosten raakte de grenslijn Gath-Chefer, Eth-Kazin en Rimmon en draaide in de richting van Nea. 14 De noordgrens van Zebulon liep langs Hannathon en eindigde bij de vallei van Jiftah-El. 15,16 De steden in deze gebieden, zonder de bovengenoemde, omvatten Kattath, Nahalal, Simron, Idala, Bethlehem en alle omliggende dorpen. Samen waren er twaalf van zulke steden.

17-23 De vierde stam waaraan land werd toegewezen, was die van Issachar. Zijn grenzen omvatten de volgende steden: Jizreël, Chesulloth, Sunem, Hafaraïm, Sion, Anacharath, Rabbith, Kisjon, Ebez, Remeth, En-Gannim, En-Hadda, Bet-Pazez, Thabor, Sahazima en Bet-Semes, in totaal zestien steden, elk met de haar omringende dorpen. De grens van Issachar eindigde aan de Jordaan.

24-26 De stam van Aser was de vijfde die land kreeg toegewezen. De grenslijnen omvatten de volgende steden: Helkath, Hali, Beten, Achsaf, Allammelech, Amad en Misal. De westelijke grens liep van de Karmel naar de rivier Libnath, 27 ging daar in oostelijke richting verder naar Bet-Dagon en liep tot aan Zebulon in de vallei van Jiftah-El, noordelijk voorbij de steden Bet-Emek en Nehiël. Daarna liep hij verder oostelijk naar Chabul, 28 Ebron, Rechob, Hammon, Kana en Groot-Sidon. 29 Vanaf dat punt liep de grens in de richting van Rama en de versterkte stad Tyrus en bereikte de Middellandse Zee bij Hosa. Het gebied omvatte ook Chebel, Achzib, 30,31 Umma, Afek en Rechob, in totaal tweeëntwintig steden met de omringende dorpen.

32 De zesde stam die gebied kreeg toegewezen, was die van Naftali. 33 Zijn grens begon bij Juda bij Zaänannim en strekte zich via Adami-Nekeb, Jabneël en Lakkum uit tot de Jordaan. 34 De westgrens liep naar Aznoth-Thabor en via Hukkok naar de grens van Zebulon in het zuiden, met de grens van Aser in het westen en de Jordaan in het oosten. 35-39 De versterkte steden die in dit gebied lagen, waren: Ziddim, Zer, Hammath, Rakkath, Chinnereth, Adama, Rama, Hazor, Kedes, Edreï, En-Hazor, Jiron, Migdal-El, Horem, Bet-Anath en Bet-Semes. Het gebied omvatte dus negentien steden met de omringende dorpen.

40 De laatste stam die zijn gebied kreeg toegewezen, was die van Dan. 41-46 De steden in zijn gebied waren: Zora, Estaol, Ir-Semes, Saälabbin, Ajalon, Jithla, Elon, Timnata, Ekron, Elteké, Gibbethon, Baälath, Jehud, Bené-Barak, Gath-Rimmon, Mé-Jarkon, Rakkon en het gebied tegenover Jafo. 47,48 De Dannieten lieten zich terugdringen in het gebergte, waardoor hun gebied te klein werd. Daarom namen de Dannieten de stad Lesem in, doodden de inwoners en vestigden zich daar. Zij noemden die stad Dan, naar hun stamvader.

49 Zo werd al het land onder de stammen verdeeld en werden de grenslijnen getrokken. Het volk gaf een speciaal stuk land aan Jozua, 50 want de Here had gezegd dat hij elke stad mocht hebben die hij maar wilde. Jozua koos Timnath-Serach in het heuvelgebied van Efraïm, hij herbouwde de stad en woonde er voortaan. 51 De priester Eleazar, Jozua en de stamleiders van Israël hadden de leiding van de heilige loting waarmee het land onder de stammen werd verdeeld. Dit had plaats onder het oog van de Here bij de ingang van de tabernakel in Silo.

De vrijsteden

20 1,2 De Here zei tegen Jozua: ‘Zeg het volk Israël dat nu de vrijsteden moeten worden aangewezen, zoals Ik Mozes heb opgedragen. Als een man iemand zonder opzet heeft gedood, kan hij naar een van deze steden vluchten en worden beschermd tegen de wraak van de familieleden. Als de onschuldige dader een van deze steden weet te bereiken, moet hij naar het stadsbestuur gaan en uitleggen wat er is gebeurd. De bestuurders moeten hem binnenlaten en een verblijfplaats geven in hun stad. Als een familielid van de dode komt om wraak te nemen, mogen zij de onschuldige dader niet aan hem uitleveren, omdat geen opzet in het spel was. De man die per ongeluk de dood veroorzaakte, moet in de stad blijven tot de rechters een uitspraak over hem hebben gedaan of tot de dood van de hogepriester die in functie was toen het ongeluk gebeurde. Daarna is hij vrij om naar huis terug te gaan.’

De steden die als vrijstad werden aangewezen, waren: Kedes in Galilea in de bergen van Naftali, Sichem in het bergland van Efraïm, Kirjat-Arba (ook wel Hebron genoemd) in het bergland van Juda. De Here gaf tevens de opdracht dat drie steden ten oosten van de Jordaan, tegenover Jericho, als vrijstad moesten worden aangewezen. Dat waren: Beser, in de hooggelegen woestijn van het gebied van Ruben, Ramot in Gilead in het gebied van Gad en Golan in Basan, in het gebied dat hoorde bij de stam van Manasse.

Deze vrijsteden waren zowel toegankelijk voor vreemdelingen die in Israël woonden, als voor de Israëlieten zelf. Zo kon iemand die per ongeluk een ander had gedood, naar die plaats vluchten om te worden berecht in plaats van het slachtoffer te worden van wraak.

Steden voor de priesters en Levieten

21 De leiders van de stam van Levi kwamen naar Silo voor overleg met de priester Eleazar, Jozua en de leiders van de andere stammen. ‘De Here gaf Mozes opdracht de Levieten weidegrond te geven voor hun vee en steden om in te wonen,’ zeiden zij. Daarom kregen zij enkele steden met de weidegrond daar omheen. Dertien van deze steden waren oorspronkelijk toegewezen aan de stammen van Juda, Simeon en Benjamin. Zij werden gegeven aan priesters van de Kehatieten. Die maakten deel uit van de stam van Levi en waren nakomelingen van Aäron. De andere gezinnen van de Kehatieten kregen tien steden in de gebieden van Efraïm, Dan en Manasse.

De Gersonieten ontvingen dertien steden in het gebied Basan die door loting werden aangewezen. Deze steden waren afkomstig van de stammen Issachar, Aser, Naftali en Manasse.

De Merarieten kregen twaalf steden van de stammen Ruben, Gad en Zebulon. Zo werd gehoorzaamd aan de opdracht van de Here aan Mozes en werden de steden en weiden door het lot aangewezen.

9-16 De eersten die hun toewijzing kregen, waren de priesters, de nakomelingen van Aäron die deel uitmaakten van de Kehatieten. De stammen van Juda en Simeon gaven hun de volgende negen steden met de omringende weidegrond: de vrijstad Hebron in het bergland van Juda—ook wel Kirjat-Arba genoemd—maar het akkerland rond de stad en de omringende dorpen werden aan Kaleb gegeven, en verder Libna, Jatthir, Esthemoa, Holon, Debir, Aïn, Jutta en Bet-Semes. Bij elke stad kregen zij tevens de weidegronden. 17,18 De stam van Benjamin gaf hun de volgende vier steden met de bijbehorende weidegrond: Gibeon, Geba, Anathoth en Almon. 19 Zo werden in totaal dertien steden aan de priesters, de nakomelingen van Aäron, overgedragen. 20-22 De andere families van de Kehatieten ontvingen vier steden met bijbehorende weidegrond van de stam van Efraïm: de vrijstad Sichem, Gezer, Kibzaïm en Bet-Horon. 23,24 De volgende vier steden met weidegronden werden gegeven door de stam van Dan: Elteké, Gibbethon, Ajalon en Gath-Rimmon. 25 De halve stam van Manasse gaf de steden Taänach en Gath-Rimmon met de omringende weidegronden. 26 Zo kreeg de rest van de Kehatieten in totaal tien steden toegewezen. 27 De nakomelingen van Gerson, een andere groep Levieten, ontvingen twee steden met weidegrond van de stam van Manasse: de vrijstad Golan in Basan en Beësthera. 28,29 De stam van Issachar gaf vier steden: Kisjon, Dobrath, Jarmuth en En-Gannim, elk met de weidegronden. 30,31 De stam van Aser gaf vier steden met weidegrond: Misal, Abdon, Helkath en Rechob. 32 De stam van Naftali gaf de vrijstad Kedes in Galilea, Hammoth-Dor en Kartan. 33 Zo werden er dertien steden met de bijbehorende grond toegewezen aan de Gersonieten.

34,35 De overblijvende Levieten—de Merarieten—kregen van de stam van Zebulon de volgende vier steden met weidegrond: Jokneam, Karta, Dimna en Nahalal.

36,37 De stam van Ruben gaf hun Beser, Jahza, Kedemoth en Mefaäth, ook elk met weidegrond. 38,39 Van de stam van Gad kregen zij de volgende vier steden met de omliggende weidegrond: de vrijstad Ramot in Gilead, Machanaïm, Chesbon en Jazer. 40 Zo kregen de Merarieten in totaal twaalf steden in bezit. 41,42 Het totaal aantal steden dat aan de Levieten werd gegeven, bedroeg achtenveertig.

43 De Here gaf de Israëlieten al het land, dat Hij hun voorouders had beloofd. Zij kwamen het land binnen, veroverden het en gingen er wonen. 44 De Here gaf hun vrede, zoals Hij had beloofd. Niemand kon het tegen hen opnemen, de Here hielp hen al hun vijanden te verslaan. 45 Alle beloften die de Here aan het volk Israël had gedaan, werden vervuld.

Het eigen gebied van de stam van Simeon

19 Het tweede lot viel op de stam van Simeon. Hun eigen gebied lag midden in het gebied van de stam van Juda. Ze kregen de volgende steden: Berseba, Seba, Molada, Hazar-Sual, Bala, Azem, Eltolad, Betul, Horma, Ziklag, Bet-Hammarkabot, Hazar-Suza, Bet-Lebaot en Saruhen. Samen 13 steden, met de dorpen die daarbij hoorden. Verder Aïn, Rimmon, Eter en Asan. Samen vier steden, met de dorpen die daarbij hoorden. Ze kregen dus ook alle dorpen die rondom deze steden lagen, tot aan Baälat-Beër (dat is Zuid-Ramat). Dit was het gebied dat werd verdeeld onder de families van de stam van Simeon. Dit gebied was afgehaald van het gebied van de stam van Juda, omdat hun gebied te groot voor hen was.

Het eigen gebied van de stam van Zebulon

10 Het derde lot viel op de stam van Zebulon. De grens van hun gebied liep tot Sarid. 11 Van daar liep de grens in westelijke richting omhoog naar Marala, daarna naar Dabbeset en van daar tot de beek tegenover Jokneam. 12 Vanaf Sarid recht naar het oosten, via Kislot-Tabor naar Dobrat en omhoog naar Jafia. 13 Van daar recht naar het oosten naar Gat-Hefer, Et-Kazin en Rimmon-Metohar. Dan in een boog om Nea heen, 14 langs de noordkant van Hannaton, tot aan het dal van Jifta-El. 15 Bij hun gebied hoorden de steden Kattat, Nahalal, Simron, Jidala en Betlehem. Samen twaalf steden, met de dorpen die daarbij hoorden. 16 Dit was het gebied dat werd verdeeld onder de families van de stam van Zebulon, met de steden en de dorpen die bij die steden hoorden.

Het eigen gebied van de stam van Issaschar

17 Het vierde lot viel op de stam van Issaschar. In hun gebied lagen de volgende steden: 18 Jizreëla, Kesullot, Sunem, 19 Hafaraïm, Sion, Anacharat, 20 Rabbit, Kisjon, Ebez, 21 Remet, En-Gannim, En-Hadda en Bet-Pazzez. 22 De grens van hun gebied liep langs Tabor, Sahazima en Bet-Semes tot aan de Jordaan. Samen 16 steden, met de dorpen die daarbij hoorden. 23 Dit waren het gebied, de steden en de dorpen die werden verdeeld onder de families van de stam van Issaschar.

Het eigen gebied van de stam van Aser

24 Het vijfde lot viel op de stam van Aser. 25 In hun gebied lagen de volgende steden: Helkat, Hali, Beten, 26 Achsaf, Allammelech, Amad en Misal. 27 De zuidgrens van hun gebied begon in het westen bij de Karmel en Sichor-Libnat. Van daar boog de grens naar het oosten naar Bet-Dagon, tot aan het gebied van de stam van Zebulon en het dal van Jifta-El in het noorden. Dan langs Bet-Emek en Nehiël, tot aan de noordkant van Kabul. 28 Dan langs Ebron, Rehob, Hammon en Kana tot aan Groot-Sidon. 29 Daarna met een boog naar Rama en Tyrus, van daar met een boog naar Hosa, tot aan de grote zee. Ook Achzib, Umma, Afek en Rehob kregen ze. 30 Samen 22 steden, met de dorpen die daarbij hoorden. 31 Dit waren het gebied, de steden en de dorpen die werden verdeeld onder de families van de stam van Aser.

Het eigen gebied van de stam van Naftali

32 Het zesde lot viel op de stam van Naftali. 33 De grens van hun gebied liep van Helef en Allon naar Zaänannim en Adami-Nekeb, Jabneël en Lakkum, tot aan de Jordaan. 34 Van daar naar het westen, naar Asnot-Tabor en naar Hukkok, tot aan het gebied van Zebulon in het zuiden, het gebied van de stam van Aser in het westen en tot aan Juda aan de Jordaan in het oosten. 35 De steden die ze kregen waren Ziddim, Zer, Hammat, Rakkat, 36 Kinneret, Adama, Rama, Hazor, 37 Kedes, Edreï, En-Hazor, Jiron, 38 Migdal-El, Horem, Bet-Anat en Bet-Semes. Samen 19 steden, met de dorpen die daarbij hoorden. 39 Dit waren het gebied, de steden en de dorpen die werden verdeeld onder de families van de stam van Naftali.

Het eigen gebied van de stam van Dan

40 Het zevende lot viel op de stam van Dan. In hun gebied lagen de volgende steden: 41 Zora, Estaol, Ir-Semes, Saälabbin, 42 Ajalon, Jitla, Elon, 43 Timnata, Ekron, Elteké, 44 Gibbeton, Baälat, Jehud, 45 Bené-Berak, Gat-Rimmon, Mé-Jarkon en Rakkon, 46 en het gebied rond Jafo. 47 Omdat de stam van Dan dat gebied te klein vond, veroverden ze Lesem, doodden alle bewoners en gingen er wonen. Ze gaven aan de stad Lesem de naam Dan, naar hun voorvader Dan. 48 Dit waren het gebied, de steden en de dorpen die werden verdeeld onder de families van de stam van Dan.

Het land is verdeeld

49 Toen de Israëlieten het land hadden verdeeld onder de verschillende stammen, gaven ze Jozua een eigen stuk grond. 50 Dat had de Heer zo bevolen. Ze gaven hem de stad waar hij om gevraagd had: Timnat-Sera in de bergen van de stam van Efraïm. Hij herbouwde de stad en ging er wonen.

51 Alle gebieden van de stammen werden door de priester Eleazar, Jozua en de stamhoofden verloot onder de stammen. Dat gebeurde bij de Heer, bij de ingang van de tent van ontmoeting. Toen waren ze klaar met het verdelen van het land.

De vrijsteden

20 De Heer zei tegen Jozua: "Zeg tegen de Israëlieten: Wijs nu de vrijsteden aan waar Ik door Mozes met jullie over gesproken heb. Als iemand per ongeluk iemand gedood heeft, kan hij naar zo'n stad vluchten. Dan zal hij niet gedood worden door de man die wraak komt nemen voor de dood van die man. Als hij bij één van die steden komt, moet hij eerst naar de leiders van de stad in de stadspoort gaan.[a] Hij moet hun vertellen wat er is gebeurd. Daarna moeten ze hem in de stad binnenlaten en hem een plaats aanwijzen waar hij mag blijven wonen. Als hij achtervolgd wordt door de man die wraak wil nemen, mag hij niet aan hem uitgeleverd worden. Want hij heeft per ongeluk iemand gedood, zonder dat hij het van plan was. Hij heeft hem niet uit haat gedood. Hij moet in die stad blijven wonen totdat alles uitgezocht is en de rechter over hem heeft besloten dat hij inderdaad niet expres gedood heeft. En pas als de hogepriester is gestorven en er een nieuwe hogepriester komt, mag hij teruggaan naar de stad waaruit hij is weggevlucht. Daar mag hij weer in zijn eigen huis gaan wonen."

Toen wezen ze de volgende vrijsteden aan: Kedes in Galilea in de bergen van de stam van Naftali, Sichem in de bergen van de stam van Efraïm en Kirjat-Arba (dat is Hebron) in de bergen van de stam van Juda. Aan de oostkant van de Jordaan, ten oosten van Jericho: Bezer in de woestijn op de hoogvlakte van de stam van Ruben, Ramot in Gilead van de stam van Gad en Golan in Bazan van de stam van Manasse.

Dit waren de steden waar elke Israëliet en elke vreemdeling die per ongeluk iemand had gedood, naartoe zou kunnen vluchten. Zo zou hij niet gedood kunnen worden door de man die wraak komt nemen voor de dood van die persoon, vóórdat hij voor de rechter is gekomen.

De Levieten krijgen hun steden

21 De familiehoofden van de Levieten kwamen naar Silo. Ze wilden iets vragen aan de priester Eleazar, Jozua en de familiehoofden van de stammen van de Israëlieten. Ze zeiden tegen hen: "De Heer heeft tegen Mozes gezegd dat we steden zouden krijgen om in te wonen en graslanden voor ons vee." Toen gaf elke stam, omdat de Heer dat zo bevolen had, van zijn eigen gebied een aantal steden aan de Levieten, met de graslanden daar omheen.

Ze trokken eerst het lot voor de families van Kehat. De familie van Aäron[b] kreeg van de stammen van Juda, Simeon en Benjamin 13 steden. De andere families van Kehat kregen door het lot tien steden van de stammen van Efraïm en Dan en van de halve stam van Manasse. De families van Gerson kregen door het lot 13 steden van de stammen van Issaschar, Aser en Naftali en van de halve stam van Manasse in Bazan. De families van Merari kregen twaalf steden van de stammen van Ruben, Gad en Zebulon. De Israëlieten gaven deze steden en de graslanden er omheen aan de Levieten door er over te loten, zoals de Heer aan Mozes bevolen had.

De steden voor de familie van Aäron

De familie van Aäron kreeg de volgende steden van de stammen van Juda en Simeon. 10 Omdat het eerste lot op de familie van Kehat gevallen was, was de eerste stad voor hen. 11 Zo kreeg de familie van Kehat de stad Kirjat-Arba (deze Arba is de vader van Anok), dat is Hebron, in de bergen van de stam van Juda, met de graslanden die daar omheen liggen. 12 Maar de akkers van die stad en de dorpen die bij die stad hoorden, waren voor Kaleb.[c]

13 De familie van de priester Aäron kreeg dus de vrijstad Hebron met de graslanden daar omheen. Verder Libna met de graslanden daar omheen, 14 Jattir met de graslanden daar omheen, Estemoa met de graslanden daar omheen, 15 Holon met de graslanden daar omheen, Debir met de graslanden daar omheen, 16 Aïn met de graslanden daar omheen, Jutta met de graslanden daar omheen en Bet-Semes met de graslanden daar omheen. Van deze twee stammen kregen ze dus negen steden. 17 Van de stam van Benjamin kregen ze vier steden: Gibeon met de graslanden daar omheen, Geba met de graslanden daar omheen, 18 Anatot met de graslanden daar omheen en Almon met de graslanden daar omheen. 19 In totaal kreeg de familie van Aäron, dus alle priesterfamilies, 13 steden met de graslanden daar omheen.

De steden voor de andere families van Kehat

20 De andere families van Kehat kregen van de stam van Efraïm vier steden die hun door het lot werden aangewezen. 21 Ze kregen de vrijstad Sichem op de bergen van de stam van Efraïm, met de graslanden daar omheen, Gezer met de graslanden daar omheen, 22 Kibzaïm met de graslanden daar omheen en Bet-Horon met de graslanden daar omheen. 23 Van de stam van Dan kregen ze vier steden: Elteké met de graslanden daar omheen, Gibbeton met de graslanden daar omheen, 24 Ajalon met de graslanden daar omheen en Gat-Rimmon met de graslanden daar omheen. 25 Van de halve stam van Manasse kregen ze twee steden: Taänach met de graslanden daar omheen en Gat-Rimmon met de graslanden daar omheen. 26 In totaal kregen zij tien steden met de graslanden daar omheen.

De steden voor de families van Gerson

27 De families van Gerson kregen van de halve stam van Manasse twee steden: de vrijstad Golan in Bazan met de graslanden daar omheen en Beëstera met de graslanden daar omheen. 28 Van de stam van Issaschar kregen ze vier steden: Kisjon met de graslanden daar omheen, Dobrat met de graslanden daar omheen, 29 Jarmut met de graslanden daar omheen en En-Gannim met de graslanden daar omheen. 30 Van de stam van Aser kregen ze vier steden: Misal met de graslanden daar omheen, Abdon met de graslanden daar omheen, 31 Helkat met de graslanden daar omheen en Rehob met de graslanden daar omheen. 32 Van de stam van Naftali kregen ze drie steden: de vrijstad Kedes in Galilea met de graslanden daar omheen, Hammot-Dor met de graslanden daar omheen en Kartan met de graslanden daar omheen. 33 In totaal kregen de families van Gerson 13 steden met de graslanden daar omheen.

De steden voor de families van Merari

34 De families van Merari, de rest van de Levieten, kregen van de stam van Zebulon vier steden: Jokneam met de graslanden daar omheen, Karta met de graslanden daar omheen, 35 Dimna met de graslanden daar omheen en Nahalal met de graslanden daar omheen. 36 Van de stam van Ruben kregen ze vier steden: Bezer met de graslanden daar omheen, Jaza met de graslanden daar omheen, 37 Kedemot met de graslanden daar omheen en Mefaät met de graslanden daar omheen. 38 Van de stam van Gad kregen ze vier steden: de vrijstad Ramot in Gilead met de graslanden daar omheen, Mahanaïm met de graslanden daar omheen, 39 Hesbon met de graslanden daar omheen en Jaëzer met de graslanden daar omheen. 40 De families van Merari kregen door loting deze twaalf steden.

De steden zijn verdeeld

41 In totaal kregen de Levieten van de andere stammen 48 steden als eigendom, met de graslanden daar omheen. 42 Ze kregen steeds niet alleen de stad, maar ook de graslanden die daar omheen lagen.

43 Zo heeft de Heer aan Israël het hele land gegeven dat Hij aan hun voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob had beloofd. Ze veroverden het en gingen er wonen. 44 En de Heer gaf hun aan alle kanten rust, zoals Hij aan hun voorvaders gezworen had. Niet één van hun vijanden heeft hen kunnen overwinnen. De Heer gaf al hun vijanden in hun macht. 45 Alles wat de Heer aan het volk Israël had beloofd, heeft Hij ook gedaan. Er is niets wat Hij níet gedaan heeft.

Footnotes

  1. Jozua 20:4 In de poort verzamelden zich de wijze mannen van een plaats. Daar werden ook de rechtszaken behandeld.
  2. Jozua 21:4 Aäron was een zoon van Amram, die een zoon was van Kehat, die een zoon was van Levi. Een kort overzicht van de families van de Levieten is te vinden in Numeri 3:14-20.
  3. Jozua 21:12 Lees Jozua 14:6-14.