Add parallel Print Page Options

God, de Maker van Israël

44 De Heer zegt: "Maar luister nu, volk van Israël dat Ik heb uitgekozen om Mij te dienen. Dit zegt de Heer: Ik ben jouw Maker. Door Mij ben jij ontstaan. Ik help je. Wees niet bang, mijn dienaar Israël. Ik noem je mijn lieveling. Ik heb jou uitgekozen. Ik zal water gieten op droge grond. Ik zal beken maken in het uitgedroogde land. Ik zal mijn Geest uitstorten op je familie ná jou. Ik zal mijn zegen uitstorten op je kinderen. Ze zullen opgroeien als bomen in het gras. Ze zullen gezond en sterk zijn als wilgen die langs de beek staan. De één zal zeggen: 'Ik ben van de Heer.' Een ander zal zeggen: 'Ik hoor bij het volk Israël.' Een derde zal opschrijven: 'Van de Heer' en zal zichzelf de erenaam 'Israël' geven.

Dit zegt de Heer, de Koning en Redder van Israël, de Heer van de hemelse legers: Ik ben de Eerste en de Laatste. Er is geen andere God dan Ik. Ik vertel van tevoren wat er gaat gebeuren. Dat doe Ik al sinds Ik de mensheid heb gemaakt. Wie kan dat ook? Laat hij dan roepen en het Mij bewijzen. Israël, wees niet bang. Ik heb het jullie toch van tevoren verteld? Zeg zelf maar: is er nóg een god behalve Ik? Er is geen andere god zo betrouwbaar en machtig als Ik. Ik ken er geen."

Het is belachelijk om hulp te verwachten van godenbeelden

De Heer zegt: "De mensen die godenbeelden maken, zijn dwaas bezig. Want die zelfgemaakte beelden waar ze zoveel van houden, kunnen niets voor hen doen. Dat laten ze zelf duidelijk zien: ze zien niets en weten niets. Daarom zullen de mensen die hen aanbidden, bedrogen uitkomen. Ze zullen voor schut staan. 10 Wie maakt er nu een god, een beeld waar hij niets aan heeft? 11 Iedereen die dat doet, zal bedrogen uitkomen en voor schut komen te staan. Want die beelden zijn maar gewoon door mensen gemaakt. Laten die mensen hier komen en hier terechtstaan. Ze zullen beven van schrik en voor schut komen te staan.

12 Een smid werkt met zijn tang in de hitte van het vuur. Zo vormt hij met zijn hamers een beeld. Hij werkt er hard aan. Hij heeft geen tijd om te eten en te drinken. Hij werkt door totdat hij te moe is om verder te gaan en helemaal uitgeput is.

13 Een timmerman meet met zijn meetlint de vorm van een beeld af. Die tekent hij af met krijt. Hij bewerkt het beeld met een schaaf, meet met een passer de maten af. Zo maakt hij een beeld dat op een man lijkt. Het wordt een heel mooi beeld, om bij iemand in huis neer te zetten. 14 Hij had er een jonge cederboom, eikenboom of dennenboom voor omgehakt. Hij had die van tevoren uitgekozen en voor zichzelf opgekweekt tussen de bomen van het bos. De regen zorgde ervoor dat de boom groot werd. 15 Van een deel van de omgehakte boom hakt hij brandhout. Bij het vuur warmt hij zich. Ook maakt hij een vuur waarop hij zijn brood bakt. Van een ander deel van de boom maakt hij een godenbeeld, knielt ervoor neer en aanbidt het. 16 Dus van de ene helft van het hout maakt hij een vuur waarop hij het vlees braadt voor de maaltijd. Ook houdt hij zich warm bij het vuur en geniet van de warmte. 17 En van de rest van het hout maakt hij een god, een beeld. Hij knielt ervoor, aanbidt het en zegt: 'Red mij, want u bent mijn god!'

18 De mensen zijn onverstandig en begrijpen niets. Hun ogen zitten dichtgeplakt, zodat ze niets zien. Hun binnenste zit verstopt, zodat ze niets begrijpen. 19 Niemand denkt na. Niemand vraagt zich af: 'Als ik van de ene helft van het hout vuur maak waarop ik brood bak en vlees braad, hoe kan ik dan van de rest van het hout een god maken? Hoe kom ik erbij om neer te knielen voor een blok hout?' 20 Hij vertrouwt op iets wat eigenlijk maar as is. Hij houdt zichzelf voor de gek. Hij komt bedrogen uit. Hij heeft niet door dat hij in een leugen gelooft.

21 Denk hierover na, volk van Israël! Want jij bent mijn dienaar. Ik heb je gemaakt. Jij bent mijn dienaar. Ik ben je niet vergeten. 22 Ik blaas al je ongehoorzaamheid weg als mist, als een wolk. Kom weer bij Mij terug, want Ik heb je gered."

23 Jesaja zegt: Hemel, juich voor wat de Heer heeft gedaan. Diepte van de aarde, juich! Bergen, jubel het uit met je bossen en al je bomen! Want de Heer heeft het volk Israël gered en Hij toont zijn hemelse macht en majesteit in Israël.

God belooft dat de verwoeste steden weer opgebouwd zullen worden

24 Dit zegt de Heer: "Ik ben jullie Redder en jullie Maker. Ik heb jullie gemaakt in de buik van je moeder. Ik ben de Heer, die alles doet. Ik zet de hemel neer boven de aarde. Ik alleen heb dat gedaan. Door mijn kracht bestaat de aarde. 25 Ik ontmasker de leugen-profeten. Ik laat zien dat de waarzeggers maar dwazen zijn. Ik laat zien dat de wijze mensen eigenlijk niets weten, maar dwaas zijn. 26 Ik doe wat Ik door mijn dienaren zeg. Wat mijn boodschappers zeggen, zal ook gebeuren. Ik zeg tegen Jeruzalem: 'Je zal weer bewoond worden.' En tegen de steden van Juda: 'Jullie zullen herbouwd worden.' Ik zal de steden weer op hun puinhopen opbouwen. 27 Ik zeg tegen de waterdiepten: 'Verdroog!' en de rivieren zullen verdrogen. 28 Ik zeg over Kores:[a] 'Hij is mijn herder! Hij zal doen wat Ik wil. Hij zal opdracht geven dat Jeruzalem en de tempel moeten worden herbouwd.'

Gods woorden voor koning Kores van Perzië

45 Dit zegt de Heer tegen Kores: 'U bent de man die Ik tot koning heb gezalfd. Ik neem u bij de hand om de volken te overwinnen. Ik zal ervoor zorgen dat koningen hun zwaard neerleggen. Ik doe deuren voor u open. Geen enkele poort blijft gesloten. Ik zal Zelf voor u uit gaan en de weg voor u vrijmaken. Ik zal koperen deuren openbreken en ijzeren grendels stukslaan. Ik zal u geheime schatten en verborgen rijkdommen geven. Zo zult u weten, dat Ik, de Heer, het ben die u geroepen heb. Ik, de God van Israël. Ik riep u, ook al kende u Mij niet. Ik riep u vanwege mijn volk Israël, dat Ik heb uitgekozen. Ik riep u en maakte u machtig. Ik ben de Heer en er is geen andere God. Ik ben de enige God. Ik zal u machtig maken, ook al kent u Mij niet.'

Van oost tot west zal iedereen weten dat er behalve Mij geen God is. Alleen Ik ben de Heer, en niemand anders. Alleen Ik maak het licht en de duisternis. Alleen Ik breng vrede en onheil. Ik, de Heer, ben het die dat doet. Hemel, laat rechtvaardigheid neerdruppelen als de dauw. Wolken, laat rechtvaardigheid neerstromen als de regen. Aarde, doe je mond open, zodat goedheid ontkiemt en rechtvaardigheid daaruit opgroeit. Ik, de Heer, heb dit gedaan."

De Heer hoeft aan niemand uit te leggen waarom Hij iets doet

De Heer zegt: "Het zal slecht aflopen met de mensen die ruzie zoeken met hun Maker. Ze zijn maar als een potscherf tussen andere scherven. Durft soms de klei tegen de pottenbakker te zeggen: 'Wat maak je?' Of durft de pot die de pottenbakker gemaakt heeft soms van zijn maker te zeggen: 'Hij kan er niets van!'? 10 Je kan ook niet tegen je vader zeggen: 'Waarom heeft u mij gemaakt?' Of tegen je moeder: 'Waarom heeft u mij op de wereld gezet?' 11 Volk van Israël, Ik ben jullie Maker. Ik ben jullie Heilige God. Durven jullie Mij te vragen wat Ik ga doen? Durven jullie Mij te zeggen wat Ik moet doen met het volk dat Ik gemaakt heb? 12 Ik heb de aarde gemaakt en de mensen die daarop wonen. Ik heb dat gedaan. Mijn handen hebben de hemel gemaakt. Ik heb de zon, de maan en de sterren bevolen hoe ze moeten gaan. 13 En Ik heb hem (Kores) gemaakt om mijn plan uit te voeren. Ik zal voor hem de weg vrijmaken. Hij zal mijn stad weer laten opbouwen. Hij zal de mensen die hij van mijn volk gevangen hield, weer vrijlaten. Hij zal hen laten gaan, zonder dat hij losgeld of een geschenk voor hen heeft gekregen,[b] zegt de Heer van de hemelse legers.

14 Israël, de rijkdommen van Egypte en de koopwaar van Ethiopië zullen jullie in de schoot vallen. De grote, sterke Sabeeërs zullen in boeien naar jullie toe komen en jullie dienen. Ze zullen voor jullie neerknielen en smeken: 'Alleen bij jullie is God, en er is geen andere God.' "

15 Jesaja zegt: U bent een God die Zich verborgen houdt. U bent niet te zien. U bent de God van Israël en de Redder van Israël. 16 De mensen die godenbeelden aanbidden, zullen voor schut komen te staan. Allemaal zullen ze bedrogen uitkomen. 17 Maar Israël wordt door de Heer bevrijd, voor eeuwig. Israël zal zich voor eeuwig niet hoeven te schamen en zal nooit voor schut staan.

18 Want dit zegt de Heer: "Ik heb de hemel gemaakt. Ik ben de God die de aarde heeft gemaakt en stevig heeft neergezet. Ik heb de aarde niet gemaakt om onbewoonbaar en leeg te blijven, maar om door mensen te worden bewoond. Ik ben de Heer en er is geen andere God. 19 Ik heb niet gesproken op een plaats waar niemand het kon horen. Of in het donker, waar niemand was. Ik zou tegen het volk Israël niet gezegd hebben dat ze Mij moesten zoeken, als Ik Me niet wilde laten vinden. Wat Ik zeg, is de waarheid. Ik ben de Heer en wat Ik zeg, is te vertrouwen.

20 Ik wil dat iedereen die aan de andere volken ontkomen is, nu hier bij Mij komt. Ik zeg jullie: die volken begrijpen niets. Ze dragen houten godenbeelden rond en bidden tot goden die niet kunnen redden. 21 Overleg nu met elkaar: wie heeft jullie van tevoren gezegd wat er ging gebeuren? Dat was Ik toch, de Heer? Er is geen andere God dan Ik. Alleen Ik ben een rechtvaardige, reddende God. Een andere God is er niet.

22 Volken van de aarde, kom naar Mij als je gered wil worden. Want alleen Ik ben God. 23 Want Ik zweer bij Mijzelf dat Ik de waarheid heb gesproken toen Ik zei: 'Iedereen zal zich voor Mij moeten buigen. Iedereen zal alleen bij Mij zweren.' 24 Ze zullen van Mij zeggen: 'Alleen de Heer is rechtvaardig. Alleen de Heer is machtig. Iedereen moet naar Hem toe gaan.' "

Jesaja zegt: Maar iedereen die zich tegen God verzet, zal bedrogen uitkomen. 25 Maar de Heer zal door het hele volk Israël geprezen worden. Heel Israël zal trots zijn op zijn God.

Godenbeelden kunnen niet redden

46 Jesaja zegt: De god Bel is omgevallen en de god Nebo scheefgezakt.[c] De beelden worden op dieren weggedragen als buit van de vijand. De vermoeide dieren vinden ze maar zwaar. Bel en Nebo vallen om en zakken scheef. Ze hebben hun volk niet kunnen redden. Ze hebben zichzelf niet kunnen redden. Nu worden ze op dieren geladen en weggedragen.

De Heer zegt: "Luister naar Mij, volk van Israël! Luister, overblijfsel van Israël! Ik heb jullie gedragen vanaf de dag dat jullie werden geboren. En Ik blijf jullie dragen totdat jullie oud en grijs geworden zijn. Want Ik ben altijd Dezelfde en Ik verander niet. Ik heb jullie gedragen en Ik zal jullie blijven dragen. Ik zal jullie optillen, dragen en redden. Met wie willen jullie Mij vergelijken? Ben Ik wel met iemand te vergelijken? Is er iemand zoals Ik?

De mensen schudden goud en zilver uit hun geldbuidel en wegen het af op een weegschaal. Dan huren ze een goudsmid die er een god van moet maken. Ze knielen voor die god neer en aanbidden hem. Ze tillen hem op hun schouders, nemen hem mee en zetten hem op zijn plaats. Daar staat hij dan en komt nooit van zijn plek. Als iemand tot hem roept, antwoordt hij niet. Hij redt niemand uit zijn moeilijkheden.

Denk hier eens over na! Word nu eens verstandig, jullie ongehoorzame mensen! Denk aan wat er vroeger is gebeurd. Ik ben God en er is geen andere God. Er is niemand als Ik. 10 Al aan het begin vertel Ik wat er aan het eind zal gebeuren. Ik spreek van tevoren over dingen die nog niet gebeurd zijn. En alles wat Ik van plan was, doe Ik. 11 Ik roep een man uit het oosten, uit een ver land.[d] Hij is sterk en snel als een roofvogel. Ik heb het gezegd en Ik zal het ook doen. Ik heb het bedacht en het zal ook gebeuren. 12 Luister naar Mij, koppig en ongehoorzaam en onrechtvaardig volk! 13 Ik ga rechtspreken, en dat zal niet lang meer duren. Binnenkort zal Ik jullie komen redden. Ik zal goed zijn voor Jeruzalem en voor Israël."

Babel zal worden vernietigd

47 De Heer zegt: "Babel, stad van de Babyloniërs, ga als een slavin op de grond zitten. Je troon is er niet meer. Je zal niet langer als een dame verwend worden. Je zal voortaan moeten werken en graan moeten malen. Leg je sluier maar weg, vrouwe Babel, til je rokken op om met blote benen de rivieren over te steken. Je zal helemaal uitgekleed worden en iedereen zal je naakt zien staan. Je zal te kijk staan. Ik zal je straffen en met niemand genade hebben."

– De naam van onze Redder is: Heer van de hemelse legers, de Heilige God van Israël!

De Heer zegt: "Wees stil en kruip weg in het donker, Babel, stad van de Babyloniërs. Je zal niet langer 'koningin van de koninkrijken' worden genoemd. Ik ben woedend op mijn volk geweest. Ik heb gezegd dat het niet langer mijn volk was. Ik heb mijn volk in jouw macht gegeven. Maar jij bent wreed voor hen geweest, zelfs voor de oude mensen. Je dacht dat je eeuwig zou heersen. Maar je hebt er nooit rekening mee gehouden dat daar een eind aan zou kunnen komen. Je hebt er nooit aan gedacht.

Luister nu, vrouwe Babel, jij die zo van rijkdom houdt en zo onbezorgd woont. Jij zegt wel bij jezelf: 'Niemand is zo machtig als ik! Ik zal niet zo eenzaam als een weduwe achterblijven. En mijn kinderen, de bewoners van Babel, zullen mij nooit afgenomen worden.' Maar deze twee dingen zullen wél gebeuren! Plotseling, op één dag, zullen je bewoners je worden afgenomen en zal jij alleen achterblijven, zoals een weduwe.[e] Je hebt wel geprobeerd om jezelf met toverij en toverspreuken hiertegen te beschermen. Maar toch zal dit met je gebeuren. 10 Je vertrouwde op je slechtheid. Je dacht dat niemand jou iets kon doen. Je hebt door al je wijsheid en kennis teveel verbeelding gekregen. Daardoor ben je gaan denken dat niemand zo machtig is als jij. 11 Maar je zal plotseling door een ramp getroffen worden. Je zal er helemaal niets tegen kunnen doen. Volkomen onverwachts zul je worden verwoest. 12 Ga maar door met je toverijen. Ga maar door met je toverspreuken waar jij je al je hele leven mee bezighoudt. Misschien heb je er iets aan. Misschien zal het je redden. 13 Je bent moe van al het plannen maken. Laten je waarzeggers je nu maar redden. Laten ze maar naar de sterren of de maan kijken om je de toekomst te voorspellen. Laten zij je maar redden van de dingen die gaan gebeuren. 14 Let op, ze zullen zijn als stro dat door het vuur wordt verbrand. Ze zullen hun leven niet uit de vlammen kunnen redden. Want het zal geen vuurtje zijn om je bij te warmen, maar een grote vuurzee. 15 Je zal ook niets hebben aan hen met wie je jarenlang handel dreef. Ze slaan allemaal op de vlucht, zonder jou te redden."

God redt Israël uit de macht van Babel

48 De Heer zegt: "Luister, volk van Israël! Luister goed, bewoners van Israël, en luister, bewoners van Juda! Jullie zweren bij de naam van de Heer. Jullie zeggen dat jullie in de God van Israël geloven. Maar jullie menen er niets van. Toch noemen jullie jezelf bewoners van de heilige stad. Jullie rekenen op de hulp van de God van Israël, de Heer van de hemelse legers.

Wat er vroeger is gebeurd, had Ik al van tevoren aangekondigd. Ik heb daar van tevoren over gesproken. Ik heb het jullie bekend gemaakt. Plotseling deed Ik wat Ik van tevoren al had gezegd. Ik wist dat jullie koppig zijn en zo onbuigzaam als steen. Daarom heb Ik jullie van tevoren gezegd wat Ik zou gaan doen. Voordat het gebeurde, liet Ik het jullie weten. Dan konden jullie niet denken dat jullie afgoden het hadden gedaan, of dat jullie godenbeelden het hadden bevolen. Jullie hebben het zelf van tevoren van Mij gehoord. En nu hebben jullie het zien gebeuren. Waarom geven jullie dat niet toe?

Vanaf nu zal Ik jullie nieuwe dingen laten weten. Dingen waar jullie niets van wisten. Ik heb ze niet van tevoren gezegd. Tot vandaag hadden jullie er niets over gehoord. Jullie kunnen niet zeggen dat jullie het al wisten. Jullie hebben er nooit iets over gehoord en er niets van geweten. Ook vroeger niet.

Want Ik wist dat jullie onbetrouwbaar zouden zijn. Ik wist al vanaf jullie geboorte dat jullie Mij ongehoorzaam zouden zijn. Vanwege mijn eigen eer houd Ik Mij in. Niet omdat jullie het verdienen. Ik zal jullie niet helemaal vernietigen. 10 Let op, Ik heb jullie zuiver gemaakt. Maar niet zoals je zilver zuiver maakt. Ik heb jullie gezuiverd in een ander soort smelt-oven: de smelt-oven van ellende. 11 Ik doe dat alleen voor Mijzelf, en niet omdat jullie dat verdienen. Ik doe dat alleen voor mijn eigen eer, want Ik wil niet dat mijn Naam besmeurd wordt. Ik wil niet dat jullie een andere god eren.

12 Luister naar Mij, volk van Israël dat Ik heb uitgekozen. Ik ben altijd Dezelfde. Ik ben de Eerste en Ik ben ook de Laatste. 13 Ik heb Zelf de aarde gemaakt en de hemel als een tent daar overheen neergezet. Ik hoefde ze alleen maar te roepen en ze waren er. 14 Kom nu allemaal hier en luister. Wie van de goden heeft deze dingen aangekondigd? De man van wie Ik houd[f] zal met Babel en de Babyloniërs doen wat Ik wil. Hij zal hun vijand zijn. 15 Ik heb het gezegd! Ik heb hem geroepen. Ik heb hem laten komen en zijn plannen zullen slagen. 16 Kom naar Mij toe en luister. Ik heb altijd openlijk gesproken. En als het gebeurt, ben Ik erbij."

Jesaja zegt: De Heer en zijn Geest hebben mij gestuurd. 17 Dit zegt de Heer, jullie Redder, de Heilige God van Israël: "Ik ben jullie Heer God. Ik leer jullie hoe jullie moeten leven zodat het goed met jullie zal gaan. Ik leid jullie. 18 Hadden jullie maar naar mijn wetten en leefregels geluisterd! Dan zouden jullie vrede hebben. Vrede die altijd blijft, zoals een rivier altijd blijft stromen. Vrede zonder einde, zoals de golven van de zee. 19 Dan zou jullie familie ná jullie zo ontelbaar zijn geworden als het zand langs de zee, zo ontelbaar als de zandkorrels van het strand. Ze zouden voor altijd zijn blijven bestaan en niet vernietigd zijn.

20 Vertrek uit Babel! Vlucht weg van de Babyloniërs! Maak juichend bekend en laat op de hele aarde horen: 'De Heer heeft zijn volk bevrijd! 21 Ze hadden geen dorst toen Hij hen door de woestijn leidde. Hij liet voor hen water uit de rots komen. Want Hij spleet de rots, zodat er water uit stroomde.'

22 Maar de mensen die zich niets van Mij aantrekken, hebben geen vrede, zegt de Heer."

Footnotes

  1. Jesaja 44:28 Kores leefde toen nog niet eens! Hij werd later de koning van Perzië. Hij wordt ook Darius genoemd. Hij veroverde Babylonië en liet een groot aantal Judeeërs uit Babel terug gaan naar hun land om de tempel en de steden van Juda te herbouwen. Lees Ezra 1:1-4.
  2. Jesaja 45:13 Lees Ezra 1:1-4.
  3. Jesaja 46:1 Bel en Nebo waren Babylonische goden.
  4. Jesaja 46:11 Hiermee wordt hier koning Kores van Perzië bedoeld, net als in Jesaja 45.
  5. Jesaja 47:9 Babel werd onverwachts, in één nacht, veroverd door het leger van Medië en Perzië. Lees Daniël 5:1,5,25-30.
  6. Jesaja 48:14 Hier wordt koning Kores van Perzië mee bedoeld. Maar óók wordt hiermee Jezus bedoeld. Aan het eind van de tijd zal Jezus voorgoed afrekenen met de vijanden van zijn volk.

Israel the Chosen

44 “But now listen, Jacob, my servant,(A)
    Israel, whom I have chosen.(B)
This is what the Lord says—
    he who made(C) you, who formed you in the womb,(D)
    and who will help(E) you:
Do not be afraid,(F) Jacob, my servant,(G)
    Jeshurun,[a](H) whom I have chosen.
For I will pour water(I) on the thirsty land,
    and streams on the dry ground;(J)
I will pour out my Spirit(K) on your offspring,
    and my blessing(L) on your descendants.(M)
They will spring up like grass(N) in a meadow,
    like poplar trees(O) by flowing streams.(P)
Some will say, ‘I belong(Q) to the Lord’;
    others will call themselves by the name of Jacob;
still others will write on their hand,(R) ‘The Lord’s,’(S)
    and will take the name Israel.

The Lord, Not Idols

“This is what the Lord says—
    Israel’s King(T) and Redeemer,(U) the Lord Almighty:
I am the first and I am the last;(V)
    apart from me there is no God.(W)
Who then is like me?(X) Let him proclaim it.
    Let him declare and lay out before me
what has happened since I established my ancient people,
    and what is yet to come—
    yes, let them foretell(Y) what will come.
Do not tremble, do not be afraid.
    Did I not proclaim(Z) this and foretell it long ago?
You are my witnesses. Is there any God(AA) besides me?
    No, there is no other Rock;(AB) I know not one.”

All who make idols(AC) are nothing,
    and the things they treasure are worthless.(AD)
Those who would speak up for them are blind;(AE)
    they are ignorant, to their own shame.(AF)
10 Who shapes a god and casts an idol,(AG)
    which can profit nothing?(AH)
11 People who do that will be put to shame;(AI)
    such craftsmen are only human beings.
Let them all come together and take their stand;
    they will be brought down to terror and shame.(AJ)

12 The blacksmith(AK) takes a tool
    and works with it in the coals;
he shapes an idol with hammers,
    he forges it with the might of his arm.(AL)
He gets hungry and loses his strength;
    he drinks no water and grows faint.(AM)
13 The carpenter(AN) measures with a line
    and makes an outline with a marker;
he roughs it out with chisels
    and marks it with compasses.
He shapes it in human form,(AO)
    human form in all its glory,
    that it may dwell in a shrine.(AP)
14 He cut down cedars,
    or perhaps took a cypress or oak.
He let it grow among the trees of the forest,
    or planted a pine,(AQ) and the rain made it grow.
15 It is used as fuel(AR) for burning;
    some of it he takes and warms himself,
    he kindles a fire and bakes bread.
But he also fashions a god and worships(AS) it;
    he makes an idol and bows(AT) down to it.
16 Half of the wood he burns in the fire;
    over it he prepares his meal,
    he roasts his meat and eats his fill.
He also warms himself and says,
    “Ah! I am warm; I see the fire.(AU)
17 From the rest he makes a god, his idol;
    he bows down to it and worships.(AV)
He prays(AW) to it and says,
    “Save(AX) me! You are my god!”
18 They know nothing, they understand(AY) nothing;
    their eyes(AZ) are plastered over so they cannot see,
    and their minds closed so they cannot understand.
19 No one stops to think,
    no one has the knowledge or understanding(BA) to say,
“Half of it I used for fuel;(BB)
    I even baked bread over its coals,
    I roasted meat and I ate.
Shall I make a detestable(BC) thing from what is left?
    Shall I bow down to a block of wood?”(BD)
20 Such a person feeds on ashes;(BE) a deluded(BF) heart misleads him;
    he cannot save himself, or say,
    “Is not this thing in my right hand a lie?(BG)

21 “Remember(BH) these things, Jacob,
    for you, Israel, are my servant.(BI)
I have made you, you are my servant;(BJ)
    Israel, I will not forget you.(BK)
22 I have swept away(BL) your offenses like a cloud,
    your sins like the morning mist.
Return(BM) to me,
    for I have redeemed(BN) you.”

23 Sing for joy,(BO) you heavens, for the Lord has done this;
    shout aloud, you earth(BP) beneath.
Burst into song, you mountains,(BQ)
    you forests and all your trees,(BR)
for the Lord has redeemed(BS) Jacob,
    he displays his glory(BT) in Israel.

Jerusalem to Be Inhabited

24 “This is what the Lord says—
    your Redeemer,(BU) who formed(BV) you in the womb:(BW)

I am the Lord,
    the Maker of all things,
    who stretches out the heavens,(BX)
    who spreads out the earth(BY) by myself,
25 who foils(BZ) the signs of false prophets
    and makes fools of diviners,(CA)
who overthrows the learning of the wise(CB)
    and turns it into nonsense,(CC)
26 who carries out the words(CD) of his servants
    and fulfills(CE) the predictions of his messengers,

who says of Jerusalem,(CF) ‘It shall be inhabited,’
    of the towns of Judah, ‘They shall be rebuilt,’
    and of their ruins,(CG) ‘I will restore them,’(CH)
27 who says to the watery deep, ‘Be dry,
    and I will dry up(CI) your streams,’
28 who says of Cyrus,(CJ) ‘He is my shepherd
    and will accomplish all that I please;
he will say of Jerusalem,(CK) “Let it be rebuilt,”
    and of the temple,(CL) “Let its foundations(CM) be laid.”’

45 “This is what the Lord says to his anointed,(CN)
    to Cyrus,(CO) whose right hand I take hold(CP) of
to subdue nations(CQ) before him
    and to strip kings of their armor,
to open doors before him
    so that gates will not be shut:
I will go before you(CR)
    and will level(CS) the mountains[b];
I will break down gates(CT) of bronze
    and cut through bars of iron.(CU)
I will give you hidden treasures,(CV)
    riches stored in secret places,(CW)
so that you may know(CX) that I am the Lord,
    the God of Israel, who summons you by name.(CY)
For the sake of Jacob my servant,(CZ)
    of Israel my chosen,
I summon you by name
    and bestow on you a title of honor,
    though you do not acknowledge(DA) me.
I am the Lord, and there is no other;(DB)
    apart from me there is no God.(DC)
I will strengthen you,(DD)
    though you have not acknowledged me,
so that from the rising of the sun
    to the place of its setting(DE)
people may know(DF) there is none besides me.(DG)
    I am the Lord, and there is no other.
I form the light and create darkness,(DH)
    I bring prosperity and create disaster;(DI)
    I, the Lord, do all these things.

“You heavens above, rain(DJ) down my righteousness;(DK)
    let the clouds shower it down.
Let the earth open wide,
    let salvation(DL) spring up,
let righteousness flourish with it;
    I, the Lord, have created it.

“Woe to those who quarrel(DM) with their Maker,(DN)
    those who are nothing but potsherds(DO)
    among the potsherds on the ground.
Does the clay say to the potter,(DP)
    ‘What are you making?’(DQ)
Does your work say,
    ‘The potter has no hands’?(DR)
10 Woe to the one who says to a father,
    ‘What have you begotten?’
or to a mother,
    ‘What have you brought to birth?’

11 “This is what the Lord says—
    the Holy One(DS) of Israel, and its Maker:(DT)
Concerning things to come,
    do you question me about my children,
    or give me orders about the work of my hands?(DU)
12 It is I who made the earth(DV)
    and created mankind on it.
My own hands stretched out the heavens;(DW)
    I marshaled their starry hosts.(DX)
13 I will raise up Cyrus[c](DY) in my righteousness:
    I will make all his ways straight.(DZ)
He will rebuild my city(EA)
    and set my exiles free,
but not for a price or reward,(EB)
    says the Lord Almighty.”

14 This is what the Lord says:

“The products(EC) of Egypt and the merchandise of Cush,[d]
    and those tall Sabeans(ED)
they will come over to you(EE)
    and will be yours;
they will trudge behind you,(EF)
    coming over to you in chains.(EG)
They will bow down before you
    and plead(EH) with you, saying,
‘Surely God is with you,(EI) and there is no other;
    there is no other god.(EJ)’”

15 Truly you are a God who has been hiding(EK) himself,
    the God and Savior(EL) of Israel.
16 All the makers of idols will be put to shame and disgraced;(EM)
    they will go off into disgrace together.
17 But Israel will be saved(EN) by the Lord
    with an everlasting salvation;(EO)
you will never be put to shame or disgraced,(EP)
    to ages everlasting.

18 For this is what the Lord says—
he who created the heavens,
    he is God;
he who fashioned and made the earth,(EQ)
    he founded it;
he did not create it to be empty,(ER)
    but formed it to be inhabited(ES)
he says:
“I am the Lord,
    and there is no other.(ET)
19 I have not spoken in secret,(EU)
    from somewhere in a land of darkness;(EV)
I have not said to Jacob’s descendants,(EW)
    ‘Seek(EX) me in vain.’
I, the Lord, speak the truth;
    I declare what is right.(EY)

20 “Gather together(EZ) and come;
    assemble, you fugitives from the nations.
Ignorant(FA) are those who carry(FB) about idols of wood,
    who pray to gods that cannot save.(FC)
21 Declare what is to be, present it—
    let them take counsel together.
Who foretold(FD) this long ago,
    who declared it from the distant past?(FE)
Was it not I, the Lord?
    And there is no God apart from me,(FF)
a righteous God(FG) and a Savior;(FH)
    there is none but me.

22 “Turn(FI) to me and be saved,(FJ)
    all you ends of the earth;(FK)
    for I am God, and there is no other.(FL)
23 By myself I have sworn,(FM)
    my mouth has uttered in all integrity(FN)
    a word that will not be revoked:(FO)
Before me every knee will bow;(FP)
    by me every tongue will swear.(FQ)
24 They will say of me, ‘In the Lord alone
    are deliverance(FR) and strength.(FS)’”
All who have raged against him
    will come to him and be put to shame.(FT)
25 But all the descendants(FU) of Israel
    will find deliverance(FV) in the Lord
    and will make their boast in him.(FW)

Gods of Babylon

46 Bel(FX) bows down, Nebo stoops low;
    their idols(FY) are borne by beasts of burden.[e]
The images that are carried(FZ) about are burdensome,
    a burden for the weary.
They stoop and bow down together;
    unable to rescue the burden,
    they themselves go off into captivity.(GA)

“Listen(GB) to me, you descendants of Jacob,
    all the remnant(GC) of the people of Israel,
you whom I have upheld since your birth,(GD)
    and have carried(GE) since you were born.(GF)
Even to your old age and gray hairs(GG)
    I am he,(GH) I am he who will sustain you.
I have made you and I will carry you;
    I will sustain(GI) you and I will rescue you.

“With whom will you compare me or count me equal?
    To whom will you liken me that we may be compared?(GJ)
Some pour out gold from their bags
    and weigh out silver on the scales;
they hire a goldsmith(GK) to make it into a god,
    and they bow down and worship it.(GL)
They lift it to their shoulders and carry(GM) it;
    they set it up in its place, and there it stands.
    From that spot it cannot move.(GN)
Even though someone cries out to it, it cannot answer;(GO)
    it cannot save(GP) them from their troubles.

“Remember(GQ) this, keep it in mind,
    take it to heart, you rebels.(GR)
Remember the former things,(GS) those of long ago;(GT)
    I am God, and there is no other;
    I am God, and there is none like me.(GU)
10 I make known the end from the beginning,(GV)
    from ancient times,(GW) what is still to come.(GX)
I say, ‘My purpose will stand,(GY)
    and I will do all that I please.’
11 From the east I summon(GZ) a bird of prey;(HA)
    from a far-off land, a man to fulfill my purpose.
What I have said, that I will bring about;
    what I have planned,(HB) that I will do.(HC)
12 Listen(HD) to me, you stubborn-hearted,(HE)
    you who are now far from my righteousness.(HF)
13 I am bringing my righteousness(HG) near,
    it is not far away;
    and my salvation(HH) will not be delayed.
I will grant salvation to Zion,(HI)
    my splendor(HJ) to Israel.

The Fall of Babylon

47 “Go down, sit in the dust,(HK)
    Virgin Daughter(HL) Babylon;
sit on the ground without a throne,
    queen city of the Babylonians.[f](HM)
No more will you be called
    tender or delicate.(HN)
Take millstones(HO) and grind(HP) flour;
    take off your veil.(HQ)
Lift up your skirts,(HR) bare your legs,
    and wade through the streams.
Your nakedness(HS) will be exposed
    and your shame(HT) uncovered.
I will take vengeance;(HU)
    I will spare no one.(HV)

Our Redeemer(HW)—the Lord Almighty(HX) is his name(HY)
    is the Holy One(HZ) of Israel.

“Sit in silence,(IA) go into darkness,(IB)
    queen city of the Babylonians;(IC)
no more will you be called
    queen(ID) of kingdoms.(IE)
I was angry(IF) with my people
    and desecrated my inheritance;(IG)
I gave them into your hand,(IH)
    and you showed them no mercy.(II)
Even on the aged
    you laid a very heavy yoke.
You said, ‘I am forever(IJ)
    the eternal queen!’(IK)
But you did not consider these things
    or reflect(IL) on what might happen.(IM)

“Now then, listen, you lover of pleasure,
    lounging in your security(IN)
and saying to yourself,
    ‘I am, and there is none besides me.(IO)
I will never be a widow(IP)
    or suffer the loss of children.’
Both of these will overtake you
    in a moment,(IQ) on a single day:
    loss of children(IR) and widowhood.(IS)
They will come upon you in full measure,
    in spite of your many sorceries(IT)
    and all your potent spells.(IU)
10 You have trusted(IV) in your wickedness
    and have said, ‘No one sees me.’(IW)
Your wisdom(IX) and knowledge mislead(IY) you
    when you say to yourself,
    ‘I am, and there is none besides me.’
11 Disaster(IZ) will come upon you,
    and you will not know how to conjure it away.
A calamity will fall upon you
    that you cannot ward off with a ransom;
a catastrophe you cannot foresee
    will suddenly(JA) come upon you.

12 “Keep on, then, with your magic spells
    and with your many sorceries,(JB)
    which you have labored at since childhood.
Perhaps you will succeed,
    perhaps you will cause terror.
13 All the counsel you have received has only worn you out!(JC)
    Let your astrologers(JD) come forward,
those stargazers who make predictions month by month,
    let them save(JE) you from what is coming upon you.
14 Surely they are like stubble;(JF)
    the fire(JG) will burn them up.
They cannot even save themselves
    from the power of the flame.(JH)
These are not coals for warmth;
    this is not a fire to sit by.
15 That is all they are to you—
    these you have dealt with
    and labored(JI) with since childhood.
All of them go on in their error;
    there is not one that can save(JJ) you.

Stubborn Israel

48 “Listen to this, you descendants of Jacob,
    you who are called by the name of Israel(JK)
    and come from the line of Judah,(JL)
you who take oaths(JM) in the name of the Lord(JN)
    and invoke(JO) the God of Israel—
    but not in truth(JP) or righteousness—
you who call yourselves citizens of the holy city(JQ)
    and claim to rely(JR) on the God of Israel—
    the Lord Almighty is his name:(JS)
I foretold the former things(JT) long ago,
    my mouth announced(JU) them and I made them known;
    then suddenly(JV) I acted, and they came to pass.
For I knew how stubborn(JW) you were;
    your neck muscles(JX) were iron,
    your forehead(JY) was bronze.
Therefore I told you these things long ago;
    before they happened I announced(JZ) them to you
so that you could not say,
    ‘My images brought them about;(KA)
    my wooden image and metal god ordained them.’
You have heard these things; look at them all.
    Will you not admit them?

“From now on I will tell you of new things,(KB)
    of hidden things unknown to you.
They are created(KC) now, and not long ago;(KD)
    you have not heard of them before today.
So you cannot say,
    ‘Yes, I knew(KE) of them.’
You have neither heard nor understood;(KF)
    from of old your ears(KG) have not been open.
Well do I know how treacherous(KH) you are;
    you were called a rebel(KI) from birth.
For my own name’s sake(KJ) I delay my wrath;(KK)
    for the sake of my praise I hold it back from you,
    so as not to destroy you completely.(KL)
10 See, I have refined(KM) you, though not as silver;
    I have tested(KN) you in the furnace(KO) of affliction.
11 For my own sake,(KP) for my own sake, I do this.
    How can I let myself be defamed?(KQ)
    I will not yield my glory to another.(KR)

Israel Freed

12 “Listen(KS) to me, Jacob,
    Israel, whom I have called:(KT)
I am he;(KU)
    I am the first and I am the last.(KV)
13 My own hand laid the foundations of the earth,(KW)
    and my right hand spread out the heavens;(KX)
when I summon them,
    they all stand up together.(KY)

14 “Come together,(KZ) all of you, and listen:
    Which of the idols has foretold(LA) these things?
The Lord’s chosen ally(LB)
    will carry out his purpose(LC) against Babylon;(LD)
    his arm will be against the Babylonians.[g]
15 I, even I, have spoken;
    yes, I have called(LE) him.
I will bring him,
    and he will succeed(LF) in his mission.

16 “Come near(LG) me and listen(LH) to this:

“From the first announcement I have not spoken in secret;(LI)
    at the time it happens, I am there.”

And now the Sovereign Lord(LJ) has sent(LK) me,
    endowed with his Spirit.(LL)

17 This is what the Lord says—
    your Redeemer,(LM) the Holy One(LN) of Israel:
“I am the Lord your God,
    who teaches(LO) you what is best for you,
    who directs(LP) you in the way(LQ) you should go.
18 If only you had paid attention(LR) to my commands,
    your peace(LS) would have been like a river,(LT)
    your well-being(LU) like the waves of the sea.
19 Your descendants(LV) would have been like the sand,(LW)
    your children like its numberless grains;(LX)
their name would never be blotted out(LY)
    nor destroyed from before me.”

20 Leave Babylon,
    flee(LZ) from the Babylonians!
Announce this with shouts of joy(MA)
    and proclaim it.
Send it out to the ends of the earth;(MB)
    say, “The Lord has redeemed(MC) his servant Jacob.”
21 They did not thirst(MD) when he led them through the deserts;
    he made water flow(ME) for them from the rock;
he split the rock
    and water gushed out.(MF)

22 “There is no peace,”(MG) says the Lord, “for the wicked.”(MH)

Footnotes

  1. Isaiah 44:2 Jeshurun means the upright one, that is, Israel.
  2. Isaiah 45:2 Dead Sea Scrolls and Septuagint; the meaning of the word in the Masoretic Text is uncertain.
  3. Isaiah 45:13 Hebrew him
  4. Isaiah 45:14 That is, the upper Nile region
  5. Isaiah 46:1 Or are but beasts and cattle
  6. Isaiah 47:1 Or Chaldeans; also in verse 5
  7. Isaiah 48:14 Or Chaldeans; also in verse 20