Add parallel Print Page Options

17 Als de armen en behoeftigen tevergeefs water zoeken en hun tongen uitgedroogd zijn van de dorst, zal Ik hen antwoorden als zij naar Mij roepen. Ik, Israëls God, zal hen nooit of te nimmer in de steek laten. 18 Vanaf de heuvels zal Ik grote rivieren naar beneden laten stromen. Het water zal in de dalen voor hen opspuiten! In de woestijnen zullen waterplassen zijn en door bronnen gevoede rivieren zullen over de uitgedroogde grond vloeien. 19 Ik zal bomen planten: ceders, acaciaʼs, olijfbomen, cipressen, platanen en dennebomen—op onvruchtbare grond. 20 Iedereen zal dit wonder zien en begrijpen dat de hand van de Here, de Heilige van Israël, het deed.

21 Kunnen de afgoden dat ook van zichzelf zeggen? Laten ze maar komen en tonen wat ze kunnen, zegt God, de koning van Israël. 22 Geef hun de kans te vertellen wat in de afgelopen jaren is gebeurd en wat de toekomst ons zal brengen. 23 Als jullie goden zijn, vertel dan maar eens wat de toekomst voor ons in petto heeft. Of doe een machtig wonder, waarbij onze monden van verbazing openvallen. 24 Maar nee! Jullie zijn minder dan niets en kunnen ook niets. Ieder die voor jullie kiest, verafschuw Ik. 25 Maar Ik heb Kores vanuit het noorden en het oosten in beweging gezet, hij zal de strijd met de volken aanbinden en mijn naam aanroepen en Ik zal hem koningen en prinsen laten overwinnen. Hij vertrapt hen, zoals een pottenbakker zijn klei. 26 Wie heeft u, naast Mij, nog meer verteld dat dit zou gaan gebeuren? Wie anders heeft dit aangekondigd en u zo gedwongen toe te geven dat hij gelijk had? Niemand anders! Niemand heeft er een woord over gezegd! 27 Ik was de eerste die Jeruzalem vertelde: ‘Kijk! Kijk! Er is hulp in aantocht! Ik zal Jeruzalem een blijde boodschap doen horen.’ 28 Geen van de afgoden heeft u dit verteld. Geen van hen gaf antwoord toen Ik het hun vroeg. 29 Kijk, het zijn stomme, waardeloze voorwerpen, uw afgoden met hun gegoten beelden zijn zo leeg als de wind.

De Messias, dienaar van de Here God

42 Let op mijn dienaar, die Ik mijn steun geef, die Ik heb uitgekozen, Hij verheugt mijn hart. Ik heb Hem mijn Geest gegeven en Hij zal rechtspreken over de volken. Hij zal geen ruzie maken en niet schreeuwen, op straat zal niemand zijn stem horen. Hij zal het geknakte riet niet breken, de kwijnende vlam zal Hij niet doven, Hij zal recht doen aan wie onrecht is gedaan. Hij zal niet rusten voordat waarheid en rechtvaardigheid overal op aarde heersen en verre overzeese volken hun vertrouwen op Hem hebben gesteld. De Here God, die de hemelen schiep en uitstrekte en die de aarde maakte en alles wat erop leeft, degene die iedereen die op aarde leeft, adem en geest geeft, zegt tegen zijn dienaar: ‘Ik, de Here, heb U geroepen om mijn rechtvaardigheid te tonen. Ik bescherm en steun U, want Ik heb U aan mijn volk gegeven als een persoonlijke bevestiging van mijn verbond met hen. U zult ook een licht zijn dat de volken naar Mij toeleidt. U zult de ogen van de blinden openen en gevangenen uit hun donkere kerker bevrijden. Ik ben de Here! Dat is mijn naam en Ik zal mijn glorie niet aan iemand anders geven, Ik zal de lof die Mij toekomt, niet delen met gesneden beelden. Alles wat Ik profeteerde, is uitgekomen en nu zal Ik opnieuw profeteren. Ik zal U vertellen wat in de toekomst gaat gebeuren, voordat het echt gebeurt.’

10 Zing een nieuw lied voor de Here, zing zijn lof, allen die in de verste uithoeken van de aarde leven! Zing, o zee! Zing, allen die in verre overzeese landen wonen! 11 Voeg u bij het koor, steden in de woestijn, Kedar en Sela! En u ook, bewoners van de bergen. 12 Laten de kustlanden in het westen de Here eer bewijzen en zijn grote macht bezingen. 13 De Here zal een machtig strijder zijn, een krijgsman voor zijn tegenstanders. Hij zal een strijdkreet slaken en hen overwinnen. 14 Hij heeft lang gezwegen en Zich ingehouden. Maar nu zal Hij zijn toorn de vrije loop laten, Hij zal roepen en hijgen als een vrouw die een kind baart. 15 Hij zal bergen en heuvels met de grond gelijk maken en het groen op de hellingen verschroeien. Hij zal de rivieren en waterplassen laten opdrogen. 16 Hij zal het blinde Israël langs een pad laten lopen dat het nog nooit heeft gezien. Hij zal de duisternis voor haar verlichten en de weg voor haar effenen. Hij zal haar niet in de steek laten. 17 Maar zij die op afgoden vertrouwen en hén goden noemen, zullen bedrogen uitkomen, zij zullen terugdeinzen.

18 O, mijn volk, wat bent u blind en doof ten opzichte van God! Waarom wilt u niet luisteren? Waarom wilt u het niet zien? 19 Wie ter wereld is zo blind als mijn knecht, die is voorbestemd mijn boodschapper van de waarheid te zijn? Wie is zo blind als mijn ‘gekozene,’ de ‘dienaar van de Here’? 20 U ziet en begrijpt wat goed is, maar u slaat er geen acht op en doet het niet, u hoort het, maar wilt niet luisteren. 21 De Here heeft zijn grote en heerlijke wet gegeven. Hij was van plan de wereld daarmee te laten zien dat Hij rechtvaardig is. 22 Maar wat ziet zijn volk eruit, zij die de hele wereld de glorie van zijn wet moesten laten zien, zij zijn beroofd en gevangengenomen, uitgezogen en tot slaaf gemaakt. Iedereen kon met hen doen wat hij wilde en er was niemand die hen te hulp kwam. 23 Wil niet een van u de les van de geschiedenis leren en inzien wat een ellende u in de toekomst te wachten staat? 24 Wie liet Israël beroven en verwonden? Was het de Here niet? Het is de Here tegen wie zij zondigden, want zij wilden niet gaan waarheen Hij hen stuurde en weigerden naar zijn wetten te luisteren. 25 Daarom stortte de Here zoʼn vreselijke toorn over zijn volk uit en trof het met oorlog. Al worden de Israëlieten omringd door vuur en branden zij zich, dan nog zullen zij niet begrijpen waarom God het doet, want zij nemen zijn woord niet ter harte.

Een belofte van redding en vergeving

43 Maar nu, Israël, zegt de Here, die u heeft geschapen: wees niet bang, want Ik heb u vrijgekocht, Ik heb u bij uw naam geroepen, u bent van Mij. Als u door diepe wateren moet, zal Ik bij u zijn. Als u rivieren moet oversteken, zult u niet verdrinken! Als u door het vuur loopt, zult u niet worden verbrand, de vlammen zullen u niet verteren.

Want Ik ben de Here, uw God en redder, de Heilige van Israël. Ik gaf Egypte, Ethiopië en Seba als een losprijs in ruil voor uw vrijheid. Anderen stierven, zodat u kunt leven, Ik ruilde hun levens voor de uwe, want u bent kostbaar voor Mij en Ik schat het bezit van u hoog, Ik houd van u.

Wees niet bang, want Ik ben bij u. Ik zal u uit alle windstreken om Mij heen verzamelen. Ik zal mijn zonen en dochters van de uithoeken van de aarde terugbrengen naar Israël. Allen die Mij hun God noemen, zullen komen, want Ik heb hen tot mijn eer gemaakt, Ik heb hen geschapen. Breng hen naar Mij terug, blind als zij zijn en doof voor mijn roepen, ook al kunnen zij horen en zien.

Verzamel alle volken! Welke van hun afgoden heeft ooit dergelijke dingen voorspeld? Kunnen zij voorspellen wat er morgen gebeurt? Waar zijn de getuigen die hen zouden hebben horen spreken? Als er geen getuigen zijn, moeten zij toegeven dat alleen God de toekomst bekendmaakt.

10 En Ik heb getuigen, Israël, zegt de Here! U bent mijn getuigen en dienaren, gekozen om Mij te kennen en te geloven en te begrijpen dat alleen Ik God ben. Er bestaat geen andere God, die is er nooit geweest en zal er ook nooit zijn. 11 Ik ben de Here en er bestaat geen redder buiten Mij. 12 Keer op keer heb Ik u mijn woord laten horen en mijn macht getoond. Ik ben toch geen vreemde voor u? Als u wilt, kunt u van Mij getuigen! 13 Van eeuwigheid tot eeuwigheid ben Ik God. Niemand kan Mij tegenhouden bij wat Ik doe.

17 De arme mensen zoeken naar water, maar er is niets. Hun tong verdroogt van de dorst. Ik, de Heer, zal naar hen luisteren. Ik, de God van Israël, zal hen niet in de steek laten. 18 Ik zal op de heuvels rivieren laten ontstaan. Ik zal bronnen maken in de dalen. Ik zal de woestijn veranderen in een waterplas. Ik zal het dorre land veranderen in een land vol waterbronnen. 19 Ik zal in de woestijn en in de steppe allerlei bomen planten. 20 Als de mensen dat zien, zullen ze begrijpen en toegeven dat Ik dat heb gedaan, Ik, de Heilige God van Israël."

God daagt de afgoden uit

21 De Heer zegt: "De Koning van Israël zegt: Goden van de volken, kom hier voor een rechtszaak. Kom met bewijzen dat jullie goden zijn. 22 Vertel hoe het vroeger is gegaan. Vertel hoe vroeger uitkwam wat jullie zeiden dat er zou gaan gebeuren. Dan nemen Wij jullie serieus. Of vertel Ons wat er in de toekomst gaat gebeuren. 23 Dan weten We dat jullie goden zijn. Laat Ons eens zien wat jullie kunnen. Doe tenminste íets, of het nu iets goeds is of iets slechts. Dan zullen We van jullie onder de indruk zijn. 24 Maar jullie zijn nog minder dan niets. En wat jullie doen, is helemaal niets waard. Ik vind het verschrikkelijk als mensen liever op jullie vertrouwen dan op Mij!

25 Ik roep iemand uit het noorden.[a] Hij zal uit het oosten komen uit gehoorzaamheid aan Mij. Hij zal heersers vertrappen alsof ze van klei zijn. Hij zal hen vertrappen zoals een pottenbakker de klei trapt om die zacht en soepel te maken. 26 Luister, goden! Wie van jullie heeft van tevoren gezegd dat hij zou komen? Want dan zouden Wij het weten. Dan zouden Wij nu kunnen zeggen: 'Jullie hebben gelijk.' Maar niemand van jullie heeft het van tevoren gezegd. Niemand heeft het van tevoren laten weten. Niemand van jullie heeft ook maar een woord gezegd. 27 Maar Ik, de Eerste, zeg tegen Jeruzalem: 'Let op, er zal ook een boodschapper met góed nieuws naar Jeruzalem komen!'

28 Ik kijk rond onder de goden, maar Ik zie helemaal niemand die Mij antwoord kan geven. Niemand van hen kan Mij raad geven. Niemand van hen kan Mij antwoorden. 29 Ze zijn helemaal niets. Ze doen ook helemaal niets. Het zijn maar beelden, beelden die helemaal niets kunnen!"

God zegt dat Hij een dienaar zal sturen die Hem werkelijk zal dienen

42 De Heer zegt: "Kijk, hier is mijn Dienaar.[b] Ik help Hem, want Ik heb Hem uitgekozen. Ik geniet van Hem. Ik heb mijn Geest op Hem gelegd. Hij zal de volken mijn rechtvaardigheid laten zien. Hij zal niet schreeuwen en roepen. Hij zal op straat niet te horen zijn. Een geknakte rietstengel breekt Hij niet af. Een walmende olielamp blaast Hij niet uit. Hij is rechtvaardig en houdt Zich aan de waarheid. Hij zal niet tegengehouden worden, totdat Hij ervoor heeft gezorgd dat op aarde het recht heerst. En de landen langs de kust zullen graag van Hem willen leren hoe ze moeten leven.

De Heer God zegt: Ik maakte de hemel en zette hem als een tent over de aarde heen. Ik maakte de aarde met alles wat daarop groeit. Ik gaf de volken het leven. Ik gaf een geest aan de mensen die op de aarde wonen. Ik, de Heer, heb Jou[c] geroepen om rechtvaardig te zijn. Ik zal Je bij de hand nemen, Je beschermen en door Jou een verbond sluiten met mijn volk. Jij zal een licht zijn voor de volken. Je zal blinde ogen openmaken. Je zal gevangenen uit de gevangenis halen. Je zal de mensen die in het donker gevangen zitten, weer in het licht brengen.

Ik ben de Heer. Dat is mijn naam. Ik zal niet toestaan dat Ik jullie aanbidding moet delen met andere goden, met houten godenbeelden. Wat Ik vroeger al heb gezegd, is werkelijkheid geworden.[d] En nu vertel Ik jullie nieuwe dingen. Nog voordat ze beginnen te gebeuren, vertel Ik jullie erover."

De Heer moet worden geprezen

10 Jesaja zegt: Zing een nieuw lied voor de Heer. Laat de hele aarde Hem prijzen: de zee, de mensen die op de zeeën varen, alles wat in de zee leeft, de landen langs de kust met al hun bewoners. 11 Laten de woestijnen, de steden en dorpen en de woestijnbewoners Hem prijzen! Laten de bergbewoners het van de bergtoppen roepen! Laten ze allemaal voor de Heer roepen en juichen! 12 Laten de landen langs de kust Hem prijzen!

13 De Heer zal er op uittrekken als een held. Als een krijger zal Hij verlangen naar de strijd. Hij zal juichen en het uitschreeuwen. Hij zal zijn vijanden overwinnen. 14 De Heer zegt: "Ik heb aldoor gezwegen. Ik heb Mij aldoor ingehouden en niets gezegd. Maar nu zal Ik luid schreeuwen. Ik ga ze verwoesten en vernietigen. 15 Ik zal bergen en heuvels verschroeien zodat alle planten daarop verdorren. Ik zal rivieren laten verdwijnen en plassen laten opdrogen. 16 En Ik zal de blinde mensen leiden op een weg die ze niet kenden. Ik zal hen brengen over wegen waar zij niets vanaf wisten. Ik zal het donker voor hen veranderen in licht. Ik zal de weg voor hen vrijmaken. Deze dingen zal Ik voor hen doen. En Ik zal hen niet verlaten! 17 De mensen die op hun godenbeelden vertrouwden, zullen vluchten. De mensen die tegen hun beelden zeiden: 'Jullie zijn onze goden,' zullen bedrogen uitkomen en voor schut komen te staan.

18 Israël, je bent doof, maar Ik wil dat je nu goed luistert. En je bent blind, maar Ik wil dat je nu goed kijkt. 19 Niemand is zo blind als mijn volk. Niemand is zo doof als Israël, de boodschapper die Ik heb gestuurd. Wie is er zó doof als het volk waarmee Ik een verbond heb gesloten? Wie is er zó blind als mijn dienaar? 20 Israël, jullie hebben wel veel gezien, maar jullie hebben er niets mee gedaan. Jullie hebben wel gehoord, maar er niet naar geluisterd."

21 Jesaja zegt: Omdat de Heer rechtvaardig is, heeft Hij jullie geweldige dingen willen vertellen om jullie te redden. Hij gaf jullie zijn wetten zodat het goed met jullie zou gaan. 22 Maar nu is jullie volk beroofd en kaalgeplukt. De mensen zitten gevangen in de kerkers. Ze zijn opgesloten in gevangenissen. Ze werden gestolen, en niemand kwam hen redden. Ze werden weggeroofd, en niemand zei: 'Geef terug.'

23 Wie van jullie zal hier iets van leren? Wie begrijpt wat er hierna zal gebeuren? 24 Wie heeft ervoor gezorgd dat het volk Israël kon worden beroofd? Wie heeft toegestaan dat het werd kaalgeplukt? Dat is de Heer Zelf. Want we zijn Hem ongehoorzaam geweest.

Ze hebben niet willen doen wat Hij zei. Ze hebben zich niet aan zijn wetten willen houden. 25 Daarom werd de Heer woedend en heeft Hij hen gestraft met oorlog. Dat heeft hun grote ellende gebracht, maar ze denken er niet over na. Het is alsof ze in brand staan, maar ze vragen zich niet eens af hoe dat komt.

God zal zijn volk weer uit de landen verzamelen

43 Maar nu zegt de Heer: "Volk van Israël, Ik ben je Maker. Ik heb je gevormd, Israël. Wees niet bang, want Ik heb je gered. Ik heb je uitgekozen. Je bent van Mij. Als je door het water gaat, zal Ik bij je zijn. Als je door rivieren gaat, zul je niet weggespoeld worden. Als je door het vuur gaat, zul je niet verbranden. De vlammen zullen je niets doen. Want Ik, de Heer, ben je God. Ik ben de Heilige God van Israël, je Redder. Ik heb Egypte, Ethiopië en Seba als losgeld gegeven in ruil voor jouw leven. Omdat Ik je kostbaar vond, heb Ik jou uitgekozen. Ik houd heel veel van je. Daarom geef Ik mensen als losgeld voor jou. Ik geef volken in ruil voor jouw leven. Wees niet bang, want Ik ben bij je. Ik zal jouw overblijfsel terugbrengen uit het oosten. Ik zal hen verzamelen uit het westen. Ik zal tegen het noorden zeggen: 'Geef hier.' En tegen het zuiden zal Ik zeggen: 'Geef terug.' Breng mijn zonen en dochters terug van het einde van de aarde. Breng iedereen terug die bij Mij hoort. Ik heb hen gemaakt tot mijn eer. Ze zijn van Mij. Laat mijn volk gaan, mijn volk dat wel ogen heeft, maar toch blind is. Mijn volk dat wel oren heeft, maar toch doof is.

Laat alle volken bij elkaar komen. Zorg dat alle landen aanwezig zijn. Wie van hun goden vertelt van tevoren dat dit in de toekomst gaat gebeuren? Wie van hen vertelt wat er in het verleden is gebeurd? Laat hun getuigen naar voren komen, zodat ze gelijk kunnen krijgen. Dan zullen de mensen het horen en zien dat het de waarheid is.

10 Israël, jij bent míjn getuige, zegt de Heer. Jij bent mijn dienaar die Ik heb uitgekozen. Je moet Mij geloven. Je moet weten en begrijpen dat Ik Dezelfde ben. Vóór Mij is er nooit een andere God geweest en er zal ook nooit een andere God zijn. 11 Ik ben de Heer, en Ik ben de enige Redder. 12 Ik heb van tevoren gezegd dat Ik je zou redden en dat heb Ik ook gedaan. Ik heb je alles verteld. Ik ben geen vreemde voor jou. Jij bent mijn getuige dat Ik God ben, zegt de Heer. 13 Ik was er al voordat dag en nacht bestonden. Niemand kan aan mijn macht ontsnappen. Wat Ik doe, kan door niemand worden tegengehouden.

Footnotes

  1. Jesaja 41:25 Jeruzalem was nu wel gered van de koning van Assur, maar zou alsnog veroverd worden door Babylonië. En Babylonië zou weer veroverd worden door een nóg grotere vijand: koning Kores van Perzië. De weg naar Babylonië liep vanuit Israël eerst naar het noorden en boog dan naar het oosten.
  2. Jesaja 42:1 Dit is Jesaja's eerste duidelijke profetie over een dienaar die God werkelijk zou dienen zoals Hij het bedoelde: Jezus.
  3. Jesaja 42:6 Met 'jou' wordt de 'dienaar' uit vers 1 bedoeld.
  4. Jesaja 42:9 God had de Israëlieten gewaarschuwd dat ze geen andere goden mochten aanbidden. Als ze dat wel zouden gaan doen, zou Hij hun land straffen en hen uit hun land wegjagen. Lees Deuteronomium 11:16 en Deuteronomium 28:45-57.

17 “The poor and needy search for water,(A)
    but there is none;
    their tongues are parched with thirst.(B)
But I the Lord will answer(C) them;
    I, the God of Israel, will not forsake(D) them.
18 I will make rivers flow(E) on barren heights,
    and springs within the valleys.
I will turn the desert(F) into pools of water,(G)
    and the parched ground into springs.(H)
19 I will put in the desert(I)
    the cedar and the acacia,(J) the myrtle and the olive.
I will set junipers(K) in the wasteland,
    the fir and the cypress(L) together,(M)
20 so that people may see and know,(N)
    may consider and understand,(O)
that the hand(P) of the Lord has done this,
    that the Holy One(Q) of Israel has created(R) it.

21 “Present your case,(S)” says the Lord.
    “Set forth your arguments,” says Jacob’s King.(T)
22 “Tell us, you idols,
    what is going to happen.(U)
Tell us what the former things(V) were,
    so that we may consider them
    and know their final outcome.
Or declare to us the things to come,(W)
23     tell us what the future holds,
    so we may know(X) that you are gods.
Do something, whether good or bad,(Y)
    so that we will be dismayed(Z) and filled with fear.
24 But you are less than nothing(AA)
    and your works are utterly worthless;(AB)
    whoever chooses you is detestable.(AC)

25 “I have stirred(AD) up one from the north,(AE) and he comes—
    one from the rising sun who calls on my name.
He treads(AF) on rulers as if they were mortar,
    as if he were a potter treading the clay.
26 Who told of this from the beginning,(AG) so we could know,
    or beforehand, so we could say, ‘He was right’?
No one told of this,
    no one foretold(AH) it,
    no one heard any words(AI) from you.
27 I was the first to tell(AJ) Zion, ‘Look, here they are!’
    I gave to Jerusalem a messenger of good news.(AK)
28 I look but there is no one(AL)
    no one among the gods to give counsel,(AM)
    no one to give answer(AN) when I ask them.
29 See, they are all false!
    Their deeds amount to nothing;(AO)
    their images(AP) are but wind(AQ) and confusion.

The Servant of the Lord

42 “Here is my servant,(AR) whom I uphold,
    my chosen one(AS) in whom I delight;(AT)
I will put my Spirit(AU) on him,
    and he will bring justice(AV) to the nations.(AW)
He will not shout or cry out,(AX)
    or raise his voice in the streets.
A bruised reed(AY) he will not break,(AZ)
    and a smoldering wick he will not snuff out.(BA)
In faithfulness he will bring forth justice;(BB)
    he will not falter or be discouraged
till he establishes justice(BC) on earth.
    In his teaching(BD) the islands(BE) will put their hope.”(BF)

This is what God the Lord says—
the Creator of the heavens,(BG) who stretches them out,
    who spreads out the earth(BH) with all that springs from it,(BI)
    who gives breath(BJ) to its people,
    and life to those who walk on it:
“I, the Lord, have called(BK) you in righteousness;(BL)
    I will take hold of your hand.(BM)
I will keep(BN) you and will make you
    to be a covenant(BO) for the people
    and a light(BP) for the Gentiles,(BQ)
to open eyes that are blind,(BR)
    to free(BS) captives from prison(BT)
    and to release from the dungeon those who sit in darkness.(BU)

“I am the Lord;(BV) that is my name!(BW)
    I will not yield my glory to another(BX)
    or my praise to idols.(BY)
See, the former things(BZ) have taken place,
    and new things I declare;
before they spring into being
    I announce(CA) them to you.”

Song of Praise to the Lord

10 Sing(CB) to the Lord a new song,(CC)
    his praise(CD) from the ends of the earth,(CE)
you who go down to the sea, and all that is in it,(CF)
    you islands,(CG) and all who live in them.
11 Let the wilderness(CH) and its towns raise their voices;
    let the settlements where Kedar(CI) lives rejoice.
Let the people of Sela(CJ) sing for joy;
    let them shout from the mountaintops.(CK)
12 Let them give glory(CL) to the Lord
    and proclaim his praise(CM) in the islands.(CN)
13 The Lord will march out like a champion,(CO)
    like a warrior(CP) he will stir up his zeal;(CQ)
with a shout(CR) he will raise the battle cry
    and will triumph over his enemies.(CS)

14 “For a long time I have kept silent,(CT)
    I have been quiet and held myself back.(CU)
But now, like a woman in childbirth,
    I cry out, I gasp and pant.(CV)
15 I will lay waste(CW) the mountains(CX) and hills
    and dry up all their vegetation;
I will turn rivers into islands
    and dry up(CY) the pools.
16 I will lead(CZ) the blind(DA) by ways they have not known,
    along unfamiliar paths I will guide them;
I will turn the darkness into light(DB) before them
    and make the rough places smooth.(DC)
These are the things I will do;
    I will not forsake(DD) them.
17 But those who trust in idols,
    who say to images, ‘You are our gods,’(DE)
    will be turned back in utter shame.(DF)

Israel Blind and Deaf

18 “Hear, you deaf;(DG)
    look, you blind, and see!
19 Who is blind(DH) but my servant,(DI)
    and deaf like the messenger(DJ) I send?
Who is blind like the one in covenant(DK) with me,
    blind like the servant of the Lord?
20 You have seen many things, but you pay no attention;
    your ears are open, but you do not listen.”(DL)
21 It pleased the Lord
    for the sake(DM) of his righteousness
    to make his law(DN) great and glorious.
22 But this is a people plundered(DO) and looted,
    all of them trapped in pits(DP)
    or hidden away in prisons.(DQ)
They have become plunder,
    with no one to rescue them;(DR)
they have been made loot,
    with no one to say, “Send them back.”

23 Which of you will listen to this
    or pay close attention(DS) in time to come?
24 Who handed Jacob over to become loot,
    and Israel to the plunderers?(DT)
Was it not the Lord,(DU)
    against whom we have sinned?
For they would not follow(DV) his ways;
    they did not obey his law.(DW)
25 So he poured out on them his burning anger,(DX)
    the violence of war.
It enveloped them in flames,(DY) yet they did not understand;(DZ)
    it consumed them, but they did not take it to heart.(EA)

Israel’s Only Savior

43 But now, this is what the Lord says—
    he who created(EB) you, Jacob,
    he who formed(EC) you, Israel:(ED)
“Do not fear, for I have redeemed(EE) you;
    I have summoned you by name;(EF) you are mine.(EG)
When you pass through the waters,(EH)
    I will be with you;(EI)
and when you pass through the rivers,
    they will not sweep over you.
When you walk through the fire,(EJ)
    you will not be burned;
    the flames will not set you ablaze.(EK)
For I am the Lord your God,(EL)
    the Holy One(EM) of Israel, your Savior;(EN)
I give Egypt(EO) for your ransom,
    Cush[a](EP) and Seba(EQ) in your stead.(ER)
Since you are precious and honored(ES) in my sight,
    and because I love(ET) you,
I will give people in exchange for you,
    nations in exchange for your life.
Do not be afraid,(EU) for I am with you;(EV)
    I will bring your children(EW) from the east
    and gather(EX) you from the west.(EY)
I will say to the north, ‘Give them up!’
    and to the south,(EZ) ‘Do not hold them back.’
Bring my sons from afar
    and my daughters(FA) from the ends of the earth(FB)
everyone who is called by my name,(FC)
    whom I created(FD) for my glory,(FE)
    whom I formed and made.(FF)

Lead out those who have eyes but are blind,(FG)
    who have ears but are deaf.(FH)
All the nations gather together(FI)
    and the peoples assemble.
Which of their gods foretold(FJ) this
    and proclaimed to us the former things?
Let them bring in their witnesses to prove they were right,
    so that others may hear and say, “It is true.”
10 “You are my witnesses,(FK)” declares the Lord,
    “and my servant(FL) whom I have chosen,
so that you may know(FM) and believe me
    and understand that I am he.
Before me no god(FN) was formed,
    nor will there be one after me.(FO)
11 I, even I, am the Lord,(FP)
    and apart from me there is no savior.(FQ)
12 I have revealed and saved and proclaimed—
    I, and not some foreign god(FR) among you.
You are my witnesses,(FS)” declares the Lord, “that I am God.
13     Yes, and from ancient days(FT) I am he.(FU)
No one can deliver out of my hand.
    When I act, who can reverse it?”(FV)

Footnotes

  1. Isaiah 43:3 That is, the upper Nile region

Christus is onze vrede

Ook u bent door Hem tot leven geroepen, u, die eigenlijk al dood was, omdat u niet leefde zoals God wilde. U liep met de grote massa van deze wereld mee en deed dezelfde slechte dingen als zij. U gehoorzaamde de duivel, de leider en vorst van de geestelijke machten in de lucht, die nu nog actief is in de mensen die God ongehoorzaam zijn.

Zo was het ook met ons. Wij hebben allemaal aan onze slechte begeerten toegegeven. Wij hebben allemaal gedaan wat ons egoïsme ons ingaf. Door naar onze eigen natuur te leven, waren wij van nature onderworpen aan Gods toorn. Maar Gods liefde voor ons is zo groot dat Hij ons volledig gratie heeft verleend, zelfs al waren wij door onze overtredingen dood voor Hem. Hij heeft ons samen met Christus levend gemaakt! Wat een genade! Dat u gered bent, is enkel en alleen genade van God. Hij heeft ons, die één met Jezus Christus zijn, samen met Hem levend gemaakt en ook met Hem een plaats in de hemel gegeven. Door in de persoon van Jezus Christus zo goed voor ons te zijn, heeft God voor altijd laten zien hoe oneindig groot zijn goedheid is. Door uw geloof in Hem bent u gered en dat komt door zijn genade. Dat is niet uw eigen verdienste, maar een geschenk van God. Niemand zal zich erop kunnen beroemen het zelf gepresteerd te hebben. 10 God heeft ons één gemaakt met Jezus Christus met de bedoeling dat wij het goede zouden doen, want dat heeft Hij altijd al gewild.

11 Vergeet niet dat u van geboorte niet bij het volk van God hoort. De Joden noemen u minachtend de onbesnedenen. Dat besneden-zijn van hen betekent overigens niets meer dan dat er een snee in hun lichaam is gemaakt. 12 U leefde vroeger in elk geval zonder Christus en u stond volledig buiten de gemeenschap van Gods volk. De beloften die God had gedaan, golden toen nog niet voor u. U leefde zonder hoop en zonder God. 13 Maar nu u één met Christus bent, is er geen afstand meer tussen Gods volk en u. Doordat Christus zijn leven en zijn bloed voor u heeft gegeven, bent u dichtbij gekomen. 14 Want Hijzelf is onze vrede. Hij heeft u en ons tot één volk gemaakt door de muur van vijandschap die tussen ons in stond, af te breken. 15 Door voor ons te sterven, heeft Christus de wet, die de oorzaak van de scheiding was, buiten werking gesteld. Hij bracht de twee tegenstanders bij elkaar door hen tot een deel van Zichzelf te maken. Hij smeedde de twee, Jood en niet-Jood, samen tot één persoon en toen was er vrede. 16 Nu wij tot hetzelfde lichaam behoren, is de vijandschap verdwenen, want wij zijn allebei met God verzoend. Door het kruis is er een einde aan de tegenstelling gekomen.

17 Jezus kwam met het goede nieuws dat het vrede was, zowel voor u die ver van God was, als voor ons die dichter bij Hem leefden. 18 Door wat Jezus heeft gedaan, mogen wij, Joden en niet-Joden, vrij bij de Vader komen, in één Geest. 19 Voor God bent u nu geen vreemdelingen of buitenlanders meer, nee, u hebt dezelfde rechten als de Joodse christenen. U hoort nu ook bij het volk van God, bij zijn gezin. 20 U staat zo vast als een huis op de fundering van de apostelen en profeten en de belangrijkste steen, de hoeksteen, is Jezus Christus Zelf. 21 Hij houdt het hele gebouw bijeen. Wij vormen samen met Hem een heilige tempel voor God, een tempel die steeds groter wordt. 22 Ook u wordt door de Geest in dit gebouw, in dit huis van God, ingevoegd.

Read full chapter

We hebben niet onszelf gered, maar God heeft ons gered

Vroeger waren jullie geestelijk dood. Dat kwam door jullie ongehoorzaamheid aan God en door de slechte dingen die jullie deden. Want jullie leefden op de manier waarop de ongelovige mensen nu eenmaal leven. Zij laten zich leiden door de duivel, de leider van de onzichtbare machten. Hij is de geest die werkt in de mensen die God niet gehoorzamen. Vroeger hebben wij allemaal zo geleefd. We deden allemaal wat we zelf wilden. Daarom verdienden we Gods straf, net als alle andere mensen.

Maar God is vol medelijden. Hij wil ons graag vergeven, omdat Hij zo ontzettend veel van ons houdt. Daarom heeft Hij ons tegelijk met Christus geestelijk levend gemaakt. Want we waren geestelijk dood door alle slechte dingen die we hadden gedaan. We zijn dus alleen maar gered doordat God zo geweldig goed voor ons is geweest, en niet omdat we het verdiend hadden. God heeft ons levend gemaakt en ons nu samen met Jezus een plaats gegeven in de hemelse plaatsen. Wij zijn daar ín Jezus Christus. Want in de wereld die nog komt wil Hij laten zien hoe geweldig goed Hij voor ons is: Hij heeft ons Jezus Christus gegeven. Want omdat God zo liefdevol en goed is, heeft Hij jullie gered door jullie geloof. Jullie hebben niet jezelf gered, maar Gód heeft jullie gered. Het is zíjn geschenk. Jullie zijn dus niet gered doordat jullie zelf zo goed je best deden om goede mensen te zijn. Want Hij wilde niet dat jullie over je redding zouden kunnen opscheppen. 10 Want God heeft ons gemaakt. En Hij heeft ook Zelf in Jezus Christus nieuwe mensen van ons gemaakt.[a] Nu kunnen we voor Hem de goede dingen doen die Hij van tevoren al voor ons had bedacht.

Eenheid tussen Joden en niet-Joden

11 Bedenk dat jullie vroeger niet bij Gods volk hoorden. Want jullie waren niet zoals de Joden besneden.[b] Jullie werden 'onbesneden' genoemd door de mensen die wél besneden waren. (De besnijdenis is een teken dat mensen in het lichaam aanbrachten. Het bewees dat ze bij God hoorden.) 12 Jullie hoorden niet bij God. Daardoor hadden jullie Christus niet. Ook hadden jullie niet de rechten die het volk Israël had, want jullie hoorden niet bij zijn volk. En de verbonden van Gods beloften waren niet voor jullie. Jullie hadden dus geen hoop en geen God in deze wereld. 13 Zo waren jullie vroeger ver weg van God. Maar nu zijn jullie in Jezus Christus dicht bij God gekomen, door het bloed van Christus.

14 Want Jezus heeft ons vrede gegeven, door Zichzelf. Hij heeft van Joden en niet-Joden één volk gemaakt. Eerst stond de wet van Mozes als een muur tussen ons in. We leefden als vijanden van elkaar. Maar Hij heeft die muur weggebroken. 15 Hoe? Door als mens voor ons te sterven. Nu gaat het niet langer om de wet, die bestaat uit leefregels waar wij ons aan moesten houden. Nu gaat het om geloof in Jezus. Zo heeft Hij in Zichzelf de twee soorten volken (namelijk de één met Gods wet, de ander zonder Gods wet) tot één volk gemaakt. Zo heeft Hij vrede gebracht. 16 En die twee soorten volken, die nu één volk zijn geworden, heeft Hij allebei tot vrienden van God gemaakt. Want door zijn dood aan het kruis heeft Hij een eind gemaakt aan de vijandschap. 17 Jezus kwam vrede brengen aan jullie die ver van God waren (= de niet-Joden), en aan de mensen die dicht bij God waren (= de Joden). 18 Want dankzij Hem kunnen wij nu allebei door één Geest dicht bij de Vader komen. 19 Zo zijn jullie nu dus niet langer vreemdelingen en buitenstaanders. Jullie horen nu bij het volk van God en bij het gezin van God. 20 Jullie staan nu stevig in het geloof, zoals een gebouw stevig staat op een goed fundament. Het fundament van jullie geloof is door de boodschappers van God en de profeten gelegd. En Jezus Christus is de belangrijkste bouwsteen van het gebouw. 21 Door Hem zit het gebouw stevig in elkaar. Wij zijn de bouwstenen. Hij geeft ieder van ons de juiste plaats. Zo worden we met elkaar een tempel voor de Heer. 22 Ook jullie zijn bouwstenen in deze tempel waarin God met zijn Geest woont.

Read full chapter

Footnotes

  1. Efeziërs 2:10 Hij heeft ons namelijk opnieuw geboren laten worden. Lees Johannes 1:12 en 13 en Johannes 3:3-6.
  2. Efeziërs 2:11 Lees Genesis 17:9-13. Alle Joodse mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het Joodse volk.

Made Alive in Christ

As for you, you were dead in your transgressions and sins,(A) in which you used to live(B) when you followed the ways of this world(C) and of the ruler of the kingdom of the air,(D) the spirit who is now at work in those who are disobedient.(E) All of us also lived among them at one time,(F) gratifying the cravings of our flesh[a](G) and following its desires and thoughts. Like the rest, we were by nature deserving of wrath. But because of his great love for us,(H) God, who is rich in mercy, made us alive with Christ even when we were dead in transgressions(I)—it is by grace you have been saved.(J) And God raised us up with Christ(K) and seated us with him(L) in the heavenly realms(M) in Christ Jesus, in order that in the coming ages he might show the incomparable riches of his grace,(N) expressed in his kindness(O) to us in Christ Jesus. For it is by grace(P) you have been saved,(Q) through faith(R)—and this is not from yourselves, it is the gift of God— not by works,(S) so that no one can boast.(T) 10 For we are God’s handiwork,(U) created(V) in Christ Jesus to do good works,(W) which God prepared in advance for us to do.

Jew and Gentile Reconciled Through Christ

11 Therefore, remember that formerly(X) you who are Gentiles by birth and called “uncircumcised” by those who call themselves “the circumcision” (which is done in the body by human hands)(Y) 12 remember that at that time you were separate from Christ, excluded from citizenship in Israel and foreigners(Z) to the covenants of the promise,(AA) without hope(AB) and without God in the world. 13 But now in Christ Jesus you who once(AC) were far away have been brought near(AD) by the blood of Christ.(AE)

14 For he himself is our peace,(AF) who has made the two groups one(AG) and has destroyed the barrier, the dividing wall of hostility, 15 by setting aside in his flesh(AH) the law with its commands and regulations.(AI) His purpose was to create in himself one(AJ) new humanity out of the two, thus making peace, 16 and in one body to reconcile both of them to God through the cross,(AK) by which he put to death their hostility. 17 He came and preached peace(AL) to you who were far away and peace to those who were near.(AM) 18 For through him we both have access(AN) to the Father(AO) by one Spirit.(AP)

19 Consequently, you are no longer foreigners and strangers,(AQ) but fellow citizens(AR) with God’s people and also members of his household,(AS) 20 built(AT) on the foundation(AU) of the apostles and prophets,(AV) with Christ Jesus himself(AW) as the chief cornerstone.(AX) 21 In him the whole building is joined together and rises to become a holy temple(AY) in the Lord. 22 And in him you too are being built together to become a dwelling in which God lives by his Spirit.(AZ)

Read full chapter

Footnotes

  1. Ephesians 2:3 In contexts like this, the Greek word for flesh (sarx) refers to the sinful state of human beings, often presented as a power in opposition to the Spirit.

67 Een psalm voor de koordirigent. Een lied dat met snaarinstrumenten moet worden begeleid.

Ik bid
dat God ons zijn genade zal geven
en ons zal zegenen.
Dat Hij Zichzelf aan ons zal openbaren.
Dan zullen de mensen op aarde weten
wat uw wil is
en alle volken zullen door U worden bevrijd.
Ik bid
dat alle volken U zullen loven en prijzen, o God,
dat zij werkelijk allemaal U zullen eren.
Dat de volken zich in U zullen verheugen
en juichen zullen omdat U
elk volk rechtvaardig oordeelt
en uw weg wijst.
Ik bid
dat alle volken U zullen loven en prijzen, o God,
dat zij werkelijk allemaal U de lof mogen brengen.
Wij mochten een rijke oogst binnenhalen
omdat God, die onze God is, ons zo rijk zegent.

Read full chapter

Psalm 67

Een lied. Voor de leider van het koor. Begeleiden met een snaarinstrument.

God, heb medelijden met ons en zegen ons.
Wees alstublieft goed voor ons.
Dan zullen de mensen op aarde weten wat U doet.
Alle volken zullen weten dat U een goede God bent.
God, alle volken zullen U prijzen.
Alle volken zullen U samen prijzen.
Alle landen zullen blij zijn en juichen.
Want U heerst rechtvaardig.
U leidt de volken.
God, alle volken zullen U prijzen.
Alle volken zullen U samen prijzen.
De aarde gaf ons weer een rijke oogst.
U, onze God, bent goed voor ons.

Read full chapter

Psalm 67[a]

For the director of music. With stringed instruments. A psalm. A song.

May God be gracious to us and bless us
    and make his face shine on us—[b](A)
so that your ways may be known on earth,
    your salvation(B) among all nations.(C)

May the peoples praise you, God;
    may all the peoples praise you.(D)
May the nations be glad and sing for joy,(E)
    for you rule the peoples with equity(F)
    and guide the nations of the earth.(G)
May the peoples praise you, God;
    may all the peoples praise you.

The land yields its harvest;(H)
    God, our God, blesses us.(I)
May God bless us still,
    so that all the ends of the earth(J) will fear him.(K)

Read full chapter

Footnotes

  1. Psalm 67:1 In Hebrew texts 67:1-7 is numbered 67:2-8.
  2. Psalm 67:1 The Hebrew has Selah (a word of uncertain meaning) here and at the end of verse 4.

29 Wie klagen steen en been? Wie maken doorlopend ruzie en raken zonder reden verwond? Wie bekijken de wereld door roodomrande ogen?
30 Dat zijn de mensen die zich tot in de kleine uurtjes te buiten gaan aan wijn en sterke drank.
31 Verlang niet naar de wijn, die rood fonkelt en heerlijk geurt in de beker, die drinkt wel heel gemakkelijk,
32 maar bijt uiteindelijk als een slang en spuwt gif als een adder.
33 Dan ga je kijken naar dingen die niet van jou zijn, en je mond zal vuile taal spuien.
34 Je voelt je dan alsof je op een schip bent en alles draait om je heen.
35 Je zult zeggen: ‘Ze hebben me geslagen en op me losgebeukt zonder dat ik iets merkte. Wanneer word ik weer wakker? Ik ben hard toe aan een slokje wijn.’

Read full chapter

29 Wie roepen er aldoor ach en wee?
Wie lopen altijd te ruziën en te klagen?
Wie raken altijd nodeloos gewond?
Wie lopen altijd met rode ogen?
30 Mensen die bij elkaar komen om eens lekker door te drinken
en daar de hele nacht mee doorgaan.
31 Laat je niet verleiden door de wijn,
prachtig rood fonkelend en schitterend in de beker.
Hij is zo heerlijk!
32 Maar uiteindelijk bijt hij als een slang,
is hij giftig als een adder.
33 Je gaat naar andere vrouwen kijken.
Je zegt dingen die je niet had moeten zeggen.
34 Je voelt je alsof je midden op zee bent,
alsof je moet slapen in het topje van de mast.
35 Later zeg je: "Ze hebben me geschopt en geslagen,
maar ik heb er niets van gevoeld.
Ik moest maar eens goed wakker worden.
Daar heb ik eerst een slok wijn voor nodig."

Read full chapter

Saying 19

29 Who has woe? Who has sorrow?
    Who has strife? Who has complaints?
    Who has needless bruises? Who has bloodshot eyes?
30 Those who linger over wine,(A)
    who go to sample bowls of mixed wine.
31 Do not gaze at wine when it is red,
    when it sparkles in the cup,
    when it goes down smoothly!
32 In the end it bites like a snake
    and poisons like a viper.
33 Your eyes will see strange sights,
    and your mind will imagine confusing things.
34 You will be like one sleeping on the high seas,
    lying on top of the rigging.
35 “They hit me,” you will say, “but I’m not hurt!
    They beat me, but I don’t feel it!
When will I wake up
    so I can find another drink?”(B)

Read full chapter