Add parallel Print Page Options

Zonde als oorzaak

59 Luister! De Here is niet te zwak om u te redden. En Hij is ook niet plotseling doof geworden! Hij hoort u wel als u roept! Het probleem is echter dat uw zonden u gescheiden houden van God. Vanwege de zonde heeft Hij zijn gezicht van u afgekeerd en wil Hij niet meer luisteren. Want uw handen zijn moordenaarshanden en uw vingers zijn bevuild door de zonde, u liegt en bedriegt. Niemand wil eerlijk en oprecht zijn. De dingen die u voor de rechtbank beweert, berusten op leugens, u besteedt uw tijd aan het uitbroeden van slechte plannen en de uitvoering ervan. Uw boze plannen zijn als eieren van een adder. Als zij worden uitgebroed, komt er een giftige slang uit voort. Uw zonden zijn als spinnenwebben waarvan geen kleding kan worden gemaakt. Alles wat u doet, is doortrokken van zonde, geweld is uw belangrijkste kenmerk. Uw voeten snellen naar de zonde en er wordt gemakkelijk onschuldig bloed vergoten, uw gedachten zijn uitsluitend op zonden gericht. Waar u ook gaat, laat u een spoor van ellende en dood achter. U weet niet wat werkelijke vrede is, noch wat het betekent rechtvaardig en goed te zijn, u doet voortdurend kwaad en zij die u volgen, zullen geen vrede kennen, net zomin als u.

Daarom is het recht ver van ons, gerechtigheid wordt niet bij ons gevonden. Wij zien uit naar het licht, maar de duisternis houdt ons gevangen. Wij verwachten uitzicht, maar rondom ons is de nacht. 10 Als blinden tasten wij langs de wand. Wij zoeken houvast als mensen die geen ogen hebben. Midden op de dag struikelen wij alsof het donker is. Wij zwerven in de wildernis en lijken sprekend op doden. 11 Wij allen grommen als hongerige beren, wij maken geluiden als het gekir van duiven. Wij hopen dat ons recht zal worden gedaan, maar het gebeurt niet. Wij hopen op redding, maar ook die blijft uit. 12 Want onze zonden blijven zich opstapelen voor de rechtvaardige God en getuigen tegen ons. Ja, wij weten wat een zondaars wij zijn.

13 Wij kennen onze ongehoorzaamheid. Wij hebben de Here, onze God, verloochend. Wij weten hoe opstandig en oneerlijk wij zijn, want wij kiezen onze leugens met zorg. 14 Onze gerechtshoven doen de rechtvaardige onrecht, eerlijkheid is een onbekend verschijnsel voor ons. De waarheid valt dood neer in de straten en oprechtheid heeft geen enkele waarde. 15 Ja, de waarheid is verdwenen en iemand die het verkeerde nalaat, wordt al snel aangevallen.

De Here zag al de boosheid en het was verkeerd in zijn ogen, omdat niemand voor het recht opkwam. 16 Hij zag dat niemand u hielp en vroeg Zich af waarom niemand tussenbeide kwam. Daarom ondernam Hij Zelf stappen om u te redden door zijn machtige kracht en gerechtigheid. 17 Hij deed de gerechtigheid aan als pantser en zette de helm van het heil op zijn hoofd. Hij kleedde Zich met een mantel van vergelding en toorn. 18 Hij zal zijn vijanden hun slechte daden betaald zetten, toorn voor zijn tegenstanders in verre landen. 19 En uiteindelijk zullen zij de naam van God van oost tot west vrezen en verheerlijken. Want Hij zal komen als een vloedgolf, voortgedreven door de adem van de Here. 20 Hij komt als bevrijder naar Sion, naar alle nakomelingen van Jakob die zich van de zonde hebben afgekeerd. 21 ‘Dit verbond sluit Ik met hen,’ zegt de Here, ‘mijn Geest, die op u rust, zal u niet verlaten, ook de woorden die u namens Mij spreekt, zullen steeds bij u zijn. Ook bij uw kinderen en kleinkinderen, voor altijd en eeuwig.’

De terugkeer naar huis

60 Sta op, mijn volk! Laat uw licht schijnen, zodat alle volken het zien! Want de glorie van de Here stroomt over u heen. Een duisternis, zwart als de nacht, zal alle volken van de aarde omhullen, maar de glorie van de Here zal van u afstralen. Alle volken zullen op uw licht afkomen, machtige koningen zullen komen om te zien hoe de glorie van de Here op u rust. Sla uw ogen omhoog en kijk! Want uw zonen en dochters komen vanuit verre landen terug naar huis. Uw ogen zullen glinsteren van vreugde, uw hart zal trillen van blijdschap, want kooplui uit de hele wereld zullen naar u toestromen en u de rijkdommen van vele landen brengen. U zult grote aantallen kamelen zien komen, evenals dromedarissen uit Midjan en Seba en Hefa die goud en reukwerk brengen ter meerdere eer en glorie van God. De kudden van Kedar zullen aan u worden gegeven en de rammen van Nebajot zullen naar mijn altaar worden gebracht, die dag zal Ik mijn glorieuze tempel verheerlijken.

Wie zijn dat, die als wolken naar Israël vliegen? Als duiven naar hun nest? Schepen uit vele landen, de beste die er zijn om de zonen van Israël van ver weg weer naar huis terug te brengen en zij hebben al hun rijkdommen bij zich. Want de Heilige van Israël, over de hele wereld bekend, heeft u in de ogen van iedereen verheerlijkt. 10 Buitenlanders zullen komen en uw steden bouwen, koningen zullen u hulp sturen. Want ook al vernietigde Ik u in mijn toorn, Ik zal genadig voor u zijn door mijn welbehagen. 11 Uw poorten zullen dag en nacht openstaan om de rijkdommen van vele landen door te laten. De koningen van de hele wereld zullen tot uw beschikking staan. 12 Want de volken die weigeren uw bondgenoot te zijn, zullen verdwijnen, zij zullen worden vernietigd. 13 De glorie van de Libanon zal uw eigendom zijn, de bossen met cipressen, platanen en dennenbomen, om mijn heiligdom te verfraaien. Mijn tempel zal schitterend zijn. 14 De zonen van uw onderdrukkers zullen komen en voor u buigen! Zij zullen uw voeten kussen! Zij zullen Jeruzalem de ‘stad van de Here’ en ‘glorieuze berg van de Heilige van Israël’ noemen.

15 Eens werd u veracht en gehaat en niemand wilde uw vriend zijn. Nu zal aan ieder uw schoonheid blijken. Tot een vreugde voor alle generaties van de wereld zal Ik u maken. 16 Sterke koningen en machtige volken zullen u hun beste producten brengen om in al uw behoeften te voorzien en u zult dan weten en volkomen begrijpen dat Ik, de Here, uw redder en verlosser ben, de Machtige van Israël. 17 Ik zal uw koper inruilen voor goud, uw ijzer voor zilver, uw hout voor koper, uw stenen voor ijzer. Vrede en gerechtigheid zullen uw heersers zijn! 18 Het geweld zal uit uw land verdwijnen, er zal geen verwoesting of verderf in uw gebied worden gevonden. Uw muren zullen heil zijn en uw poorten lof. 19 U zult de zon en de maan niet langer nodig hebben om u licht te geven, want de Here, uw God, zal uw eeuwige licht zijn. Hij zal uw glorie zijn. 20 Uw zon zal nooit ondergaan en de maan zal niet afnemen, want de Here zal uw eeuwige licht zijn. Uw dagen van rouw zullen tot een einde komen. 21 Uw hele volk zal goed zijn. Zij zullen hun land voor eeuwig bezitten, want Ik zal hen daar met mijn eigen handen planten, dat zal Mij glorie brengen. 22 Het kleinste gezin zal uitgroeien tot een grote familie, de kleine groep zal een machtig volk worden. Ik, de Here, zal het allemaal laten gebeuren als de tijd ervoor aangebroken is.

Vreugde in plaats van rouw

61 De Geest van God de Here rust op mij, omdat de Here mij heeft gezalfd tot brenger van goed nieuws aan mensen die lijden en worden onderdrukt. Hij heeft mij gestuurd om mensen met gebroken harten te troosten, voor gevangenen vrijlating uit te roepen en hen die opgesloten zitten, te bevrijden. Hij heeft mij gestuurd om aan mensen in de rouw te vertellen dat de tijd van Gods genade voor hen is gekomen, maar ook de dag van zijn toorn tegen hun vijanden. Aan allen die in Israël rouwen, geeft Hij schoonheid in plaats van as, vreugde in plaats van rouw, lof in plaats van neerslachtigheid. Want God heeft hen geplant als sterke en rechtvaardige eiken ter wille van zijn eigen glorie.

Zij zullen de oude ruïnes herbouwen, steden restaureren die lang geleden werden verwoest en deze opnieuw tot leven brengen, ook al hebben zij vele generaties lang in puin gelegen. Buitenlanders zullen uw dienaars zijn, zij zullen uw kudden voederen, uw land ploegen en uw wijngaarden verzorgen. U zult priesters van de Here, helpers van onze God, worden genoemd. U zult worden gevoed met de rijkdommen van de volken en u zult u op hun schatten beroemen. In plaats van schaamte en schande zult u een dubbele hoeveelheid voorspoed en eeuwige vreugde krijgen. Want Ik, de Here, houd van gerechtigheid, Ik haat roof en het kwaad. Ik zal mijn volk trouw belonen en een eeuwigdurend verbond met hen sluiten. Hun nakomelingen zullen bekend en beroemd zijn onder de volken, iedereen zal beseffen dat zij een volk vormen dat door God is gezegend.

10 Laat mij u vertellen hoe gelukkig God mij heeft gemaakt! Want Hij heeft mij gekleed in gewaden van heil en een mantel van gerechtigheid over mijn schouder gelegd. Ik lijk wel een bruidegom in zijn trouwpak of een bruid met haar sieraden. 11 God de Here zal de volken van de wereld zijn gerechtigheid laten zien, allen zullen Hem loven. Als een bloeiende boom of als een tuin, vroeg in de lente, vol met jonge planten die overal opschieten, zo zal God, de Here, gerechtigheid doen voortkomen onder alle volken.

Jeruzalem, de door God gezegende stad

62 Omdat ik veel van Sion houd en mijn hart naar Jeruzalem verlangt, zal ik niet ophouden voor haar te bidden, totdat het licht van haar vrijheid daagt en de fakkel van haar redding brandt. De volken zullen uw gerechtigheid zien. Koningen zullen worden verblind door uw glorie en God zal u een nieuwe naam geven. Hij zal u in zijn hand omhoog houden, een prachtige kroon voor de koning der koningen. U zult nooit meer ‘het door God verlaten land’ of ‘het land dat God vergat’ worden genoemd. Uw nieuwe naam zal zijn: ‘het land waar God van houdt’ en ‘de bruid,’ want de Here beleeft vreugde aan u en zal u beschouwen als zijn eigendom. Uw kinderen zullen voor u zorgen, o Jeruzalem, met vreugde als van een jonge man die met een jonge vrouw trouwt, en God zal Zich over u verheugen als een bruidegom die in de wolken is met zijn bruid.

6,7 O Jeruzalem, ik heb wachters op uw muren geposteerd die dag en nacht tot God zullen roepen voor de vervulling van zijn beloften. Neem geen rust, u die bidt, en geef God geen rust tot Hij Jeruzalem een hecht fundament geeft en zij over de hele wereld respect en bewondering afdwingt. De Here heeft Jeruzalem in al zijn oprechtheid gezworen: ‘Ik zal u nooit meer aan uw vijanden overgeven, vreemde soldaten zullen nooit meer uw koren en wijn weghalen. U verbouwde het, u zult het ook eten, God lovend. In de voorhoven van de tempel zult u zelf de wijn drinken die u hebt geperst.’

10 Vooruit! Snel! Maak de weg klaar voor de terugkeer van mijn volk! Herstel de wegen, ruim de stenen op en hijs de vlag van Israël. 11 Kijk, de Here heeft zijn boodschappers naar elk land gestuurd en zegt: ‘Vertel mijn volk: Ik, de Here, uw God, kom eraan om u te redden en Ik zal u vele geschenken brengen.’ 12 En zij zullen ‘het heilige volk’ en ‘de verlosten van de Here’ worden genoemd. Jeruzalem zal ‘begeerde stad’ en ‘door God gezegende stad’ worden genoemd.

De ontfermende liefde van God

63 Wie komt daar vanuit Edom aan, uit de stad Bosra, in zijn prachtige donkerrode kledij? Wie is dat in zijn koninklijke gewaden, rustig voortlopend met grootse kracht? ‘Ik ben het, de Here, die uw heil aankondigt, degene die de macht heeft u te redden!’ ‘Waarom is uw kleding zo rood als van iemand die in de wijnpers de druiven uitperst?’ ‘Ik heb de wijnpers alleen getreden. Er was niemand die Mij hielp. In mijn toorn heb Ik mijn vijanden als druiven vertrapt. In mijn toorn vertrapte Ik mijn tegenstanders. U ziet hun bloed op mijn kleding. Want de tijd is aangebroken dat Ik mijn volk moet wreken, het uit de handen van zijn onderdrukkers moet verlossen. Ik keek maar niemand kwam het te hulp, Ik was verbaasd en geschokt. Daarom voerde Ik de wraak alleen uit, zonder hulp velde Ik de vonnissen. Ik vernietigde de heidense volken in mijn toorn, Ik bracht hen aan het wankelen en liet hen neerstorten.’

Ik zal vertellen over de ontfermende liefde van God. Ik zal Hem loven voor alles wat Hij heeft gedaan, ik zal mij verheugen over zijn goedheid tegenover Israël die Hij haar betoonde in zijn genade en liefde.

Hij zei: ‘Zij zijn toch van Mij, mijn eigen kinderen zullen mijn vertrouwen niet opnieuw beschamen.’ En Hij werd hun redder. In al hun onderdrukking werd Hij Zelf onderdrukt en Hij redde hen in eigen persoon. In zijn liefde en medelijden verloste Hij hen, tilde hen op en droeg hen door de jaren heen. 10 Maar zij kwamen in opstand tegen Hem en deden zijn Heilige Geest verdriet. Daarom werd Hij hun vijand en vocht Hij persoonlijk tegen hen.

11 Toen herinnerden zij zich de dagen van weleer, toen Gods dienaar Mozes zijn volk uit Egypte wegleidde en zij riepen: Waar is Hij die Israël door de zee voerde, met Mozes als hun herder? Waar is de God die zijn Heilige Geest stuurt om onder zijn volk te wonen? 12 Waar is Hij wiens machtige kracht de zee voor hen splitste, toen Mozes zijn hand ophief en zijn reputatie voor eeuwig vestigde? 13 Wie leidde hen over de bodem van de zee? Net als paarden die door de woestijn rennen, struikelden zij niet. 14 Als grazend vee in de dalen, zo gaf de Geest van de Here hun rust. O Here, op die manier bezorgde U Zichzelf een geweldige naam. 15 Kijk vanuit de hemel neer en zie ons vanuit uw heilige, glorieuze verblijfplaats. Waar is uw liefde voor ons die U altijd liet zien? Waar zijn nu uw kracht, uw genade en uw medelijden? 16 U bent immers nog steeds onze Vader! Abraham en Jakob kennen ons niet, maar U blijft onze vader, onze verlosser van oudsher. 17 O Here, waarom liet U ons afdwalen van uw wegen in onze onbuigzaamheid, zodat wij zondigden en ons tegen U keerden? Kom terug en help ons, want wij, die uw eigendom zijn, hebben U zo nodig. 18 Hoe kort hebben wij Jeruzalem maar in bezit gehad! En nu hebben onze vijanden haar verwoest. 19 O God, waarom behandelt U ons alsof wij uw volk niet zijn, als een heidens volk dat U nooit ‘Here’ noemde?

Sin, Confession and Redemption

59 Surely the arm(A) of the Lord is not too short(B) to save,
    nor his ear too dull to hear.(C)
But your iniquities have separated(D)
    you from your God;
your sins have hidden his face from you,
    so that he will not hear.(E)
For your hands are stained with blood,(F)
    your fingers with guilt.(G)
Your lips have spoken falsely,(H)
    and your tongue mutters wicked things.
No one calls for justice;(I)
    no one pleads a case with integrity.
They rely(J) on empty arguments, they utter lies;(K)
    they conceive trouble and give birth to evil.(L)
They hatch the eggs of vipers(M)
    and spin a spider’s web.(N)
Whoever eats their eggs will die,
    and when one is broken, an adder is hatched.
Their cobwebs are useless for clothing;
    they cannot cover themselves with what they make.(O)
Their deeds are evil deeds,
    and acts of violence(P) are in their hands.
Their feet rush into sin;
    they are swift to shed innocent blood.(Q)
They pursue evil schemes;(R)
    acts of violence mark their ways.(S)
The way of peace they do not know;(T)
    there is no justice in their paths.
They have turned them into crooked roads;(U)
    no one who walks along them will know peace.(V)

So justice is far from us,
    and righteousness does not reach us.
We look for light, but all is darkness;(W)
    for brightness, but we walk in deep shadows.
10 Like the blind(X) we grope along the wall,
    feeling our way like people without eyes.
At midday we stumble(Y) as if it were twilight;
    among the strong, we are like the dead.(Z)
11 We all growl like bears;
    we moan mournfully like doves.(AA)
We look for justice, but find none;
    for deliverance, but it is far away.

12 For our offenses(AB) are many in your sight,
    and our sins testify(AC) against us.
Our offenses are ever with us,
    and we acknowledge our iniquities:(AD)
13 rebellion(AE) and treachery against the Lord,
    turning our backs(AF) on our God,
inciting revolt and oppression,(AG)
    uttering lies(AH) our hearts have conceived.
14 So justice(AI) is driven back,
    and righteousness(AJ) stands at a distance;
truth(AK) has stumbled in the streets,
    honesty cannot enter.
15 Truth(AL) is nowhere to be found,
    and whoever shuns evil becomes a prey.

The Lord looked and was displeased
    that there was no justice.(AM)
16 He saw that there was no one,(AN)
    he was appalled that there was no one to intervene;(AO)
so his own arm achieved salvation(AP) for him,
    and his own righteousness(AQ) sustained him.
17 He put on righteousness as his breastplate,(AR)
    and the helmet(AS) of salvation on his head;
he put on the garments(AT) of vengeance(AU)
    and wrapped himself in zeal(AV) as in a cloak.
18 According to what they have done,
    so will he repay(AW)
wrath to his enemies
    and retribution to his foes;
    he will repay the islands(AX) their due.
19 From the west,(AY) people will fear the name of the Lord,
    and from the rising of the sun,(AZ) they will revere his glory.(BA)
For he will come like a pent-up flood
    that the breath(BB) of the Lord drives along.[a]

20 “The Redeemer(BC) will come to Zion,(BD)
    to those in Jacob who repent of their sins,”(BE)
declares the Lord.

21 “As for me, this is my covenant(BF) with them,” says the Lord. “My Spirit,(BG) who is on you, will not depart from you,(BH) and my words that I have put in your mouth(BI) will always be on your lips, on the lips of your children and on the lips of their descendants—from this time on and forever,” says the Lord.

The Glory of Zion

60 “Arise,(BJ) shine, for your light(BK) has come,
    and the glory(BL) of the Lord rises upon you.
See, darkness(BM) covers the earth
    and thick darkness(BN) is over the peoples,
but the Lord rises upon you
    and his glory appears over you.
Nations(BO) will come to your light,(BP)
    and kings(BQ) to the brightness of your dawn.

“Lift up your eyes and look about you:
    All assemble(BR) and come to you;
your sons come from afar,(BS)
    and your daughters(BT) are carried on the hip.(BU)
Then you will look and be radiant,(BV)
    your heart will throb and swell with joy;(BW)
the wealth(BX) on the seas will be brought to you,
    to you the riches of the nations will come.
Herds of camels(BY) will cover your land,
    young camels of Midian(BZ) and Ephah.(CA)
And all from Sheba(CB) will come,
    bearing gold and incense(CC)
    and proclaiming the praise(CD) of the Lord.
All Kedar’s(CE) flocks will be gathered to you,
    the rams of Nebaioth will serve you;
they will be accepted as offerings(CF) on my altar,(CG)
    and I will adorn my glorious temple.(CH)

“Who are these(CI) that fly along like clouds,(CJ)
    like doves to their nests?
Surely the islands(CK) look to me;
    in the lead are the ships of Tarshish,[b](CL)
bringing(CM) your children from afar,
    with their silver and gold,(CN)
to the honor(CO) of the Lord your God,
    the Holy One(CP) of Israel,
    for he has endowed you with splendor.(CQ)

10 “Foreigners(CR) will rebuild your walls,
    and their kings(CS) will serve you.
Though in anger I struck you,
    in favor(CT) I will show you compassion.(CU)
11 Your gates(CV) will always stand open,
    they will never be shut, day or night,
so that people may bring you the wealth of the nations(CW)
    their kings(CX) led in triumphal procession.
12 For the nation or kingdom that will not serve(CY) you will perish;
    it will be utterly ruined.(CZ)

13 “The glory of Lebanon(DA) will come to you,
    the juniper, the fir and the cypress together,(DB)
to adorn my sanctuary;(DC)
    and I will glorify the place for my feet.(DD)
14 The children of your oppressors(DE) will come bowing before you;
    all who despise you will bow down(DF) at your feet
and will call you the City(DG) of the Lord,
    Zion(DH) of the Holy One(DI) of Israel.

15 “Although you have been forsaken(DJ) and hated,
    with no one traveling(DK) through,
I will make you the everlasting pride(DL)
    and the joy(DM) of all generations.
16 You will drink the milk of nations
    and be nursed(DN) at royal breasts.
Then you will know(DO) that I, the Lord, am your Savior,(DP)
    your Redeemer,(DQ) the Mighty One of Jacob.(DR)
17 Instead of bronze I will bring you gold,(DS)
    and silver in place of iron.
Instead of wood I will bring you bronze,
    and iron in place of stones.
I will make peace(DT) your governor
    and well-being your ruler.(DU)
18 No longer will violence(DV) be heard in your land,
    nor ruin or destruction(DW) within your borders,
but you will call your walls Salvation(DX)
    and your gates Praise.(DY)
19 The sun will no more be your light by day,
    nor will the brightness of the moon shine on you,
for the Lord will be your everlasting light,(DZ)
    and your God will be your glory.(EA)
20 Your sun(EB) will never set again,
    and your moon will wane no more;
the Lord will be your everlasting light,
    and your days of sorrow(EC) will end.
21 Then all your people will be righteous(ED)
    and they will possess(EE) the land forever.
They are the shoot I have planted,(EF)
    the work of my hands,(EG)
    for the display of my splendor.(EH)
22 The least of you will become a thousand,
    the smallest a mighty nation.(EI)
I am the Lord;
    in its time I will do this swiftly.”(EJ)

The Year of the Lord’s Favor

61 The Spirit(EK) of the Sovereign Lord(EL) is on me,
    because the Lord has anointed(EM) me
    to proclaim good news(EN) to the poor.(EO)
He has sent me to bind up(EP) the brokenhearted,
    to proclaim freedom(EQ) for the captives(ER)
    and release from darkness for the prisoners,[c]
to proclaim the year of the Lord’s favor(ES)
    and the day of vengeance(ET) of our God,
to comfort(EU) all who mourn,(EV)
    and provide for those who grieve in Zion—
to bestow on them a crown(EW) of beauty
    instead of ashes,(EX)
the oil(EY) of joy
    instead of mourning,(EZ)
and a garment of praise
    instead of a spirit of despair.
They will be called oaks of righteousness,
    a planting(FA) of the Lord
    for the display of his splendor.(FB)

They will rebuild the ancient ruins(FC)
    and restore the places long devastated;
they will renew the ruined cities
    that have been devastated for generations.
Strangers(FD) will shepherd your flocks;
    foreigners will work your fields and vineyards.
And you will be called priests(FE) of the Lord,
    you will be named ministers of our God.
You will feed on the wealth(FF) of nations,
    and in their riches you will boast.

Instead of your shame(FG)
    you will receive a double(FH) portion,
and instead of disgrace
    you will rejoice in your inheritance.
And so you will inherit(FI) a double portion in your land,
    and everlasting joy(FJ) will be yours.

“For I, the Lord, love justice;(FK)
    I hate robbery and wrongdoing.
In my faithfulness I will reward my people
    and make an everlasting covenant(FL) with them.
Their descendants(FM) will be known among the nations
    and their offspring among the peoples.
All who see them will acknowledge
    that they are a people the Lord has blessed.”(FN)

10 I delight greatly in the Lord;
    my soul rejoices(FO) in my God.
For he has clothed me with garments of salvation
    and arrayed me in a robe of his righteousness,(FP)
as a bridegroom adorns his head(FQ) like a priest,
    and as a bride(FR) adorns herself with her jewels.
11 For as the soil makes the sprout come up
    and a garden(FS) causes seeds to grow,
so the Sovereign Lord will make righteousness(FT)
    and praise spring up before all nations.

Zion’s New Name

62 For Zion’s sake I will not keep silent,(FU)
    for Jerusalem’s sake I will not remain quiet,
till her vindication(FV) shines out like the dawn,(FW)
    her salvation(FX) like a blazing torch.
The nations(FY) will see your vindication,
    and all kings your glory;
you will be called by a new name(FZ)
    that the mouth of the Lord will bestow.
You will be a crown(GA) of splendor in the Lord’s hand,
    a royal diadem in the hand of your God.
No longer will they call you Deserted,(GB)
    or name your land Desolate.(GC)
But you will be called Hephzibah,[d](GD)
    and your land Beulah[e];
for the Lord will take delight(GE) in you,
    and your land will be married.(GF)
As a young man marries a young woman,
    so will your Builder marry you;
as a bridegroom(GG) rejoices over his bride,
    so will your God rejoice(GH) over you.

I have posted watchmen(GI) on your walls, Jerusalem;
    they will never be silent day or night.
You who call on the Lord,
    give yourselves no rest,(GJ)
and give him no rest(GK) till he establishes Jerusalem
    and makes her the praise(GL) of the earth.

The Lord has sworn(GM) by his right hand
    and by his mighty arm:
“Never again will I give your grain(GN)
    as food for your enemies,
and never again will foreigners drink the new wine
    for which you have toiled;
but those who harvest it will eat(GO) it
    and praise the Lord,(GP)
and those who gather the grapes will drink it
    in the courts of my sanctuary.”(GQ)

10 Pass through, pass through the gates!(GR)
    Prepare the way for the people.
Build up, build up the highway!(GS)
    Remove the stones.
Raise a banner(GT) for the nations.

11 The Lord has made proclamation
    to the ends of the earth:(GU)
“Say to Daughter Zion,(GV)
    ‘See, your Savior comes!(GW)
See, his reward is with him,
    and his recompense accompanies him.’”(GX)
12 They will be called(GY) the Holy People,(GZ)
    the Redeemed(HA) of the Lord;
and you will be called Sought After,
    the City No Longer Deserted.(HB)

God’s Day of Vengeance and Redemption

63 Who is this coming from Edom,(HC)
    from Bozrah,(HD) with his garments stained crimson?(HE)
Who is this, robed in splendor,
    striding forward in the greatness of his strength?(HF)

“It is I, proclaiming victory,
    mighty to save.”(HG)

Why are your garments red,
    like those of one treading the winepress?(HH)

“I have trodden the winepress(HI) alone;
    from the nations no one was with me.
I trampled(HJ) them in my anger
    and trod them down in my wrath;(HK)
their blood spattered my garments,(HL)
    and I stained all my clothing.
It was for me the day of vengeance;(HM)
    the year for me to redeem had come.
I looked, but there was no one(HN) to help,
    I was appalled that no one gave support;
so my own arm(HO) achieved salvation for me,
    and my own wrath sustained me.(HP)
I trampled(HQ) the nations in my anger;
    in my wrath I made them drunk(HR)
    and poured their blood(HS) on the ground.”

Praise and Prayer

I will tell of the kindnesses(HT) of the Lord,
    the deeds for which he is to be praised,
    according to all the Lord has done for us—
yes, the many good things(HU)
    he has done for Israel,
    according to his compassion(HV) and many kindnesses.
He said, “Surely they are my people,(HW)
    children who will be true to me”;
    and so he became their Savior.(HX)
In all their distress he too was distressed,
    and the angel(HY) of his presence(HZ) saved them.[f]
In his love and mercy he redeemed(IA) them;
    he lifted them up and carried(IB) them
    all the days of old.(IC)
10 Yet they rebelled(ID)
    and grieved his Holy Spirit.(IE)
So he turned and became their enemy(IF)
    and he himself fought(IG) against them.

11 Then his people recalled[g] the days of old,
    the days of Moses and his people—
where is he who brought them through the sea,(IH)
    with the shepherd of his flock?(II)
Where is he who set
    his Holy Spirit(IJ) among them,
12 who sent his glorious arm(IK) of power
    to be at Moses’ right hand,
who divided the waters(IL) before them,
    to gain for himself everlasting renown,(IM)
13 who led(IN) them through the depths?(IO)
Like a horse in open country,
    they did not stumble;(IP)
14 like cattle that go down to the plain,
    they were given rest(IQ) by the Spirit of the Lord.
This is how you guided your people
    to make for yourself a glorious name.

15 Look down from heaven(IR) and see,
    from your lofty throne,(IS) holy and glorious.
Where are your zeal(IT) and your might?
    Your tenderness and compassion(IU) are withheld(IV) from us.
16 But you are our Father,(IW)
    though Abraham does not know us
    or Israel acknowledge(IX) us;
you, Lord, are our Father,
    our Redeemer(IY) from of old is your name.
17 Why, Lord, do you make us wander(IZ) from your ways
    and harden our hearts(JA) so we do not revere(JB) you?
Return(JC) for the sake of your servants,
    the tribes that are your inheritance.(JD)
18 For a little while(JE) your people possessed your holy place,
    but now our enemies have trampled(JF) down your sanctuary.(JG)
19 We are yours from of old;
    but you have not ruled over them,
    they have not been called[h] by your name.(JH)

Footnotes

  1. Isaiah 59:19 Or When enemies come in like a flood, / the Spirit of the Lord will put them to flight
  2. Isaiah 60:9 Or the trading ships
  3. Isaiah 61:1 Hebrew; Septuagint the blind
  4. Isaiah 62:4 Hephzibah means my delight is in her.
  5. Isaiah 62:4 Beulah means married.
  6. Isaiah 63:9 Or Savior in their distress. / It was no envoy or angel / but his own presence that saved them
  7. Isaiah 63:11 Or But may he recall
  8. Isaiah 63:19 Or We are like those you have never ruled, / like those never called