Add parallel Print Page Options

Dreigende verwoesting

‘Och Israël, als u werkelijk naar Mij wilt terugkeren, uw afschuwelijke afgoden wegdoet en niet meer van Mij afdwaalt, en als u alleen bij Mij, de levende God, zweert en begint een goed, eerlijk en rein leven te leiden, dan zal Ik de volken van de wereld zegenen en zij zullen naar Mij toekomen en mijn naam eren.’

De Here zegt tegen de mannen van Juda en Jeruzalem: Doorploeg de hardheid van uw harten, zodat het zaad niet tussen de dorens valt. Besnijd u voor de Here, zowel uw lichaam als uw hart, reinig uw gedachten, anders zal het vuur van mijn toorn u verbranden vanwege uw zonden. En niemand zal dat vuur kunnen blussen.

Roep tegen Jeruzalem en heel Juda dat zij door het hele land de bazuin blazen om alarm te slaan. Ren voor uw leven! Vlucht naar de versterkte steden! Geef het signaal om naar Jeruzalem te gaan. Aarzel niet, vlucht nu! Want Ik, de Here, breng vanuit het noorden een vreselijke verwoesting over u. Zoals een leeuw uit zijn schuilplaats tevoorschijn springt, zo trekt een vernietiger van volken op in de richting van uw land. Uw steden zullen ruïnes worden, zonder één enkele inwoner. Trek daarom rouwkleding aan en huil van berouw, want de toorn van de Here is nog niet van ons weggenomen. ‘Op die dag,’ zegt de Here, ‘zullen de koning en zijn bestuurders beven van angst en de priesters en profeten zullen verbijsterd toekijken.’

10 Toen zei ik: ‘Oppermachtige Here, de mensen zijn misleid door uw woorden, want U beloofde vrede voor Jeruzalem, maar nu dreigt voor hen de oorlog!’

11,12 In die tijd zal Hij een verschroeiende wind vanuit de woestijn over hen laten waaien, geen briesje, maar een verschrikkelijke storm. Zo zal Hij hun veroordeling aankondigen. 13 De Here zal met zijn strijdwagens over ons komen als een stormwind, zijn paarden zijn sneller dan adelaars. Het is met ons gedaan, want wij zijn veroordeeld. 14 Jeruzalem, reinig uw harten nu het nog kan. U kunt nog worden gered als u uw slechte gedachten loslaat. 15 Vanuit Dan en vanaf de berg Efraïm is uw oordeel aangekondigd. 16 Waarschuw de andere volken dat de vijand in aantocht is uit een ver land en dat hij dreigend schreeuwt tegen Jeruzalem en de steden van Juda. 17 Zij omsingelen Jeruzalem als de bewakers een stuk land! ‘Want mijn volk is tegen Mij in opstand gekomen,’ zegt de Here. 18 Aan uw levenswijze heeft u dit alles te wijten. Het kwaad dat u deed, treft uw eigen ziel.

19 Mijn hart, mijn hart! Ik kronkel van pijn en mijn hart gaat als een razende in mijn borst tekeer. Ik kan niet zwijgen, want ik heb het trompetgeschal en de strijdkreten van mijn vijand gehoord. 20 Golf na golf rolt de vernietiging over het land, tot er niets meer te zien is dan alleen rokende puinhopen. Plotseling, in een oogwenk, staat geen huis meer overeind. 21 Hoelang moet dit nog duren? Hoelang moet ik nog oorlog en dood om mij heen zien?

22 ‘Mijn volk is dom, want het weigert naar Mij te luisteren. Het zijn dwaze kinderen die niets begrijpen. Zij zijn intelligent genoeg om kwaad te kunnen doen, maar voor het doen van het goede hebben zij geen enkele aanleg.’ 23 Ik keek naar de aarde en zover mijn oog reikte, zag ik niets dan leegte en chaos. Ook de hemel was donker. 24 Ik keek naar de bergen en zag dat die beefden en schudden. 25 Ik keek rond, maar zag niemand, de vogels waren uit het luchtruim weggevlucht. 26 De vruchtbare dalen waren wildernissen en alle steden waren in puinhopen veranderd voor de ogen van de Here, verwoest door zijn toorn. 27 Het besluit van de Here tot verwoesting geldt voor het hele land. ‘Toch,’ zegt Hij, ‘zal een klein restant van mijn volk overblijven. 28 De aarde zal treuren en de hemel zal zwarte rouw dragen vanwege mijn besluit tegen mijn volk. Maar Ik heb dit besluit genomen en Ik zal er niet op terugkomen.’ 29 Alle steden vluchten in paniek als zij het geluid van naderbij marcherende legers horen. De mensen verstoppen zich in het struikgewas en vluchten de bergen in. Alle steden zijn verlaten: iedereen is in paniek gevlucht. 30 Waarom trekt u uw mooiste kleren aan? Waarom hangt u sieraden om en maakt u uw ogen op? Het zal u niet helpen, uw minnaars verwerpen u en willen u doden. 31 Ik heb hard geschreeuw gehoord, als van een vrouw die haar eerste kind ter wereld brengt. Het is de schreeuw van mijn volk dat snakt naar adem, smeekt om hulp en door de knieën gaat voor zijn moordenaars.

Geen ontzag voor God

‘Ren op en neer door elke straat in Jeruzalem, kijk of u ook maar één eerlijke en trouwe man kunt vinden! Zoek op elk plein en als u er één kunt vinden, zal Ik de stad niet verwoesten! Zelfs als zij mijn naam gebruiken om een eed te zweren, liegen zij nog.’

Och Here, U wilt niets anders dan de waarheid. U hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. U hebt hen vernietigd, maar zij weigeren zich te bekeren van hun zonden. Zij zijn vastbesloten met keiharde gezichten geen berouw te tonen. Toen zei ik: ‘Maar wat kunnen wij verwachten van de armen die niets weten? Zij kennen Gods geboden niet. Hoe kunnen zij Hem dan gehoorzamen?’ Daarom zal ik naar hun invloedrijke leiders gaan en met hén spreken, want zij kennen Gods wegen en zijn eisen. Maar ook zij hadden God volledig de rug toegekeerd. ‘Daarom zal een leeuw uit het woud hen aanvallen. De woestijnwolf zal hen vernietigen en een luipaard zal rond hun steden sluipen en ieder verscheuren die zich naar buiten waagt. Want hun zonden zijn haast ontelbaar, hun opstandigheid tegen Mij is groot. Hoe kan Ik u vergeven? Zelfs uw kinderen hebben zich van Mij afgekeerd en zweren bij goden die geen goden zijn. Ik voedde hen tot zij verzadigd waren, nergens hadden zij gebrek aan en als dank pleegden zij op grote schaal overspel en hielden zich op bij de bordelen van de stad. Zij zijn wellustige mannen die lonken naar de vrouw van hun naaste. Moet Ik hen daarvoor niet straffen? Zou Ik zoʼn volk nog sparen?’

10 Loop tussen de wijnstokken door en vernietig ze! Maar laat een deel staan. Kap de wijnranken af, want zij zijn niet van de Here. 11 ‘De volken van Israël en Juda zijn Mij ontrouw geworden,’ zegt de Here. 12 Zij hebben gelogen en zeiden: ‘Hij zal ons niet lastig vallen! Er zal niets met ons gebeuren! Er komt toch geen hongersnood en geen oorlog!’ 13 ‘Gods profeten,’ zeggen zij, ‘zijn windbuilen vol woorden die geen enkel goddelijk gezag hebben. Het oordeel dat zij aankondigen, zal op hun eigen hoofd terechtkomen, niet op het onze!’

14 Daarom zegt de Here, de God van de hemelse legers: ‘Om dit soort gepraat zal Ik de woorden van de profeten veranderen in een laaiend vuur en deze mensen als stukken hout verbranden. 15 Kijk Israël, Ik zal een ver land tegen u ten strijde laten trekken,’ zegt de Here, ‘een machtig, oud volk, waarvan u de taal niet begrijpt. 16 Hun pijlen zijn dodelijk en al hun mannen zijn machtige helden. 17 Zij zullen uw oogst verslinden en het brood van uw kinderen en ook uw schapen en runderen opeten. Ja, ook van uw druiven en vijgen zullen zij niets overlaten. Uw versterkte steden zullen zij met de grond gelijk maken, de steden waarop u vertrouwde. 18 Zelfs dan zal Ik u niet volledig laten wegvagen,’ zegt de Here. 19 ‘En als het volk vraagt: “Waarom doet de Here, onze God, ons dit aan?” dan moet u antwoorden: “U wees Hem af en diende in uw eigen land vreemde goden, nu moet u in vreemde landen slaven zijn van buitenlanders.”

20 Maak dit bekend aan Israël en Juda: 21 “Luister, dom en ongevoelig volk: u hebt wel ogen, maar u ziet niet en oren, maar u hoort niet. 22 Hebt u dan helemaal geen ontzag voor Mij?” vraagt de Here God. “Hoe kan het dat u niet eens beeft in mijn aanwezigheid? Ik bepaal de kustlijnen van de wereld als eeuwige grenzen, zodat de zeeën met hun geweld en bulderende golven die afscheidingen nooit kunnen overschrijden. Moet zoʼn God niet worden gevreesd en vereerd? 23,24 Maar mijn volk is koppig en opstandig, het heeft zich tegen Mij gekeerd en is weggelopen. Ook al geef Ik regen in de lente en de herfst en tijd voor de oogsten, toch heeft het geen ontzag voor Mij. 25 Daarom heb Ik u deze zegeningen vanwege uw zonden afgenomen. 26 Onder mijn volk bevinden zich slechte mensen die loeren op slachtoffers, als een jager die met netten vanuit een hinderlaag vogels vangt. Zij zetten vallen voor mensen. 27 Als een mand, volgepropt met vogels, zo zijn hun huizen volgepropt met bedrog. En het resultaat? Zij zijn nu machtig en rijk, 28 zien er keurig uit en zijn weldoorvoed. Hun slechtheid kent geen grenzen. Zij zijn onrechtvaardig tegenover de wezen en negeren de rechten van de armen. 29 Moet Ik dan maar rustig afwachten en doen alsof er niets aan de hand is?” ’ vraagt de Here God. ‘Moet Ik zoʼn volk niet straffen?’ 30 Er gebeuren vreselijke dingen in dit land: 31 de priesters staan onder invloed van valse profeten en mijn volk vindt het wel best zo! Maar hun uiteindelijke lot staat vast.

Een laatste waarschuwing

Ren, volk van Benjamin, ren voor uw leven! Vlucht weg uit Jeruzalem! Sla alarm in Tekoa en geef een rooksignaal vanaf Bet-Kerem!

Waarschuw iedereen dat er een sterk leger vanuit het noorden onderweg is om dit land te verwoesten! Jeruzalem, u bent mooi en kwetsbaar, hulpeloos als een meisje, maar u bent ten dode opgeschreven. Als herders zullen de legers u omringen. Zij zullen hun kamp rond uw stad opslaan en uw weiden verdelen voor hun kuddes. Kijk eens hoe zij zich rond het middaguur klaarmaken voor de strijd. De schaduwen van de avond overvallen hen echter al gauw en het wordt te laat voor de strijd. ‘Vooruit,’ zeggen zij, ‘laten we dan maar vannacht aanvallen en haar paleizen verwoesten!’ Want de Here van de hemelse legers heeft tegen hen gezegd: ‘Hak haar bomen om en gebruik die om een wal op te werpen tegen de muren van Jeruzalem. Dit is de stad die moet worden gestraft, want zij is vol onderdrukking. Het kwaad spuit uit haar op als water uit een fontein! In haar straten weerklinken de geluiden van het geweld, haar ziekte en wonden staan Mij dag en nacht voor ogen. U bent gewaarschuwd, Jeruzalem. Als u niet luistert, zal Ik u in de steek laten en uw land tot een onbewoonbaar gebied maken.

Want zoals een druivenplukker elke wijnstok nog eens goed bekijkt of hij nog druiven heeft laten zitten, zo moet u het restant van mijn volk gaan onderzoeken,’ zegt de Here van de hemelse legers tegen Jeremia. 10 Daarop antwoordt Jeremia: ‘Maar wie zal luisteren als ik hen waarschuw? Hun oren zitten dicht, zij kunnen niet luisteren. Aan het woord van de Here hebben zij een hekel, zij willen er niets mee te maken hebben. 11 Vanwege dit alles ben ik vol van de toorn van de Here. Ik ben te moe om me nog langer in te houden. Ik zal het uitgieten over Jeruzalem, zelfs over de spelende kinderen in de straten, over de bijeenkomsten van jonge mannen, over echtparen en bejaarden. 12 Hun vijanden zullen in hun huizen wonen en hun velden en vrouwen in bezit nemen. Want Ik zal het volk van dit land straffen, heeft de Here gezegd. 13 Allemaal zijn ze uit op hun eigen voordeel, van de laagste tot de hoogste! Ja, zelfs onder profeten en priesters zijn er bedriegers! 14 U kunt een wond niet genezen door te doen alsof hij er niet is! Toch verzekeren de priesters en profeten de mensen dat het vrede is. 15 Schaamde mijn volk zich toen het afgoden aanbad? Nee, ze weten niet eens meer wat schaamte is. Daarom zal mijn volk tussen de gesneuvelden neervallen en sterven onder mijn toorn.’

16 Toch blijft de Here tegen u zeggen: ‘Vraag waar de goede weg is, de vertrouwde paden die u lang geleden bewandelde. Als u die volgt, zult u rust vinden voor uw ziel. Maar u antwoordt: “Nee, die weg willen wij niet gaan!” 17 Ik stelde wachtposten over u aan die u waarschuwden: “Luister naar het trompetgeschal. Dat is het teken dat er moeilijkheden op komst zijn.” Maar u zei: “Nee, wij luisteren niet!”

18,19 Dan is dit mijn besluit tegen mijn volk: luister er naar, verre landen, luister, heel de aarde, naar wat er met mijn volk gaat gebeuren! Ik zal rampen over de mensen brengen, het zal het gevolg zijn van hun eigen zonde, omdat zij niet naar Mij willen luisteren. Zij wijzen mijn wet af. 20 Wat heb Ik eraan dat u zoet reukwerk uit Seba voor Mij verbrandt! Houd uw exotische parfums maar! Ik kan uw offers niet aannemen, de geur ervan kan Ik niet waarderen! 21 Ik zal daarom hindernissen op de weg van mijn volk leggen. Vaders en zonen zullen erover struikelen, buren en vrienden zullen gezamenlijk ten val komen.’

22 De Here God zegt: ‘Kijk hoe de legers uit het noorden komen aanmarcheren, een groot volk van het einde van de aarde trekt tegen u ten strijde. 23 Het is een wreed en genadeloos volk, zwaar bewapend en klaar voor de oorlog. Het lawaai van dat leger klinkt als de brullende zee. Als één man vallen zij u aan, Jeruzalem.’ 24 Wij horen hun legers komen en wij trillen van angst. Angst en paniek overvallen ons, zoals weeën een barende vrouw. 25 Ga niet naar buiten, het veld in! Want de vijand is overal, klaar om toe te slaan. Wij zijn omringd door terreur. 26 Och Jeruzalem, trots van mijn volk, trek rouwkleding aan en ga zitten in de as. Huil bittere tranen alsof u uw enige zoon had verloren. Want de verwoestende legers zullen u plotseling overvallen.

27 Jeremia, Ik heb u tot een keurmeester van metalen gemaakt, zodat u het erts—dat is mijn volk—kunt testen en de waarde ervan kunt bepalen. Luister naar wat het zegt en kijk wat het doet. 28 Zijn zij niet de grootste opstandelingen en loopt hun mond niet over van roddel? Zij zijn zo onverbeterlijk en waardeloos als koper en ijzer. 29 De blaasbalgen blazen zo hard mogelijk en het zuiverende vuur wordt heter, maar het kan hen nooit reinigen, want er is niets puurs in hen wat naar buiten kan worden gebracht. Hoe heet het vuur ook is, zij blijven hun slechte wegen bewandelen. 30 Ik noem hen ‘onzuiver, afgekeurd zilver’ omdat de Here hen heeft verworpen.

God roept het volk Israël op om de andere goden weg te doen (vervolg)

De Heer zegt: "Als jullie Mij weer gaan dienen, Israël, mogen jullie bij Mij terugkomen. Als jullie je andere goden wegdoen, hoeven jullie niet meer rond te dwalen. Als jullie zeggen: 'Ik zweer bij de Heer,' zorg dan dat jullie ook de waarheid spreken! Wees eerlijk, zorg voor eerlijke rechtspraak en leef zoals Ik het wil. Dan zullen de andere volken óók door Mij gezegend willen worden. Dan zullen ze óók blij met Mij zijn. En tegen de bewoners van Juda en van Jeruzalem zeg Ik: Maak een nieuw begin. Doe alles weg wat verkeerd is. Ga Mij weer gehoorzamen. Doe van harte wat Ik zeg. Dien Mij niet alleen met woorden, maar met je hart.[a] Als jullie niet veranderen, zal Ik mijn woede als een onblusbaar vuur over jullie uitstorten, vanwege alle slechte dingen die jullie doen."

De ramp die uit het noorden komt

De Heer zei: "Roep overal in Juda en Jeruzalem: 'Blaas in het hele land alarm op de ramshoorn! Roep iedereen bij elkaar! Vlucht naar de steden met muren! Zet op een hoog punt van Jeruzalem de vlag neer, zodat iedereen de weg kan vinden. Vlucht allemaal! Blijf niet staan!' Want Ik laat uit het noorden een ramp over jullie komen. De vijand komt eraan zoals een leeuw tevoorschijn springt van tussen de struiken. De vijand die volken vernietigt, is op weg om met zijn leger jullie land te verwoesten.[b] Jullie steden zullen puinhopen worden waar niemand meer woont. Trek daarom rouwkleren aan, kreun en huil. Want de woede van de Heer is niet te stoppen. In die tijd, zegt de Heer, zullen de koning en de leiders van het land alle hoop verliezen. De priesters en de profeten zullen geschokt zijn."

10 Toen zei ik: "O Heer, U heeft dit volk en Jeruzalem heel erg bedrogen! U heeft gezegd dat we vrede zouden hebben. Maar we worden allemaal gedood!"

11 De Heer zei: "In die tijd zal tegen het volk en tegen Jeruzalem gezegd worden: Er waait een gloeiendhete wind[c] vanuit de heuvels in de woestijn naar Jeruzalem. Maar geen zacht windje. 12 Nee, op mijn bevel zal er een verwoestende storm komen. Dat is de straf die Ik mijn volk geef."

13 Jeremia zegt: "De vijand komt als een zware wolkenmassa aanzetten. De strijdwagens zijn sneller dan de wind. De paarden zijn sneller dan adelaars. Verschrikkelijk! We worden vernietigd! 14 Jeruzalem, doe het kwaad uit je hart weg! Dan zul je nog gered kunnen worden. Hoelang zul je nog zoveel slechte dingen blijven bedenken?

15 Luister! Er is nieuws uit het gebied van de stam van Dan in het noorden. Er is nieuws uit de bergen van Efraïm. Het is verschrikkelijk nieuws! 16 Zeg tegen iedereen, en laat het weten in Jeruzalem: er komt een leger aan, uit een ver land! Het komt de steden van Juda veroveren! 17 Zoals bewakers van een akker rond de akker staan, zo zal dat leger Jeruzalem omsingelen. De Heer zegt: 'Dat is omdat het land en de stad Mij ongehoorzaam zijn geweest. 18 Het is jullie eigen schuld dat dit gebeurt. Want jullie deden alleen maar slechte dingen.' Nu worden jullie zwaar gestraft. Het is hartverscheurend."

Jeremia is diep bedroefd over wat er gaat gebeuren

19 Jeremia zegt: "Ik heb zo'n pijn in mijn binnenste! Ik krimp ervan in elkaar. Mijn hart bonkt en gaat tekeer. Ik kan niet zwijgen, want ik hoor hoorngeschal en krijgsgeschreeuw. 20 Ik hoor over de ene ramp na de andere. Het hele land wordt vernietigd. Onze woonplaatsen worden in één ogenblik verwoest. 21 Hoelang moet ik de krijgsvlag nog zien, het hoorngeschal nog horen?"

22 De Heer zei: "Mijn volk is werkelijk dwaas. Het wil Mij niet dienen. Het kent Mij niet. Het zijn dwaze kinderen die niets begrijpen. Ze zijn goed in het doen van slechte dingen. Maar ze zijn slecht in het doen van goede dingen."

23 Jeremia zegt: "Ik zag dat het land helemaal kaal en leeg was. Ik keek omhoog naar de hemel, maar er was geen licht. 24 Ik keek naar de bergen en zag dat ze beefden. Ik zag de heuvels schudden. 25 Ik zag geen mens. Zelfs de vogels waren gevlucht. 26 Ik zag dat het prachtige groene land een woestijn was geworden. Alle steden lagen in puin. Dat kwam doordat de Heer in zijn woede het land had gestraft."[d]

27 De Heer zegt: "Dit hele land zal een wildernis worden. Maar niet voor altijd. 28 De aarde zal treuren en de hemel zal zwart zijn vanwege dat wat Ik heb besloten. En Ik zal het ook doen. Ik zal mijn plannen niet meer veranderen."

29 Jeremia zegt: "Iedereen in de steden slaat op de vlucht voor de boogschutters en ruiters. De mensen verbergen zich in de bossen en tussen de rotsen. De steden zijn verlaten. Er woont niemand meer. 30 Jeruzalem, je zal worden verwoest! Wat doe jij daar in je mooie dure kleren, met je sieraden om? Waarom heb je je zo mooi opgemaakt? Je maakt je tevergeefs zo mooi. Want je vriendjes hebben geen belangstelling meer voor je. Nee, ze willen je doden! 31 Ik hoor je al luid schreeuwen. Je hapt naar adem en steekt je handen uit om hulp. En je roept: 'Help me! Ze willen me vermoorden!' "

Laatste waarschuwing voor Jeruzalem

De Heer zegt: "Ga rond door de wijken van Jeruzalem. Kijk eens goed om je heen. Kijk of je ook maar íemand op straat kan vinden die eerlijk is, iemand die rechtvaardig is. Dan zal Ik de stad vergeven. Maar de mensen zeggen wel 'Ik zweer het bij de Heer,' maar toch doen ze niet wat ze hebben gezworen."

Jeremia zegt: "Heer, U zoekt toch naar waarheid en rechtvaardigheid? U heeft de mensen gestraft, maar het doet hun niets. Ze willen nog steeds niet veranderen. Ze blijven koppig en ongehoorzaam. Hun hart is nog harder dan steen. Ze weigeren U weer te gaan dienen.

Ik dacht: 'Dat komt doordat dit maar de gewone, arme mensen zijn, die de wet van God niet goed kennen. Zij weten niet hoe de Heer wil dat ze leven. Daarom doen ze zo dwaas. Ik zal naar de leiders van het volk gaan en met hén spreken. Want zíj kennen Gods wet. Zíj weten wat Hij wil.' Maar zij wilden God niet dienen en waren bij Hem weggelopen. Daarom worden ze gedood door een leeuw uit het bos, en aangevallen door een wolf uit de steppe, en ligt er een luipaard[e] op de loer bij hun steden. Iedereen die de stad uitgaat, zal worden verscheurd. Want ze zijn steeds meer slechte dingen gaan doen. Ze zijn in zoveel dingen ongehoorzaam geworden."

De Heer zegt: "Hoe kan Ik mijn volk dat vergeven? Het wil Mij niet dienen. Ze zweren bij goden die geen goden zijn. Ik ben altijd zó goed voor hen geweest! Maar toch liepen ze van Mij weg. Ze gingen naar andere goden. En de mannen gaan massaal naar de hoeren. En ze zijn aldoor uit op de vrouw van een ander. Het lijken wel wilde hengsten die willen paren en naar alle merries hinniken. Zou Ik hen daarvoor niet straffen? zegt de Heer. Kan Ik zo'n volk dan zomaar zijn gang laten gaan?

10 Daarom zeg Ik tegen de vijand: Klim over de muren en verniel de wijnstruik.[f] Maar hak hem niet helemaal om. Hak alleen de takken eraf, want die horen niet bij Mij. 11 Want Israël en Juda zijn Mij ontrouw geworden, zegt de Heer. 12 Israël en Juda willen niet meer bij Mij horen. Ze zeggen: 'Nee hoor, Hij is onze God niet. Maar er zal ons niets gebeuren. Er zal geen oorlog of honger komen. 13 De profeten zijn niet belangrijk. Je hoeft niet te luisteren naar wat ze zeggen. Want ze bedenken het allemaal zelf.' Zó gaat het met hen! 14 Jeremia, omdat ze dat zeggen, zullen mijn woorden in jouw mond een vuur zijn. En mijn volk is het hout dat door dat vuur zal verbranden. Dat zeg Ik, de Heer, de God van de hemelse legers."

Israëls straf voor zijn ontrouw aan God

15 De Heer zegt: "Israël, Ik laat uit de verte een volk naar je toe komen, zegt de Heer. Het is een sterk volk, een eeuwenoud volk waarvan jij de taal niet verstaat. 16 De pijlkoker van dat volk verslindt levens en al zijn boogschutters zijn helden. 17 Dat volk zal je oogst opeten en het brood dat voor je kinderen was. Het zal je schapen en koeien opeten. Het zal je wijn en je olijf-olie opmaken. Het zal je steden verwoesten, ook al dacht je dat je daar veilig was binnen de muren. 18 Maar ook in die tijd zal Ik niet voorgoed met jullie afrekenen. 19 Als jullie gaan vragen: 'Waarom heeft onze Heer God ons dit allemaal aangedaan?' zullen jullie als antwoord krijgen: 'Omdat jullie Mij hebben verlaten. Jullie zijn in je eigen land buitenlandse goden gaan dienen. Daarom zullen jullie in een ander land een buitenlands volk moeten gaan dienen.'

20 Zeg tegen de stammen van Israël en tegen het koninkrijk Juda: 21 Luister toch, dwaas en onverstandig volk! Jullie hebben wel ogen, maar jullie zien niet. En jullie hebben wel oren, maar jullie luisteren niet. 22 Hoe durven jullie te weigeren om ontzag voor Mij te hebben? zegt de Heer. Ik heb de grenzen van de zee bepaald. Het is een eeuwige grens waar de zee nooit overheen gaat. Al rollen en bruisen de golven, ze komen niet over de grens die Ik de zee heb gegeven. 23 Maar jullie zijn koppig en ongehoorzaam. Jullie houden je niet aan de grenzen die Ik jullie heb gegeven. Jullie zijn bij Mij weggelopen. 24 Jullie hebben niet bij jezelf gezegd: 'Laten we ontzag hebben voor onze Heer God. Want Hij geeft ons op de juiste tijd regen, in de herfst en in de lente. Hij geeft ons onze oogsten.' 25 Jullie zijn ongehoorzaam aan Mij. Daarom hebben jullie nu geen regen en geen oogsten.

26 Want veel van jullie trekken zich helemaal niets van Mij aan. Ze loeren op mensen zoals vogelvangers loeren op vogels. Ze zetten strikken en vangen mensen! 27 Zoals een kooi vol zit met vogels, zo zitten hun huizen vol met leugens en bedrog. Daarmee zijn ze rijk en machtig geworden. 28 Ze zijn vet en volgegeten. Ze zijn door en door slecht. Ze spreken oneerlijk recht. Ze komen niet op voor de arme mensen en de weeskinderen. Toch gaat het goed met hen. De arme mensen kunnen hun niets schelen. 29 Ik móet zo'n volk wel straffen, zegt de Heer. Ik kan zo'n volk toch niet zijn gang laten gaan? 30 Het is verschrikkelijk en afschuwelijk wat er allemaal in het land gebeurt. 31 Wat de profeten profeteren, zijn leugens. De priesters maken zich rijk ten koste van de mensen. En mijn volk vindt het allemaal best. Maar Ik ga er een eind aan maken. En wat zullen jullie dan doen?"

De 'herders' uit het noorden

Jeremia zegt: "Zorg dat je wegkomt, stam van Benjamin! Vlucht allemaal Jeruzalem uit! Blaas in Tekoa alarm op de ramshoorn! Steek de vuren op Bet-Kerem aan om alarm te slaan![g] Want er komt een ramp uit het noorden, een grote ramp. Jeruzalem is te vergelijken met een prachtige weide, maar de Heer gaat die weide vernietigen. Herders komen er met hun kudden geiten naartoe. Ze zetten er hun tenten op en laten hun vee het grasland kaalvreten. En zoals de kudden het grasland kaalvreten, zo komen legers uit een ver land Jeruzalem helemaal leegplunderen. Ze moedigen elkaar aan: 'Kom, maak je klaar om vanmiddag Jeruzalem aan te vallen! Wat jammer, het is er al te laat voor, want het wordt al avond. Laten we dan vannacht aanvallen! We gaan alle paleizen van de stad verwoesten.'

De Heer van de hemelse legers zegt tegen de vijand: Hak bomen om. Maak daarvan een wal om over de muur van Jeruzalem te klimmen. Deze stad moet gestraft worden omdat ze door en door slecht is. Zoals er uit een bron aldoor water opborrelt, zo borrelt er aldoor misdaad op uit Jeruzalem. Overal is geweld en misdaad. Aldoor zie Ik hoe ziek en verwond de stad is. Jeruzalem, verander en kom bij Mij terug! Anders zal Ik je verlaten. Dan zul je veranderen in een wildernis, een onbewoond land!"

Israël wil niet naar de Heer luisteren

Dit zegt de Heer van de hemelse legers: "Wat er overblijft van Israël zal helemaal kaalgeplukt worden, net zoals je de laatste druiven van een wijnstruik plukt. Het land zal doorzocht worden, zoals een wijnboer met zijn hand tussen de takken zoekt naar de laatste druiven."

10 Jeremia zegt: "Tegen wie moet ik spreken? Er wil toch niemand naar me luisteren. Ze vinden het onbelangrijk wat ik namens de Heer zeg. Het maakt hun niets uit. 11 Maar ik ben vol van de woede van de Heer. Ik zal me niet langer inhouden. Ik zal zijn woorden uitstorten over jong en oud en de kinderen in de straten."

De Heer zegt: "Mannen zullen met hun vrouwen gevangen meegenomen worden, zelfs de oude mensen. 12 Hun huizen zullen aan andere mensen gegeven worden. Ook hun akkers en vrouwen zullen voor hen zijn. Want Ik zal de bewoners van dit land straffen, zegt de Heer. 13 Want iedereen, van hoog tot laag, is hebzuchtig. Iedereen bedriegt iedereen. Zelfs de profeten en de priesters doen dat. 14 Ze doen alsof er niets ergs met Jeruzalem aan de hand is. Ze zeggen: 'Alles gaat goed. Alles gaat goed.' Maar het gaat helemaal niet goed! 15 Ze doen vreselijke dingen, maar ze schamen zich helemaal niet. Ze blozen niet eens. Daarom zullen ze samen met de anderen worden gedood. Op de dag dat Ik hen straf, zullen ze sterven, zegt de Heer."

16 Dit zegt de Heer: "Mijn volk, sta eens even stil op de weg die je gaat. Vraag eens naar de goede weg, de weg die je vroeger ging. Want als je die weg weer kiest, zal het weer goed met je gaan. Dan zul je weer vrede hebben. Maar jullie zeggen: 'Wij willen die weg niet.' 17 Ook heb Ik wachtposten aangewezen die over de mensen moeten waken. De mensen hadden naar hen moeten luisteren. Maar ze zeggen: 'We willen niet luisteren.'

18 Luister daarom, volken, hoe slecht mijn volk is. 19 Luister, aarde, en zie hoe Ik een ramp over dit volk laat komen. Dat is hun eigen schuld. Want ze luisteren niet naar Mij. Ze willen mijn wet niet gehoorzamen. 20 Wat heb Ik aan hun offers van de duurste wierook en de beste kaneel uit verre landen? Wat moet Ik ermee? Ik geniet ook niet van hun brand-offers en vlees-offers. Ik ben er helemaal niet blij mee. 21 Daarom zal Ik een struikelblok voor hen neerleggen. Daar zullen ze allemaal over vallen. Vaders, kinderen, buren en vrienden. Ze zullen allemaal sterven. Allemaal."

22 De Heer zegt: "Let op, er komt een volk uit het noorden. Een groot volk in een ver land maakt zich klaar voor de strijd. 23 Het is goed bewapend met speren en bogen. Het is een wreed volk dat geen medelijden kent en geen genade heeft. Hun leger van paarden nadert, dreunend als de zee. Ze zijn klaar voor de strijd tegen jou, Jeruzalem!"

24 Jeremia zegt: "We hebben gehoord dat ze eraan komen. We zijn doodsbang. We beven allemaal van angst. 25 Ga niet naar je akkers. Ga de weg niet op. Want de vijand is overal! Overal is gevaar. 26 Jeruzalem, doe rouwkleren aan! Treur zo hevig alsof je treurt over de dood van je enige zoon. Huil bittere tranen. Want de vijand zal ons plotseling overvallen."

God keurt zijn volk af

27 De Heer zegt: "Jeremia, jij bent mijn wachttoren. Jij moet opletten wat de mensen doen. Jij bent mijn keurmeester.[h] Jij moet het leven van de mensen bekijken en keuren. 28 Je zal het zien: ze zijn allemaal slechter dan slecht. Ze doen niet anders dan kwaadspreken. Ze zijn zo slecht als roestig koper, als roestig ijzer. Moordenaars zijn het. 29 Mijn blaasbalg is verbrand, zó heet heb Ik mijn vuur ermee opgestookt. Het lood verbrandt, maar hoe Ik mijn best ook doe, het lukt niet om in mijn smelt-oven het kwaad uit mijn volk weg te smelten.[i] Ze zijn door en door slecht. 30 Ik noem hen 'afgekeurd zilver', want Ik, de Heer, heb hen afgekeurd."

Footnotes

  1. Jeremia 4:4 Eigenlijk staat hier: "Besnijd niet alleen jullie geslachtsdeel, maar ook jullie hart." Alle Joodse mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het Joodse volk. Lees Genesis 17:9-14. Maar het ging God niet om een uiterlijk teken, maar om hun hart: hun liefde voor Hem.
  2. Jeremia 4:7 Deze vijand is de koning van Babel.
  3. Jeremia 4:11 Hiermee wordt het leger van Babel bedoeld dat van de andere kant van de woestijn komt.
  4. Jeremia 4:26 Dit was op dat moment allemaal nog niet gebeurd. Maar Jeremia zag in zijn geest hoe het later zou zijn.
  5. Jeremia 5:6 Met deze roofdieren worden waarschijnlijk de legers van de koning van Babel bedoeld.
  6. Jeremia 5:10 Het volk Israël wordt hier vergeleken met een wijngaard die door de Heer is geplant. De muur rond de wijngaard is Gods bescherming rond Israël.
  7. Jeremia 6:1 Tekoa en Bet-Kerem zijn twee heuvels ten zuiden van Jeruzalem.
  8. Jeremia 6:27 Een keurmeester keurt de kwaliteit ergens van.
  9. Jeremia 6:29 Lees ook Jesaja 48:10.