Add parallel Print Page Options

Geen antwoord van afgodsbeelden

44 Luister naar Mij, mijn dienaar Israël die Ik gekozen heb: de Here, die u heeft gemaakt en die u van eeuwigheid kent, zal helpen. Hij zegt: dienaar van Mij, wees niet bang. Jeruzalem, mijn uitverkorene, wees niet bang. Want Ik zal u meer dan voldoende water geven voor uw dorstige land en uitgedroogde grond. En Ik zal mijn Geest en mijn zegeningen over uw kinderen uitgieten. Zij zullen opgroeien als mals, sappig gras en als wilgen langs de rivier. ‘Ik ben het eigendom van de Here,’ zullen zij trots zeggen, sommigen zullen de naam van Jakob gebruiken, anderen zullen eigenhandig schrijven: ‘Ik ben van de Here’ en met ere de naam van Israël noemen. De Here, de koning van Israël, zegt—ja, Israëls verlosser, de Here van de hemelse legers, zegt het: Ik ben de eerste en de laatste, er bestaat geen andere God. Wie anders kan u vertellen wat in de toekomst gaat gebeuren? Laten zij het u vertellen als zij dat kunnen en zo hun macht tonen. Laten zij hetzelfde doen als Ik, alles wat Ik al sinds het verre verleden doe. Wees vooral niet bang, heb Ik het u niet steeds verteld? U bent mijn getuigen, bestaat er een andere God buiten Mij? Nee! Ik ken er geen! Er bestaat geen andere rots. Wat zijn zij die beelden als hun goden vereren toch dom! Hun hoop blijft onbeantwoord. Zij zijn er zelf getuige van dat dit zo is, want hun beelden zien en horen niets. Geen wonder dat zij die die beelden aanbidden, zo beschaamd zijn. 10 Wie anders dan een dwaas maakt zijn eigen god, een beeld dat hem geen steek verder kan helpen! 11 Allen die deze beelden vereren, zullen beschaamd staan voor de Here, samen met al die houtbewerkers—gewone mensen—die beweren dat zij een god hebben gemaakt. Zij zullen delen in elkaars angst als zij daar staan. 12 De smid staat bij het vuur een bijl te maken. Met volle kracht slaat hij op het metaal. Hij krijgt honger en dorst, wordt amechtig en zwak. 13 Dan pakt de houtbewerker de bijl en gebruikt hem om een god te maken. Hij meet het blok hout en tekent de omtrekken van een man op het hout, waarna hij het uithakt. Nu heeft hij een prachtig beeld, dat echter niet uit zichzelf van zijn plaats kan komen. 14 Hij hakt cederbomen om, kiest cipressen en eiken uit en plant de zilverberk in het bos, waar de regen hem voldoende water geeft om op te groeien. 15 En als hij de boom een tijd heeft verzorgd, gebruikt hij een deel van het hout om zijn vuur mee te stoken, waaraan hij zich warmt en waarop hij zijn brood bakt. En dan maakt hij van het overblijvende hout een afgodsbeeld, een god die door mensen moet worden vereerd! Een beeld om voor op de knieën te vallen en te aanbidden! 16 Een deel van de boom verbrandt hij om zijn vlees op te braden en zich warm te houden, voor zijn voeding en comfort. 17 En van het overgebleven hout maakt hij zijn god, een houten beeld. Dan valt hij ervoor op zijn knieën, vereert en aanbidt het. ‘Verlos mij,’ zegt hij. ‘U bent mijn god!’ 18 Waanzin is het! God heeft hun ogen gesloten zodat zij niets kunnen zien en heeft hun verstand afgestompt, zodat zij niets begrijpen. 19 Het komt niet bij de man op om na te denken en zich af te vragen: ‘Het is eigenlijk maar een stuk hout. Ik heb het verbrand om warmte te krijgen en maakte er mijn brood en vlees op klaar. Hoe kan de rest dan een god zijn? Moet ik op mijn knieën vallen voor een blok hout?’ 20 Die arme, misleide ziel zit op zijn knieën voor de as, hij vertrouwt op iets dat hem nooit of te nimmer kan helpen. Toch kan hij het niet opbrengen zich af te vragen: ‘Is dit ding, dit beeld dat ik in mijn hand houd, een leugen?’

21 Denk erom, Israël, want u bent mijn dienaar, Ik maakte u en Ik zal niet vergeten u te helpen. 22 Ik heb uw zonden laten verdwijnen als ochtendmist in de middagzon! Keer terug naar Mij, want Ik heb de losprijs voor u betaald. 23 Zing, hemel, want de Here heeft dit wonderbaarlijke gedaan. Roep, aarde, barst uit in een lied, bergen en wouden. Ja, elke boom, want de Here heeft Jakob verlost en in Israël wordt Hij verheerlijkt! 24 De Here, uw verlosser, die u maakte, zegt: alle dingen werden door Mij gemaakt, Ik strekte de hemelen uit. Ik maakte de aarde en alles wat zich daarop bevindt. 25 Ik laat zien dat alle valse profeten leugenaars zijn, door iets anders te laten gebeuren dan wat zij zeggen. Ik laat wijze mannen het tegenovergestelde adviseren van wat zij zouden moeten en maak hen zo tot dwazen. 26 Maar wat mijn profeten zeggen, doe Ik. Als zij zeggen dat Jeruzalem zal worden bevrijd en dat de steden van Juda weer zullen worden bewoond, zal het zo gebeuren!

27 Als Ik tegen de rivieren zeg: ‘Val droog!’ vallen ze droog. 28 Als Ik van Kores zeg: ‘Hij is mijn herder,’ dan zal hij zeker doen wat Ik zeg, en Jeruzalem en de tempel zullen worden herbouwd, want Ik heb het gezegd.

Er bestaat geen andere God buiten de Here

45 Dit is de boodschap van de Here aan Kores, Gods gezalfde, die Hij heeft uitgekozen om vele landen te veroveren. God zal zijn rechterhand kracht geven en hij zal de kracht van machtige koningen breken. Deuren gaan voor hem open, geen poort blijft voor hem gesloten.

Ik zal voor u uitgaan en de bergen vlak maken, koperen stadspoorten met ijzeren grendels zal Ik voor u openbreken. En Ik zal u verborgen schatten geven, heimelijk bewaarde kostbaarheden. En u zult weten dat Ik dit doe: Ik, de Here, de God van Israël. Ik roep u bij uw naam. Ter wille van mijn dienaar Jakob, mijn uitverkoren volk Israël, heb Ik u voor dit werk geroepen, u bij uw naam geroepen. Ik gaf u een erenaam, hoewel u Mij niet kende. Ik ben de Here, er bestaat geen andere God. Ik zal u kracht geven om overwinningen te behalen, ook al kent u Mij niet. De hele wereld, van oost tot west, zal weten dat er geen andere God bestaat. Ik ben de Here en er bestaat niemand anders. Ik alleen ben God. Ik formeer het licht en schep de duisternis. Ik zorg voor vrede en doe het onheil komen. Ik, de Here, doe deze dingen. Hemelen, druppel van boven. Wolken, laat gerechtigheid stromen. Aarde, open uw schoot, opdat het heil en de vrede groeien mogen. Ik, de Here, heb het bewerkt. Wee degene die zijn schepper bestrijdt. Durft de pot ruzie te maken met zijn maker? Zegt de klei tegen degene die haar kneedt: ‘Stop, u doet het verkeerd!’ of roept de pot: ‘U kunt er niets van!’ 10 Wee het pasgeboren kind dat tegen zijn vader zegt: ‘Waarom hebt u mij verwekt?’ en tegen zijn moeder: ‘Waarom hebt u mij gebaard?’ 11 De Here, de Heilige van Israël, Israëls schepper, zegt: welk recht hebt u om vraagtekens te zetten achter wat Ik doe? Wie denkt u dat u bent om Mij bevelen te geven over het werk van mijn handen? 12 Ik maakte de aarde en schiep daarop de mens. Met mijn handen strekte Ik de hemel uit en Ik gaf bevelen aan de sterren die aan de hemel staan.

13 Ik heb hem laten opstaan om mijn gerechtigheid te laten vervullen en Ik zal de weg voor hem effenen. Hij zal mijn stad herbouwen en mijn gevangengenomen volk bevrijden, zonder daarvoor een beloning te krijgen! 14 De Here zegt: de Egyptenaren, Ethiopiërs en Arabieren zullen aan u onderworpen zijn. Zij zullen met hun handelswaar bij u komen en het zal van u zijn. Zij zullen u als gevangenen in ketens volgen, voor u op de knieën vallen en zeggen: ‘Uw God is de enige God die er is!’ 15 Werkelijk, God van Israël, U bent een God die Zich verborgen houdt en U bent een God die bevrijdt. 16 Allen die beelden aanbidden, zullen worden teleurgesteld en zich diep schamen. 17 Maar Israël zal voor altijd door de Here worden gered, zij zullen in alle eeuwigheid niet worden teleurgesteld in hun God. 18 Want zo zegt de Here, die de hemelen heeft geschapen, Hij is God, die de aarde heeft gevormd en toebereid—Hij heeft haar niet als een woestenij geschapen—opdat zij bewoond zou zijn: Ik ben de Here en er bestaat geen andere God! 19 Ik heb in het openbaar grote beloften gedaan, Ik fluister geen geheimzinnige dingen in één of andere donkere hoek, zodat niemand kan horen wat Ik eigenlijk bedoel. En Ik heb Israël niet gezegd Mij tevergeefs te zoeken, want Ik, de Here, spreek eerlijk en open en wat Ik zeg, is betrouwbaar. 20 Verzamel u en kom hier, allen die aan de veroveringen zijn ontkomen. Wat een onwetenden, wat een onverstandigen zijn het die met houten afgodsbeelden rondlopen en goden aanbidden die hen niet kunnen helpen! 21 Laat de bewijzen maar eens horen die u meent te hebben van het nut van het aanbidden van afgodsbeelden! Wie anders dan God heeft tevoren gezegd dat die dingen zouden gaan gebeuren? Welke afgod heeft u dat ooit verteld? Want er bestaat geen andere God dan Ik—een rechtvaardige God en een redder—nee, niet één! 22 Laat de hele wereld zich, wanneer het om verlossing gaat, tot Mij wenden. Want Ik ben God, er bestaat geen andere God. 23 Ik heb bij Mijzelf gezworen—en mijn woord terugnemen doe Ik niet, want het is een waar woord—dat elke knie voor Mij zal buigen en dat elke tong zal zweren bij mijn naam. 24 ‘In de Here ligt al mijn gerechtigheid en kracht,’ zullen de mensen verklaren. Allen die zich tegen Hem verzetten, zullen tot Hem komen en zich schamen. 25 In de Here worden alle generaties van Israël gerechtvaardigd en zij zullen zich op Hem beroemen.

De afgodsbeelden van Babel

46 De afgodsbeelden van Babel, Bel en Nebo, worden op wagens weggevoerd! Maar kijk! De trekdieren struikelen! De wagen slaat om en de beelden vallen op de grond! Is dat het beste wat zij kunnen? Die goden konden hun eigen beelden niet redden, ze zijn in gevangenschap weggesleept.

Luister naar Mij, alle Israëlieten die zijn overgebleven, Ik heb u geschapen en sinds uw geboorte voor u gezorgd. Uw leven lang zal Ik uw God zijn. Ook al wordt uw haar grijs van ouderdom, Ik maakte u en Ik zal voor u zorgen. Ik zal u voorthelpen en uw redder zijn. Met wie in de hele hemel en op de hele aarde ben Ik te vergelijken? Wie kunt u vinden die gelijk is aan Mij? Zij die veel geld uit hun buidel schudden en een massa zilver kunnen afwegen, huren een goudsmid en betalen zich arm om een god te laten maken! Dan vallen zij op hun knieën en aanbidden hem! Op hun schouders dragen zij hem rond en als zij hem ergens neerzetten blijft hij daar, want hij kan zich niet bewegen! En als iemand tot hem bidt komt er geen antwoord, want die god kan hem niet uit zijn problemen helpen. Vergeet dit niet, u die van de levende God bent afgevallen, en neem het ter harte. En vergeet ook niet hoe vaak Ik u overduidelijk heb verteld wat in de toekomst ging gebeuren. Want Ik ben God, Ik alleen, en er bestaat geen ander zoals Ik. 10 Ik verkondig u van het begin af aan de afloop van wat er gebeuren gaat. Wat Ik heb bepaald, zal gebeuren zoals Ik heb besloten. 11 Ik zal die snelle roofvogel uit het oosten roepen, de man die Ik heb verkoren, die van ver komt. Hij zal komen en doen wat Ik zeg. 12 Luister naar Mij, koppige mannen die u verre houdt van mijn heil. 13 Want Ik bied u mijn verlossing aan. Niet in de verre toekomst, maar nu! Ik sta klaar om u te redden. Jeruzalem zal Ik verlossen en Israël weer in luister herstellen.

Profetie over Babel

47 Och onoverwinnelijk Babel, kom in het stof zitten. Uw dagen van glorie, luister en hoog aanzien zijn voorbij. O dochter van de Chaldeeën, u zult nooit meer een lieflijke prinses zijn, teer en wondermooi. Pak de handmolen en maal het koren, leg uw sluier maar af, schort uw jurk op en loop zo voor schut. U zult beschaamd zijn als u ontbloot door rivieren zult waden. Ik zal wraak op u nemen en geen genade kennen. Dat zegt onze verlosser, die Israël uit de macht van Babel zal redden, Here van de hemelse legers is zijn naam, de Heilige van Israël. Zit stil in de duisternis, Babel, u zult nooit meer ‘De koningin onder de koninkrijken’ worden genoemd. Want Ik was boos op mijn volk Israël en strafte het door het in uw macht te geven. Maar u kende geen genade. Zelfs grijsaards liet u zware vrachten dragen. U dacht dat uw heerschappij nooit zou eindigen, koningin van de wereld. U gaf helemaal niets om mijn volk en dacht er niet aan op te treden tegen mensen die het kwaad deden. O genotzuchtig koninkrijk, in wellust en onbezorgdheid levend met het idee dat u de wereld regeert. Luister naar het vonnis van mijn rechtbank over uw zonden. U zegt: ‘Ik alleen ben God! Ik zal nooit weduwe worden, nooit mijn kinderen verliezen.’ Welnu, die twee dingen zullen u op hetzelfde moment overkomen. Twee dingen zult u op één dag te verwerken krijgen: weduwschap en het verlies van uw kinderen, ondanks al uw occultisme en toverkunsten. 10 U waande zich veilig in uw verdorvenheid. Uw ‘wijsheid’ en ‘kennis’ brachten u er toe te denken dat u aan niemand verantwoording hoefde af te leggen. 11 Daarom zal de ramp zich bliksemsnel over u voltrekken en wel zo snel dat u niet weet waar hij vandaan komt. Er zal geen zoenoffer te brengen zijn die dit ongekende kan afweren. 12 Roep de horden boze geesten maar op die u al die jaren hebt aanbeden. Doe een beroep op hen om u te helpen opnieuw angst in veler harten te zaaien. 13 U hebt raadgevers genoeg, uw astrologen en sterrenkundigen die u proberen te vertellen wat in de toekomst gebeuren gaat. 14 Maar zij zijn net zo nutteloos als gedroogd gras dat verbrand wordt. Zij kunnen zichzelf niet eens verlossen! Van hen zult u echt geen hulp krijgen. Zij zijn een kolenvuur waaraan u zich niet kunt warmen en dat geen licht geeft om bij te zitten. 15 Al uw vroegere handelspartners zullen wegglippen en verdwijnen, niemand zal in staat zijn u te helpen.

De trouweloosheid van de mens en de trouw van God

48 1,2 Mijn volk, luister naar Mij. U zweert trouw aan de Here, maar u meent er geen woord van. U hebt de mond vol van wonen in de Heilige Stad en van vertrouwen op de God van Israël, maar in uw hart verwerpt u Mij, de Here van de hemelse legers. Steeds weer heb Ik u verteld wat in de toekomst zou gebeuren. Ik had dat nog niet gezegd of Ik liet mijn woorden werkelijkheid worden. Ik wist hoe hard en opstandig u bent. Uw nek is onbuigzaam als ijzer en uw hoofd hard als koper. Daarom vertelde Ik u van tevoren wat Ik ging doen, zodat u nooit zou kunnen zeggen: ‘Mijn afgod deed dit, mijn beeld liet het gebeuren!’ U hebt mijn aankondigingen gehoord en gezien hoe zij werkelijkheid werden, maar u weigert het toe te geven. Nu zal Ik u nieuwe dingen vertellen waarover Ik nog niet eerder heb gesproken. Geheimen die u nog nooit hebt gehoord. Dan kunt u niet zeggen: ‘Dat wisten wij allang!’ Ja, Ik zal u geheel nieuwe dingen vertellen, want Ik weet wat voor trouwelozen u bent, opstandelingen vanaf uw vroegste jeugd, door en door trouweloos. Ter wille van Mijzelf en van de eer van mijn naam zal Ik mijn toorn bedwingen en u niet wegvagen. 10 Ik zal u louteren, niet als zilver, maar in de smeltoven van de ellende zal ik u beproeven. 11 In mijn eigen belang zal Ik u mijn toorn besparen en u niet vernietigen. Als Ik dat wel zou doen, zouden de heidenen zeggen dat hun goden Mij hebben overwonnen. Ik sta mijn eer aan niemand af. 12 Luister naar Mij, mijn volk, mijn uitverkorenen! Ik alleen ben God, Ik ben de eerste, Ik ben de laatste. 13 Mijn hand legde de fundamenten voor de aarde, de palm van mijn rechterhand strekte de hemelen boven u uit, Ik roep ze en ze komen tevoorschijn. 14 Kom allemaal bijeen en luister! Welke van al uw afgoden heeft u ooit verteld: ‘De Here houdt van de man die Hij zal gebruiken om een eind te maken aan het Babylonische rijk. Hij zal de legers van de Chaldeeën onder de voet lopen.’ 15 Maar Ik zeg het. Ik heb hem geroepen, Ik heb hem dit laten doen en zal hem daarbij helpen. 16 Kom dichterbij en luister goed. Ik heb u altijd duidelijk verteld wat zou gaan gebeuren, zodat u het allemaal goed kon begrijpen. En nu heeft de Here God door zijn Geest mij deze boodschap voor u gegeven: 17 de Here, uw verlosser, de Heilige van Israël, zegt: Ik ben de Here, uw God, die u leert wat goed voor u is en die u de paden wijst waarlangs u moet lopen. 18 Och, had u toch maar naar mijn geboden geluisterd! Dan had u vrede gehad als een kalmstromende rivier en als golven van gerechtigheid. 19 Dan was u even talrijk geworden als het zand langs de zeeën van de wereld, te veel om te tellen. Dan was uw vernietiging niet nodig geweest.

20 Verlaat Babel zingend en roep de einden van de aarde toe dat de Here zijn dienaren, het volk van Jakob, heeft verlost. 21 Zij hadden geen dorst toen Hij hen door de woestijnen leidde, Hij spleet de rots en het water gutste eruit, zodat zij konden drinken. 22 Maar, zo zegt mijn God, voor de goddelozen is er geen vrede.

Israel the Chosen

44 “But now listen, Jacob, my servant,(A)
    Israel, whom I have chosen.(B)
This is what the Lord says—
    he who made(C) you, who formed you in the womb,(D)
    and who will help(E) you:
Do not be afraid,(F) Jacob, my servant,(G)
    Jeshurun,[a](H) whom I have chosen.
For I will pour water(I) on the thirsty land,
    and streams on the dry ground;(J)
I will pour out my Spirit(K) on your offspring,
    and my blessing(L) on your descendants.(M)
They will spring up like grass(N) in a meadow,
    like poplar trees(O) by flowing streams.(P)
Some will say, ‘I belong(Q) to the Lord’;
    others will call themselves by the name of Jacob;
still others will write on their hand,(R) ‘The Lord’s,’(S)
    and will take the name Israel.

The Lord, Not Idols

“This is what the Lord says—
    Israel’s King(T) and Redeemer,(U) the Lord Almighty:
I am the first and I am the last;(V)
    apart from me there is no God.(W)
Who then is like me?(X) Let him proclaim it.
    Let him declare and lay out before me
what has happened since I established my ancient people,
    and what is yet to come—
    yes, let them foretell(Y) what will come.
Do not tremble, do not be afraid.
    Did I not proclaim(Z) this and foretell it long ago?
You are my witnesses. Is there any God(AA) besides me?
    No, there is no other Rock;(AB) I know not one.”

All who make idols(AC) are nothing,
    and the things they treasure are worthless.(AD)
Those who would speak up for them are blind;(AE)
    they are ignorant, to their own shame.(AF)
10 Who shapes a god and casts an idol,(AG)
    which can profit nothing?(AH)
11 People who do that will be put to shame;(AI)
    such craftsmen are only human beings.
Let them all come together and take their stand;
    they will be brought down to terror and shame.(AJ)

12 The blacksmith(AK) takes a tool
    and works with it in the coals;
he shapes an idol with hammers,
    he forges it with the might of his arm.(AL)
He gets hungry and loses his strength;
    he drinks no water and grows faint.(AM)
13 The carpenter(AN) measures with a line
    and makes an outline with a marker;
he roughs it out with chisels
    and marks it with compasses.
He shapes it in human form,(AO)
    human form in all its glory,
    that it may dwell in a shrine.(AP)
14 He cut down cedars,
    or perhaps took a cypress or oak.
He let it grow among the trees of the forest,
    or planted a pine,(AQ) and the rain made it grow.
15 It is used as fuel(AR) for burning;
    some of it he takes and warms himself,
    he kindles a fire and bakes bread.
But he also fashions a god and worships(AS) it;
    he makes an idol and bows(AT) down to it.
16 Half of the wood he burns in the fire;
    over it he prepares his meal,
    he roasts his meat and eats his fill.
He also warms himself and says,
    “Ah! I am warm; I see the fire.(AU)
17 From the rest he makes a god, his idol;
    he bows down to it and worships.(AV)
He prays(AW) to it and says,
    “Save(AX) me! You are my god!”
18 They know nothing, they understand(AY) nothing;
    their eyes(AZ) are plastered over so they cannot see,
    and their minds closed so they cannot understand.
19 No one stops to think,
    no one has the knowledge or understanding(BA) to say,
“Half of it I used for fuel;(BB)
    I even baked bread over its coals,
    I roasted meat and I ate.
Shall I make a detestable(BC) thing from what is left?
    Shall I bow down to a block of wood?”(BD)
20 Such a person feeds on ashes;(BE) a deluded(BF) heart misleads him;
    he cannot save himself, or say,
    “Is not this thing in my right hand a lie?(BG)

21 “Remember(BH) these things, Jacob,
    for you, Israel, are my servant.(BI)
I have made you, you are my servant;(BJ)
    Israel, I will not forget you.(BK)
22 I have swept away(BL) your offenses like a cloud,
    your sins like the morning mist.
Return(BM) to me,
    for I have redeemed(BN) you.”

23 Sing for joy,(BO) you heavens, for the Lord has done this;
    shout aloud, you earth(BP) beneath.
Burst into song, you mountains,(BQ)
    you forests and all your trees,(BR)
for the Lord has redeemed(BS) Jacob,
    he displays his glory(BT) in Israel.

Jerusalem to Be Inhabited

24 “This is what the Lord says—
    your Redeemer,(BU) who formed(BV) you in the womb:(BW)

I am the Lord,
    the Maker of all things,
    who stretches out the heavens,(BX)
    who spreads out the earth(BY) by myself,
25 who foils(BZ) the signs of false prophets
    and makes fools of diviners,(CA)
who overthrows the learning of the wise(CB)
    and turns it into nonsense,(CC)
26 who carries out the words(CD) of his servants
    and fulfills(CE) the predictions of his messengers,

who says of Jerusalem,(CF) ‘It shall be inhabited,’
    of the towns of Judah, ‘They shall be rebuilt,’
    and of their ruins,(CG) ‘I will restore them,’(CH)
27 who says to the watery deep, ‘Be dry,
    and I will dry up(CI) your streams,’
28 who says of Cyrus,(CJ) ‘He is my shepherd
    and will accomplish all that I please;
he will say of Jerusalem,(CK) “Let it be rebuilt,”
    and of the temple,(CL) “Let its foundations(CM) be laid.”’

45 “This is what the Lord says to his anointed,(CN)
    to Cyrus,(CO) whose right hand I take hold(CP) of
to subdue nations(CQ) before him
    and to strip kings of their armor,
to open doors before him
    so that gates will not be shut:
I will go before you(CR)
    and will level(CS) the mountains[b];
I will break down gates(CT) of bronze
    and cut through bars of iron.(CU)
I will give you hidden treasures,(CV)
    riches stored in secret places,(CW)
so that you may know(CX) that I am the Lord,
    the God of Israel, who summons you by name.(CY)
For the sake of Jacob my servant,(CZ)
    of Israel my chosen,
I summon you by name
    and bestow on you a title of honor,
    though you do not acknowledge(DA) me.
I am the Lord, and there is no other;(DB)
    apart from me there is no God.(DC)
I will strengthen you,(DD)
    though you have not acknowledged me,
so that from the rising of the sun
    to the place of its setting(DE)
people may know(DF) there is none besides me.(DG)
    I am the Lord, and there is no other.
I form the light and create darkness,(DH)
    I bring prosperity and create disaster;(DI)
    I, the Lord, do all these things.

“You heavens above, rain(DJ) down my righteousness;(DK)
    let the clouds shower it down.
Let the earth open wide,
    let salvation(DL) spring up,
let righteousness flourish with it;
    I, the Lord, have created it.

“Woe to those who quarrel(DM) with their Maker,(DN)
    those who are nothing but potsherds(DO)
    among the potsherds on the ground.
Does the clay say to the potter,(DP)
    ‘What are you making?’(DQ)
Does your work say,
    ‘The potter has no hands’?(DR)
10 Woe to the one who says to a father,
    ‘What have you begotten?’
or to a mother,
    ‘What have you brought to birth?’

11 “This is what the Lord says—
    the Holy One(DS) of Israel, and its Maker:(DT)
Concerning things to come,
    do you question me about my children,
    or give me orders about the work of my hands?(DU)
12 It is I who made the earth(DV)
    and created mankind on it.
My own hands stretched out the heavens;(DW)
    I marshaled their starry hosts.(DX)
13 I will raise up Cyrus[c](DY) in my righteousness:
    I will make all his ways straight.(DZ)
He will rebuild my city(EA)
    and set my exiles free,
but not for a price or reward,(EB)
    says the Lord Almighty.”

14 This is what the Lord says:

“The products(EC) of Egypt and the merchandise of Cush,[d]
    and those tall Sabeans(ED)
they will come over to you(EE)
    and will be yours;
they will trudge behind you,(EF)
    coming over to you in chains.(EG)
They will bow down before you
    and plead(EH) with you, saying,
‘Surely God is with you,(EI) and there is no other;
    there is no other god.(EJ)’”

15 Truly you are a God who has been hiding(EK) himself,
    the God and Savior(EL) of Israel.
16 All the makers of idols will be put to shame and disgraced;(EM)
    they will go off into disgrace together.
17 But Israel will be saved(EN) by the Lord
    with an everlasting salvation;(EO)
you will never be put to shame or disgraced,(EP)
    to ages everlasting.

18 For this is what the Lord says—
he who created the heavens,
    he is God;
he who fashioned and made the earth,(EQ)
    he founded it;
he did not create it to be empty,(ER)
    but formed it to be inhabited(ES)
he says:
“I am the Lord,
    and there is no other.(ET)
19 I have not spoken in secret,(EU)
    from somewhere in a land of darkness;(EV)
I have not said to Jacob’s descendants,(EW)
    ‘Seek(EX) me in vain.’
I, the Lord, speak the truth;
    I declare what is right.(EY)

20 “Gather together(EZ) and come;
    assemble, you fugitives from the nations.
Ignorant(FA) are those who carry(FB) about idols of wood,
    who pray to gods that cannot save.(FC)
21 Declare what is to be, present it—
    let them take counsel together.
Who foretold(FD) this long ago,
    who declared it from the distant past?(FE)
Was it not I, the Lord?
    And there is no God apart from me,(FF)
a righteous God(FG) and a Savior;(FH)
    there is none but me.

22 “Turn(FI) to me and be saved,(FJ)
    all you ends of the earth;(FK)
    for I am God, and there is no other.(FL)
23 By myself I have sworn,(FM)
    my mouth has uttered in all integrity(FN)
    a word that will not be revoked:(FO)
Before me every knee will bow;(FP)
    by me every tongue will swear.(FQ)
24 They will say of me, ‘In the Lord alone
    are deliverance(FR) and strength.(FS)’”
All who have raged against him
    will come to him and be put to shame.(FT)
25 But all the descendants(FU) of Israel
    will find deliverance(FV) in the Lord
    and will make their boast in him.(FW)

Gods of Babylon

46 Bel(FX) bows down, Nebo stoops low;
    their idols(FY) are borne by beasts of burden.[e]
The images that are carried(FZ) about are burdensome,
    a burden for the weary.
They stoop and bow down together;
    unable to rescue the burden,
    they themselves go off into captivity.(GA)

“Listen(GB) to me, you descendants of Jacob,
    all the remnant(GC) of the people of Israel,
you whom I have upheld since your birth,(GD)
    and have carried(GE) since you were born.(GF)
Even to your old age and gray hairs(GG)
    I am he,(GH) I am he who will sustain you.
I have made you and I will carry you;
    I will sustain(GI) you and I will rescue you.

“With whom will you compare me or count me equal?
    To whom will you liken me that we may be compared?(GJ)
Some pour out gold from their bags
    and weigh out silver on the scales;
they hire a goldsmith(GK) to make it into a god,
    and they bow down and worship it.(GL)
They lift it to their shoulders and carry(GM) it;
    they set it up in its place, and there it stands.
    From that spot it cannot move.(GN)
Even though someone cries out to it, it cannot answer;(GO)
    it cannot save(GP) them from their troubles.

“Remember(GQ) this, keep it in mind,
    take it to heart, you rebels.(GR)
Remember the former things,(GS) those of long ago;(GT)
    I am God, and there is no other;
    I am God, and there is none like me.(GU)
10 I make known the end from the beginning,(GV)
    from ancient times,(GW) what is still to come.(GX)
I say, ‘My purpose will stand,(GY)
    and I will do all that I please.’
11 From the east I summon(GZ) a bird of prey;(HA)
    from a far-off land, a man to fulfill my purpose.
What I have said, that I will bring about;
    what I have planned,(HB) that I will do.(HC)
12 Listen(HD) to me, you stubborn-hearted,(HE)
    you who are now far from my righteousness.(HF)
13 I am bringing my righteousness(HG) near,
    it is not far away;
    and my salvation(HH) will not be delayed.
I will grant salvation to Zion,(HI)
    my splendor(HJ) to Israel.

The Fall of Babylon

47 “Go down, sit in the dust,(HK)
    Virgin Daughter(HL) Babylon;
sit on the ground without a throne,
    queen city of the Babylonians.[f](HM)
No more will you be called
    tender or delicate.(HN)
Take millstones(HO) and grind(HP) flour;
    take off your veil.(HQ)
Lift up your skirts,(HR) bare your legs,
    and wade through the streams.
Your nakedness(HS) will be exposed
    and your shame(HT) uncovered.
I will take vengeance;(HU)
    I will spare no one.(HV)

Our Redeemer(HW)—the Lord Almighty(HX) is his name(HY)
    is the Holy One(HZ) of Israel.

“Sit in silence,(IA) go into darkness,(IB)
    queen city of the Babylonians;(IC)
no more will you be called
    queen(ID) of kingdoms.(IE)
I was angry(IF) with my people
    and desecrated my inheritance;(IG)
I gave them into your hand,(IH)
    and you showed them no mercy.(II)
Even on the aged
    you laid a very heavy yoke.
You said, ‘I am forever(IJ)
    the eternal queen!’(IK)
But you did not consider these things
    or reflect(IL) on what might happen.(IM)

“Now then, listen, you lover of pleasure,
    lounging in your security(IN)
and saying to yourself,
    ‘I am, and there is none besides me.(IO)
I will never be a widow(IP)
    or suffer the loss of children.’
Both of these will overtake you
    in a moment,(IQ) on a single day:
    loss of children(IR) and widowhood.(IS)
They will come upon you in full measure,
    in spite of your many sorceries(IT)
    and all your potent spells.(IU)
10 You have trusted(IV) in your wickedness
    and have said, ‘No one sees me.’(IW)
Your wisdom(IX) and knowledge mislead(IY) you
    when you say to yourself,
    ‘I am, and there is none besides me.’
11 Disaster(IZ) will come upon you,
    and you will not know how to conjure it away.
A calamity will fall upon you
    that you cannot ward off with a ransom;
a catastrophe you cannot foresee
    will suddenly(JA) come upon you.

12 “Keep on, then, with your magic spells
    and with your many sorceries,(JB)
    which you have labored at since childhood.
Perhaps you will succeed,
    perhaps you will cause terror.
13 All the counsel you have received has only worn you out!(JC)
    Let your astrologers(JD) come forward,
those stargazers who make predictions month by month,
    let them save(JE) you from what is coming upon you.
14 Surely they are like stubble;(JF)
    the fire(JG) will burn them up.
They cannot even save themselves
    from the power of the flame.(JH)
These are not coals for warmth;
    this is not a fire to sit by.
15 That is all they are to you—
    these you have dealt with
    and labored(JI) with since childhood.
All of them go on in their error;
    there is not one that can save(JJ) you.

Stubborn Israel

48 “Listen to this, you descendants of Jacob,
    you who are called by the name of Israel(JK)
    and come from the line of Judah,(JL)
you who take oaths(JM) in the name of the Lord(JN)
    and invoke(JO) the God of Israel—
    but not in truth(JP) or righteousness—
you who call yourselves citizens of the holy city(JQ)
    and claim to rely(JR) on the God of Israel—
    the Lord Almighty is his name:(JS)
I foretold the former things(JT) long ago,
    my mouth announced(JU) them and I made them known;
    then suddenly(JV) I acted, and they came to pass.
For I knew how stubborn(JW) you were;
    your neck muscles(JX) were iron,
    your forehead(JY) was bronze.
Therefore I told you these things long ago;
    before they happened I announced(JZ) them to you
so that you could not say,
    ‘My images brought them about;(KA)
    my wooden image and metal god ordained them.’
You have heard these things; look at them all.
    Will you not admit them?

“From now on I will tell you of new things,(KB)
    of hidden things unknown to you.
They are created(KC) now, and not long ago;(KD)
    you have not heard of them before today.
So you cannot say,
    ‘Yes, I knew(KE) of them.’
You have neither heard nor understood;(KF)
    from of old your ears(KG) have not been open.
Well do I know how treacherous(KH) you are;
    you were called a rebel(KI) from birth.
For my own name’s sake(KJ) I delay my wrath;(KK)
    for the sake of my praise I hold it back from you,
    so as not to destroy you completely.(KL)
10 See, I have refined(KM) you, though not as silver;
    I have tested(KN) you in the furnace(KO) of affliction.
11 For my own sake,(KP) for my own sake, I do this.
    How can I let myself be defamed?(KQ)
    I will not yield my glory to another.(KR)

Israel Freed

12 “Listen(KS) to me, Jacob,
    Israel, whom I have called:(KT)
I am he;(KU)
    I am the first and I am the last.(KV)
13 My own hand laid the foundations of the earth,(KW)
    and my right hand spread out the heavens;(KX)
when I summon them,
    they all stand up together.(KY)

14 “Come together,(KZ) all of you, and listen:
    Which of the idols has foretold(LA) these things?
The Lord’s chosen ally(LB)
    will carry out his purpose(LC) against Babylon;(LD)
    his arm will be against the Babylonians.[g]
15 I, even I, have spoken;
    yes, I have called(LE) him.
I will bring him,
    and he will succeed(LF) in his mission.

16 “Come near(LG) me and listen(LH) to this:

“From the first announcement I have not spoken in secret;(LI)
    at the time it happens, I am there.”

And now the Sovereign Lord(LJ) has sent(LK) me,
    endowed with his Spirit.(LL)

17 This is what the Lord says—
    your Redeemer,(LM) the Holy One(LN) of Israel:
“I am the Lord your God,
    who teaches(LO) you what is best for you,
    who directs(LP) you in the way(LQ) you should go.
18 If only you had paid attention(LR) to my commands,
    your peace(LS) would have been like a river,(LT)
    your well-being(LU) like the waves of the sea.
19 Your descendants(LV) would have been like the sand,(LW)
    your children like its numberless grains;(LX)
their name would never be blotted out(LY)
    nor destroyed from before me.”

20 Leave Babylon,
    flee(LZ) from the Babylonians!
Announce this with shouts of joy(MA)
    and proclaim it.
Send it out to the ends of the earth;(MB)
    say, “The Lord has redeemed(MC) his servant Jacob.”
21 They did not thirst(MD) when he led them through the deserts;
    he made water flow(ME) for them from the rock;
he split the rock
    and water gushed out.(MF)

22 “There is no peace,”(MG) says the Lord, “for the wicked.”(MH)

Footnotes

  1. Isaiah 44:2 Jeshurun means the upright one, that is, Israel.
  2. Isaiah 45:2 Dead Sea Scrolls and Septuagint; the meaning of the word in the Masoretic Text is uncertain.
  3. Isaiah 45:13 Hebrew him
  4. Isaiah 45:14 That is, the upper Nile region
  5. Isaiah 46:1 Or are but beasts and cattle
  6. Isaiah 47:1 Or Chaldeans; also in verse 5
  7. Isaiah 48:14 Or Chaldeans; also in verse 20