Añadir traducción en paralelo Imprimir Opciones de la página

Jezus op het Loofhuttenfeest

Hierna trok Jezus rond door Galilea. Hij wilde niet naar Judea, omdat de Joodse leiders erop uit waren om Hem te doden. Het liep tegen de tijd van het Loofhuttenfeest. Daarom zeiden zijn broers tegen Hem: ‘U moet hier niet blijven. Ga naar Judea, dan kunnen uw leerlingen daar ook zien wat voor geweldige dingen U doet. Wie bekend wil worden, kan niet achter de schermen blijven. Als U werkelijk zo groot bent, laat het dan aan de wereld zien.’ Want ook zijn broers geloofden niet dat Hij de Christus was. Jezus antwoordde hun: ‘Het is mijn tijd nog niet. Jullie kunnen gaan wanneer je wilt, want de wereld kan jullie niet haten. De wereld haat Mij omdat Ik haar beschuldig van slechte dingen. Gaan jullie maar naar het feest. Ik ga nog niet omdat mijn tijd nog niet is aangebroken.’ En Hij bleef in Galilea, zoals Hij had gezegd.

10 Maar toen zijn broers naar het feest waren vertrokken, ging Hij toch, zo onopvallend mogelijk. 11 De Joodse leiders zochten Hem tussen de feestgangers en vroegen overal of iemand Hem ook gezien had. 12 Er was een onzekere stemming onder het volk en de meningen over Hem waren verdeeld. Sommigen zeiden: ‘Hij is een goed mens.’ Maar anderen zeiden: ‘O nee! Hij misleidt de massa!’ 13 Niemand sprak openlijk over Hem. Zij waren allemaal bang dat de Joodse leiders het zouden horen.

14 Halverwege de feestweek ging Jezus naar de tempel en sprak de mensen toe. 15 De Joodse leiders waren verbaasd en zeiden: ‘Waar haalt Hij die kennis vandaan? Hij heeft niet eens gestudeerd!’ 16 Jezus antwoordde: ‘Wat Ik u leer, heb Ik niet van Mijzelf, maar van God. Hij heeft Mij gestuurd. 17 Als iemand ernaar verlangt Gods wil te doen, zal Hij kunnen onderscheiden of mijn woorden van God komen of van Mijzelf. 18 Wie zijn eigen ideeën verkondigt, zoekt zijn eigen eer. Maar wie de eer zoekt van degene die hem gestuurd heeft, heeft geen verkeerde bedoelingen. Zo iemand is betrouwbaar. 19 Mozes heeft u de wet gegeven, maar niemand van u houdt zich eraan. Waarom probeert u Mij dan te doden?’ 20 ‘Doden?’ riepen de mensen uit. ‘Wie probeert U te doden? U bent niet goed wijs!’ 21 Jezus antwoordde: ‘Over één ding dat Ik doe, bent u al verbaasd. 22 U snijdt de voorhuid van jongens weg als ze een week oud zijn, of het nu sabbat is of niet. Daarmee doet u wat Mozes heeft gezegd. Dit besnijden is trouwens al een heel oud gebruik van lang vóór Mozes. 23 Het op tijd besnijden is dus belangrijker dan het houden van de sabbat. Waarom wordt u dan boos als Ik op de sabbat iemand gezond maak? 24 Laat u niet leiden door uw vooroordelen, maar wees eerlijk en rechtvaardig.’

25 Sommige mensen uit Jeruzalem zeiden: ‘Dat is toch die man die ze willen doden? 26 Hij spreekt zomaar in het openbaar en niemand zegt er wat van. Misschien is de Hoge Raad erachter gekomen dat Hij toch de Christus is. 27 Maar niemand weet waar de Christus vandaan komt. En van deze man weten wij het wel!’

28 Terwijl Jezus in de tempel stond te spreken, riep Hij: ‘U kent Mij en weet waar Ik vandaan kom, maar Ik ben niet op eigen gezag gekomen. Iemand die betrouwbaar is, heeft Mij gezonden, en u kent Hem niet. 29 Ik wel, want Ik kom bij Hem vandaan. Hij heeft Mij gestuurd.’ 30 Om deze uitspraak wilden zij Hem grijpen, maar niemand deed het, want zijn tijd was nog niet aangebroken.

31 Velen geloofden in Hem en zeiden: ‘Zou de Christus nog meer wonderen kunnen doen dan deze man?’ 32 De Farizeeën hoorden wat er onder de mensen over Hem gefluisterd werd. Daarom stuurden zij, in overleg met de leidende priesters, enkele tempeldienaars om Hem gevangen te nemen. 33 ‘Ik blijf nog maar een korte tijd bij u,’ zei Jezus, ‘maar daarna ga Ik terug naar Hem die Mij gestuurd heeft. 34 U zult Mij zoeken, maar niet vinden. Want waar Ik ben, kunt u niet komen.’ 35 De Joden keken elkaar verwonderd aan. ‘Waar wil die man naartoe dat wij Hem niet zouden kunnen vinden? Is Hij misschien van plan naar de Joden in het buitenland te gaan en de andere volken zijn leer te brengen? 36 Wat zou Hij bedoelen met: “U zult Mij zoeken, maar niet vinden,” en met “Waar Ik ben, kunt u niet komen?” ’

37 Op de laatste dag, het hoogtepunt van het feest, stond Jezus op en sprak de mensen toe: ‘Als u dorst hebt, kom dan bij Mij om te drinken. 38 Er staat geschreven dat stromen van levend water uit uw binnenste zullen komen als u in Mij gelooft.’ 39 Hij sprak hier over de Geest die gegeven zou worden aan de mensen die in Hem geloofden. Want de Geest was nog niet gekomen, omdat Jezus nog niet naar zijn Vader was teruggegaan. 40 Sommige toehoorders zeiden: ‘Inderdaad! Hij is de Profeet!’ 41 ‘Hij is de Christus!’ meenden anderen. Maar er waren er ook die zeiden: ‘De Christus komt toch niet uit Galilea? 42 Er staat geschreven dat de Christus voortkomt uit het geslacht van David. Uit Bethlehem, Davids geboortestad.’ 43 De meningen over Hem waren verdeeld. 44 Sommigen wilden Hem grijpen, maar niemand deed het.

45 Toen de tempeldienaars bij de leidende priesters en de Farizeeën terugkwamen, vroegen die: ‘Waarom hebben jullie Hem niet meegebracht?’ 46 ‘Het is zo bijzonder wat die man zegt,’ antwoordden de tempeldienaars. ‘Zoiets hebben wij nog nooit gehoord.’ 47 ‘Heeft Hij jullie ook al omgepraat?’ vroegen de Farizeeën. 48 ‘De leden van de Hoge Raad en de Farizeeën geloven toch ook niet dat Hij de Christus is? 49 Maar al die mensen die niet eens weten wat er in de wet staat! Vervloekt zijn zij!’ 50 Op dat moment nam een van hen het woord. Het was Nikodemus, die al eens bij Jezus was geweest om met Hem te praten. 51 ‘Volgens onze wet mogen wij niemand zomaar veroordelen,’ zei hij. ‘Wij moeten Hem eerst verhoren en nagaan wat Hij gedaan heeft.’

52 ‘Komt u soms ook uit Galilea?’ vroegen de anderen spottend. ‘Lees maar na wat er geschreven staat. U zult nergens vinden dat er een profeet uit Galilea komt.’ 53 De discussie werd gesloten en iedereen ging naar huis.

Vergeving voor de overspelige vrouw

Jezus bracht de nacht door op de Olijfberg. De volgende morgen was Hij alweer vroeg in de tempel. De mensen kwamen om Hem heen staan en luisterden naar Hem. De bijbelgeleerden en Farizeeën brachten een vrouw bij Hem die op overspel was betrapt. Zij duwden haar midden in de kring en zeiden: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt terwijl zij overspel pleegde. In de wet van Mozes staat dat wij zoʼn vrouw moeten stenigen. Wat is uw mening?’ Zij waren erop uit Hem in de val te laten lopen. Dan zouden zij een reden hebben om Hem aan te klagen. Jezus ging op zijn hurken zitten en schreef met zijn vinger in het stof. Toen zij bleven aandringen, stond Hij op en zei: ‘Laat hij die zelf nooit zondigt, de eerste steen maar gooien!’ Hij hurkte opnieuw en begon weer te schrijven. Na deze woorden dropen de mannen één voor één af, de leiders het eerst. Jezus bleef alleen met de vrouw achter. 10 Hij stond op en vroeg: ‘Waar is iedereen? Heeft niemand u veroordeeld?’

11 ‘Nee, Here,’ antwoordde zij. ‘Wel,’ zei Jezus, ‘Ik veroordeel u ook niet. Ga maar en zondig voortaan niet meer.’

Jezus, het licht van de wereld

12 Jezus richtte Zich weer tot de mensen en zei: ‘Ik ben het licht van de wereld. Wie Mij volgt, zal nooit in de duisternis leven, maar hij zal het licht hebben dat Leven geeft.’ 13 ‘Daar zegt U nogal wat,’ merkten de Farizeeën op. ‘Er is geen enkel bewijs dat U de waarheid spreekt.’ 14 Jezus antwoordde: ‘Toch is het waar, ook al ben Ik het Zelf die het zegt. Want Ik weet waar Ik vandaan kom en waar Ik heenga. Maar u weet daar niets van. 15 U oordeelt met menselijke maatstaven, Ik oordeel niemand. 16 En zelfs als Ik het wel zou doen, zou mijn oordeel betrouwbaar zijn. Want Ik ben niet alleen, maar samen met de Vader die Mij gestuurd heeft. 17 In uw wet staat dat als twee getuigen hetzelfde zeggen, hun getuigenis rechtsgeldig is. 18 Ik ben Zelf de ene Getuige. De ander die voor Mij getuigt, is mijn Vader die Mij gestuurd heeft.’ 19 ‘Waar is uw Vader dan?’ vroegen zij. Hij antwoordde: ‘U weet niet wie Ik ben en ook niet wie mijn Vader is. Als u Mij zou kennen, zou u ook mijn Vader kennen.’ 20 Dit zei Jezus terwijl Hij de mensen toesprak in het gedeelte van de tempel waar de collectekisten stonden. Hij werd niet gevangengenomen, omdat het zijn tijd nog niet was.

Het gezag van Jezus

21 Hierna zei Jezus: ‘Ik ga weg en u zult Mij zoeken. Maar waar Ik heenga, kunt u niet komen. U zult sterven zonder dat uw zonden vergeven zijn.’ 22 ‘Waarom zegt Hij: “Waar Ik heenga, daar kunt u niet komen?” ’ vroegen de Joden verwonderd. ‘Zou Hij soms zelfmoord willen plegen?’ 23 Jezus zei: ‘U bent van hier beneden, Ik ben van boven. U bent van deze wereld, maar Ik niet. 24 Daarom heb Ik gezegd dat u zult sterven zonder dat uw zonden vergeven zijn. Want als u niet gelooft dat Ik ben die Ik ben, zult u sterven zonder vergeving te hebben ontvangen.’ 25 ‘Maar wie bent U dan?’ vroegen zij en Jezus antwoordde: ‘Dat heb Ik vanaf het begin al verteld. 26 Ik zou veel over u kunnen zeggen en u veroordelen. Maar dat zal Ik niet doen. Ik vertel de wereld alleen wat Ik gehoord heb van Hem die Mij gestuurd heeft. Hij spreekt de waarheid.’ 27 Maar zij begrepen niet dat Hij het over de Vader had. 28 Jezus zei: ‘Wanneer u Mij, de Mensenzoon, omhooggeheven en gedood hebt, zult u weten wie Ik ben. Dan zal het u duidelijk zijn dat Ik niet mijn eigen wil doe, maar alleen zeg wat de Vader Mij geleerd heeft. 29 Hij is bij Mij. Hij heeft Mij nooit verlaten, omdat Ik altijd doe wat Hij wil.’

30 Toen Hij dit zei, geloofden velen dat Hij de Christus was. 31 Jezus zei tegen de Joden die in Hem geloofden: ‘Als u zich houdt aan wat Ik zeg, bent u werkelijk mijn leerlingen. 32 Dan zult u de waarheid kennen en door de waarheid bevrijd worden.’ 33 ‘Wij zijn nooit slaven geweest,’ zeiden zij. ‘Wij stammen af van Abraham. Hoe kunt u dan zeggen dat wij bevrijd moeten worden?’ 34 ‘Vergis u niet,’ antwoordde Jezus. ‘Ieder die zondigt, is een slaaf van de zonde. 35 Een slaaf heeft geen blijvende plaats in het huis, maar een zoon wel. 36 Als u door de Zoon van God wordt bevrijd, zult u werkelijk vrij zijn. 37 Ik weet heel goed dat u van Abraham afstamt. Toch probeert u Mij te doden, omdat mijn boodschap niet tot uw hart doordringt. 38 Ik vertel wat Ik bij mijn Vader gezien heb en u doet wat u van uw vader hebt gehoord.’ 39 ‘Abraham is onze vader,’ zeiden zij. ‘Als u kinderen van Abraham bent,’ antwoordde Jezus, ‘volg dan zijn goede voorbeeld. 40 Maar in plaats daarvan probeert u Mij te doden. Ik heb u nog wel de waarheid verteld, die Ik van God gehoord heb. Zoiets zou Abraham nooit doen. 41 U doet precies hetzelfde als uw echte vader.’ ‘Wij zijn niet uit ontucht geboren!’ protesteerden zij. ‘Niemand anders dan God is onze Vader.’

42 Jezus zei: ‘Als God uw Vader was, zou u van Mij houden. Want Ik ben van God uit naar u toegekomen. Ik ben niet uit Mijzelf gekomen, maar God heeft Mij gestuurd. 43 Waarom begrijpt u niet wat Ik zeg? Omdat u niet in staat bent mijn woorden aan te horen. 44 U bent kinderen van de duivel en doet graag wat hij wil. Hij is al sinds het begin een moordenaar en heeft altijd buiten de waarheid gestaan, want de waarheid is hem vreemd. Hij kan alleen maar liegen, hij is de bron van de leugen. 45 Omdat Ik de waarheid spreek, gelooft u Mij niet. 46 Wie van u kan Mij beschuldigen van iets slechts? Ik spreek de waarheid. Waarom gelooft u Mij dan niet? 47 Wie bij God hoort, begrijpt wat Hij zegt. Omdat u niet bij God hoort, begrijpt u Hem niet.’

48 ‘Hebben wij niet gezegd dat U een Samaritaan bent?’ zeiden de Joden. ‘U bent bezeten.’ 49 ‘Ik ben niet bezeten,’ antwoordde Jezus. ‘Ik eer mijn Vader, maar u doet niets anders dan Mij beledigen. 50 Ik ben overigens niet op mijn eigen eer uit. God geeft Mij eer en Hij is degene die oordeelt. 51 Onthoud dit: wie doet wat Ik zeg, zal nooit sterven.’ 52 ‘Nu weten wij zeker dat U bezeten bent,’ zeiden de Joden. ‘Abraham en de profeten zijn allemaal gestorven en U beweert dat ieder die doet wat U zegt, niet zal sterven. 53 U denkt toch zeker niet dat U meer bent dan onze stamvader Abraham? Hij en de profeten zijn gestorven. Wat verbeeldt U Zich wel?’

54 ‘Als Ik Mijzelf zou verheerlijken,’ antwoordde Jezus, ‘zou dat niets betekenen. Maar mijn Vader verheerlijkt Mij. En u zegt dat Hij uw God is. 55 U hebt Hem nooit leren kennen. Ik ken Hem wel. Als Ik zou zeggen dat Ik Hem niet ken, zou Ik een leugenaar zijn, net als u. Maar Ik ken Hem en doe wat Hij zegt. 56 Abraham keek met blijdschap uit naar mijn komst. Hij zag Mij komen en was erg blij.’ 57 ‘U bent nog geen vijftig jaar en U hebt Abraham al gezien?’ zeiden de Joden. 58 ‘Het is zoals Ik zeg,’ antwoordde Jezus. ‘Ik ben, al van voordat Abraham werd geboren.’ 59 Dit was voor hen aanleiding om stenen te pakken met de bedoeling Hem te stenigen. Maar Jezus verliet ongemerkt de tempel.

Jesus Goes to the Festival of Tabernacles

After this, Jesus went around in Galilee. He did not want[a] to go about in Judea because the Jewish leaders(A) there were looking for a way to kill him.(B) But when the Jewish Festival of Tabernacles(C) was near, Jesus’ brothers(D) said to him, “Leave Galilee and go to Judea, so that your disciples there may see the works you do. No one who wants to become a public figure acts in secret. Since you are doing these things, show yourself to the world.” For even his own brothers did not believe in him.(E)

Therefore Jesus told them, “My time(F) is not yet here; for you any time will do. The world cannot hate you, but it hates me(G) because I testify that its works are evil.(H) You go to the festival. I am not[b] going up to this festival, because my time(I) has not yet fully come.” After he had said this, he stayed in Galilee.

10 However, after his brothers had left for the festival, he went also, not publicly, but in secret. 11 Now at the festival the Jewish leaders were watching for Jesus(J) and asking, “Where is he?”

12 Among the crowds there was widespread whispering about him. Some said, “He is a good man.”

Others replied, “No, he deceives the people.”(K) 13 But no one would say anything publicly about him for fear of the leaders.(L)

Jesus Teaches at the Festival

14 Not until halfway through the festival did Jesus go up to the temple courts and begin to teach.(M) 15 The Jews(N) there were amazed and asked, “How did this man get such learning(O) without having been taught?”(P)

16 Jesus answered, “My teaching is not my own. It comes from the one who sent me.(Q) 17 Anyone who chooses to do the will of God will find out(R) whether my teaching comes from God or whether I speak on my own. 18 Whoever speaks on their own does so to gain personal glory,(S) but he who seeks the glory of the one who sent him is a man of truth; there is nothing false about him. 19 Has not Moses given you the law?(T) Yet not one of you keeps the law. Why are you trying to kill me?”(U)

20 “You are demon-possessed,”(V) the crowd answered. “Who is trying to kill you?”

21 Jesus said to them, “I did one miracle,(W) and you are all amazed. 22 Yet, because Moses gave you circumcision(X) (though actually it did not come from Moses, but from the patriarchs),(Y) you circumcise a boy on the Sabbath. 23 Now if a boy can be circumcised on the Sabbath so that the law of Moses may not be broken, why are you angry with me for healing a man’s whole body on the Sabbath? 24 Stop judging by mere appearances, but instead judge correctly.”(Z)

Division Over Who Jesus Is

25 At that point some of the people of Jerusalem began to ask, “Isn’t this the man they are trying to kill?(AA) 26 Here he is, speaking publicly, and they are not saying a word to him. Have the authorities(AB) really concluded that he is the Messiah?(AC) 27 But we know where this man is from;(AD) when the Messiah comes, no one will know where he is from.”

28 Then Jesus, still teaching in the temple courts,(AE) cried out, “Yes, you know me, and you know where I am from.(AF) I am not here on my own authority, but he who sent me is true.(AG) You do not know him, 29 but I know him(AH) because I am from him and he sent me.”(AI)

30 At this they tried to seize him, but no one laid a hand on him,(AJ) because his hour had not yet come.(AK) 31 Still, many in the crowd believed in him.(AL) They said, “When the Messiah comes, will he perform more signs(AM) than this man?”

32 The Pharisees heard the crowd whispering such things about him. Then the chief priests and the Pharisees sent temple guards to arrest him.

33 Jesus said, “I am with you for only a short time,(AN) and then I am going to the one who sent me.(AO) 34 You will look for me, but you will not find me; and where I am, you cannot come.”(AP)

35 The Jews said to one another, “Where does this man intend to go that we cannot find him? Will he go where our people live scattered(AQ) among the Greeks,(AR) and teach the Greeks? 36 What did he mean when he said, ‘You will look for me, but you will not find me,’ and ‘Where I am, you cannot come’?”(AS)

37 On the last and greatest day of the festival,(AT) Jesus stood and said in a loud voice, “Let anyone who is thirsty come to me and drink.(AU) 38 Whoever believes(AV) in me, as Scripture has said,(AW) rivers of living water(AX) will flow from within them.”[c](AY) 39 By this he meant the Spirit,(AZ) whom those who believed in him were later to receive.(BA) Up to that time the Spirit had not been given, since Jesus had not yet been glorified.(BB)

40 On hearing his words, some of the people said, “Surely this man is the Prophet.”(BC)

41 Others said, “He is the Messiah.”

Still others asked, “How can the Messiah come from Galilee?(BD) 42 Does not Scripture say that the Messiah will come from David’s descendants(BE) and from Bethlehem,(BF) the town where David lived?” 43 Thus the people were divided(BG) because of Jesus. 44 Some wanted to seize him, but no one laid a hand on him.(BH)

Unbelief of the Jewish Leaders

45 Finally the temple guards went back to the chief priests and the Pharisees, who asked them, “Why didn’t you bring him in?”

46 “No one ever spoke the way this man does,”(BI) the guards replied.

47 “You mean he has deceived you also?”(BJ) the Pharisees retorted. 48 “Have any of the rulers or of the Pharisees believed in him?(BK) 49 No! But this mob that knows nothing of the law—there is a curse on them.”

50 Nicodemus,(BL) who had gone to Jesus earlier and who was one of their own number, asked, 51 “Does our law condemn a man without first hearing him to find out what he has been doing?”

52 They replied, “Are you from Galilee, too? Look into it, and you will find that a prophet does not come out of Galilee.”(BM)


[The earliest manuscripts and many other ancient witnesses do not have John 7:53—8:11. A few manuscripts include these verses, wholly or in part, after John 7:36, John 21:25, Luke 21:38 or Luke 24:53.]

53 Then they all went home, but Jesus went to the Mount of Olives.(BN)

At dawn he appeared again in the temple courts, where all the people gathered around him, and he sat down to teach them.(BO) The teachers of the law and the Pharisees brought in a woman caught in adultery. They made her stand before the group and said to Jesus, “Teacher, this woman was caught in the act of adultery. In the Law Moses commanded us to stone such women.(BP) Now what do you say?” They were using this question as a trap,(BQ) in order to have a basis for accusing him.(BR)

But Jesus bent down and started to write on the ground with his finger. When they kept on questioning him, he straightened up and said to them, “Let any one of you who is without sin be the first to throw a stone(BS) at her.”(BT) Again he stooped down and wrote on the ground.

At this, those who heard began to go away one at a time, the older ones first, until only Jesus was left, with the woman still standing there. 10 Jesus straightened up and asked her, “Woman, where are they? Has no one condemned you?”

11 “No one, sir,” she said.

“Then neither do I condemn you,”(BU) Jesus declared. “Go now and leave your life of sin.”(BV)


Dispute Over Jesus’ Testimony

12 When Jesus spoke again to the people, he said, “I am(BW) the light of the world.(BX) Whoever follows me will never walk in darkness, but will have the light of life.”(BY)

13 The Pharisees challenged him, “Here you are, appearing as your own witness; your testimony is not valid.”(BZ)

14 Jesus answered, “Even if I testify on my own behalf, my testimony is valid, for I know where I came from and where I am going.(CA) But you have no idea where I come from(CB) or where I am going. 15 You judge by human standards;(CC) I pass judgment on no one.(CD) 16 But if I do judge, my decisions are true, because I am not alone. I stand with the Father, who sent me.(CE) 17 In your own Law it is written that the testimony of two witnesses is true.(CF) 18 I am one who testifies for myself; my other witness is the Father, who sent me.”(CG)

19 Then they asked him, “Where is your father?”

“You do not know me or my Father,”(CH) Jesus replied. “If you knew me, you would know my Father also.”(CI) 20 He spoke these words while teaching(CJ) in the temple courts near the place where the offerings were put.(CK) Yet no one seized him, because his hour had not yet come.(CL)

Dispute Over Who Jesus Is

21 Once more Jesus said to them, “I am going away, and you will look for me, and you will die(CM) in your sin. Where I go, you cannot come.”(CN)

22 This made the Jews ask, “Will he kill himself? Is that why he says, ‘Where I go, you cannot come’?”

23 But he continued, “You are from below; I am from above. You are of this world; I am not of this world.(CO) 24 I told you that you would die in your sins; if you do not believe that I am he,(CP) you will indeed die in your sins.”

25 “Who are you?” they asked.

“Just what I have been telling you from the beginning,” Jesus replied. 26 “I have much to say in judgment of you. But he who sent me is trustworthy,(CQ) and what I have heard from him I tell the world.”(CR)

27 They did not understand that he was telling them about his Father. 28 So Jesus said, “When you have lifted up[d] the Son of Man,(CS) then you will know that I am he and that I do nothing on my own but speak just what the Father has taught me.(CT) 29 The one who sent me is with me; he has not left me alone,(CU) for I always do what pleases him.”(CV) 30 Even as he spoke, many believed in him.(CW)

Dispute Over Whose Children Jesus’ Opponents Are

31 To the Jews who had believed him, Jesus said, “If you hold to my teaching,(CX) you are really my disciples. 32 Then you will know the truth, and the truth will set you free.”(CY)

33 They answered him, “We are Abraham’s descendants(CZ) and have never been slaves of anyone. How can you say that we shall be set free?”

34 Jesus replied, “Very truly I tell you, everyone who sins is a slave to sin.(DA) 35 Now a slave has no permanent place in the family, but a son belongs to it forever.(DB) 36 So if the Son sets you free,(DC) you will be free indeed. 37 I know that you are Abraham’s descendants. Yet you are looking for a way to kill me,(DD) because you have no room for my word. 38 I am telling you what I have seen in the Father’s presence,(DE) and you are doing what you have heard from your father.[e](DF)

39 “Abraham is our father,” they answered.

“If you were Abraham’s children,”(DG) said Jesus, “then you would[f] do what Abraham did. 40 As it is, you are looking for a way to kill me,(DH) a man who has told you the truth that I heard from God.(DI) Abraham did not do such things. 41 You are doing the works of your own father.”(DJ)

“We are not illegitimate children,” they protested. “The only Father we have is God himself.”(DK)

42 Jesus said to them, “If God were your Father, you would love me,(DL) for I have come here from God.(DM) I have not come on my own;(DN) God sent me.(DO) 43 Why is my language not clear to you? Because you are unable to hear what I say. 44 You belong to your father, the devil,(DP) and you want to carry out your father’s desires.(DQ) He was a murderer from the beginning, not holding to the truth, for there is no truth in him. When he lies, he speaks his native language, for he is a liar and the father of lies.(DR) 45 Yet because I tell the truth,(DS) you do not believe me! 46 Can any of you prove me guilty of sin? If I am telling the truth, why don’t you believe me? 47 Whoever belongs to God hears what God says.(DT) The reason you do not hear is that you do not belong to God.”

Jesus’ Claims About Himself

48 The Jews answered him, “Aren’t we right in saying that you are a Samaritan(DU) and demon-possessed?”(DV)

49 “I am not possessed by a demon,” said Jesus, “but I honor my Father and you dishonor me. 50 I am not seeking glory for myself;(DW) but there is one who seeks it, and he is the judge. 51 Very truly I tell you, whoever obeys my word will never see death.”(DX)

52 At this they exclaimed, “Now we know that you are demon-possessed!(DY) Abraham died and so did the prophets, yet you say that whoever obeys your word will never taste death. 53 Are you greater than our father Abraham?(DZ) He died, and so did the prophets. Who do you think you are?”

54 Jesus replied, “If I glorify myself,(EA) my glory means nothing. My Father, whom you claim as your God, is the one who glorifies me.(EB) 55 Though you do not know him,(EC) I know him.(ED) If I said I did not, I would be a liar like you, but I do know him and obey his word.(EE) 56 Your father Abraham(EF) rejoiced at the thought of seeing my day; he saw it(EG) and was glad.”

57 “You are not yet fifty years old,” they said to him, “and you have seen Abraham!”

58 “Very truly I tell you,” Jesus answered, “before Abraham was born,(EH) I am!”(EI) 59 At this, they picked up stones to stone him,(EJ) but Jesus hid himself,(EK) slipping away from the temple grounds.

Notas al pie

  1. John 7:1 Some manuscripts not have authority
  2. John 7:8 Some manuscripts not yet
  3. John 7:38 Or me. And let anyone drink 38 who believes in me.” As Scripture has said, “Out of him (or them) will flow rivers of living water.”
  4. John 8:28 The Greek for lifted up also means exalted.
  5. John 8:38 Or presence. Therefore do what you have heard from the Father.
  6. John 8:39 Some early manuscripts “If you are Abraham’s children,” said Jesus, “then