Añadir traducción en paralelo Imprimir Opciones de la página

De Messias, dienaar van de Here God

42 Let op mijn dienaar, die Ik mijn steun geef, die Ik heb uitgekozen, Hij verheugt mijn hart. Ik heb Hem mijn Geest gegeven en Hij zal rechtspreken over de volken. Hij zal geen ruzie maken en niet schreeuwen, op straat zal niemand zijn stem horen. Hij zal het geknakte riet niet breken, de kwijnende vlam zal Hij niet doven, Hij zal recht doen aan wie onrecht is gedaan. Hij zal niet rusten voordat waarheid en rechtvaardigheid overal op aarde heersen en verre overzeese volken hun vertrouwen op Hem hebben gesteld. De Here God, die de hemelen schiep en uitstrekte en die de aarde maakte en alles wat erop leeft, degene die iedereen die op aarde leeft, adem en geest geeft, zegt tegen zijn dienaar: ‘Ik, de Here, heb U geroepen om mijn rechtvaardigheid te tonen. Ik bescherm en steun U, want Ik heb U aan mijn volk gegeven als een persoonlijke bevestiging van mijn verbond met hen. U zult ook een licht zijn dat de volken naar Mij toeleidt. U zult de ogen van de blinden openen en gevangenen uit hun donkere kerker bevrijden. Ik ben de Here! Dat is mijn naam en Ik zal mijn glorie niet aan iemand anders geven, Ik zal de lof die Mij toekomt, niet delen met gesneden beelden. Alles wat Ik profeteerde, is uitgekomen en nu zal Ik opnieuw profeteren. Ik zal U vertellen wat in de toekomst gaat gebeuren, voordat het echt gebeurt.’

10 Zing een nieuw lied voor de Here, zing zijn lof, allen die in de verste uithoeken van de aarde leven! Zing, o zee! Zing, allen die in verre overzeese landen wonen! 11 Voeg u bij het koor, steden in de woestijn, Kedar en Sela! En u ook, bewoners van de bergen. 12 Laten de kustlanden in het westen de Here eer bewijzen en zijn grote macht bezingen. 13 De Here zal een machtig strijder zijn, een krijgsman voor zijn tegenstanders. Hij zal een strijdkreet slaken en hen overwinnen. 14 Hij heeft lang gezwegen en Zich ingehouden. Maar nu zal Hij zijn toorn de vrije loop laten, Hij zal roepen en hijgen als een vrouw die een kind baart. 15 Hij zal bergen en heuvels met de grond gelijk maken en het groen op de hellingen verschroeien. Hij zal de rivieren en waterplassen laten opdrogen. 16 Hij zal het blinde Israël langs een pad laten lopen dat het nog nooit heeft gezien. Hij zal de duisternis voor haar verlichten en de weg voor haar effenen. Hij zal haar niet in de steek laten. 17 Maar zij die op afgoden vertrouwen en hén goden noemen, zullen bedrogen uitkomen, zij zullen terugdeinzen.

18 O, mijn volk, wat bent u blind en doof ten opzichte van God! Waarom wilt u niet luisteren? Waarom wilt u het niet zien? 19 Wie ter wereld is zo blind als mijn knecht, die is voorbestemd mijn boodschapper van de waarheid te zijn? Wie is zo blind als mijn ‘gekozene,’ de ‘dienaar van de Here’? 20 U ziet en begrijpt wat goed is, maar u slaat er geen acht op en doet het niet, u hoort het, maar wilt niet luisteren. 21 De Here heeft zijn grote en heerlijke wet gegeven. Hij was van plan de wereld daarmee te laten zien dat Hij rechtvaardig is. 22 Maar wat ziet zijn volk eruit, zij die de hele wereld de glorie van zijn wet moesten laten zien, zij zijn beroofd en gevangengenomen, uitgezogen en tot slaaf gemaakt. Iedereen kon met hen doen wat hij wilde en er was niemand die hen te hulp kwam. 23 Wil niet een van u de les van de geschiedenis leren en inzien wat een ellende u in de toekomst te wachten staat? 24 Wie liet Israël beroven en verwonden? Was het de Here niet? Het is de Here tegen wie zij zondigden, want zij wilden niet gaan waarheen Hij hen stuurde en weigerden naar zijn wetten te luisteren. 25 Daarom stortte de Here zoʼn vreselijke toorn over zijn volk uit en trof het met oorlog. Al worden de Israëlieten omringd door vuur en branden zij zich, dan nog zullen zij niet begrijpen waarom God het doet, want zij nemen zijn woord niet ter harte.

Een belofte van redding en vergeving

43 Maar nu, Israël, zegt de Here, die u heeft geschapen: wees niet bang, want Ik heb u vrijgekocht, Ik heb u bij uw naam geroepen, u bent van Mij. Als u door diepe wateren moet, zal Ik bij u zijn. Als u rivieren moet oversteken, zult u niet verdrinken! Als u door het vuur loopt, zult u niet worden verbrand, de vlammen zullen u niet verteren.

Want Ik ben de Here, uw God en redder, de Heilige van Israël. Ik gaf Egypte, Ethiopië en Seba als een losprijs in ruil voor uw vrijheid. Anderen stierven, zodat u kunt leven, Ik ruilde hun levens voor de uwe, want u bent kostbaar voor Mij en Ik schat het bezit van u hoog, Ik houd van u.

Wees niet bang, want Ik ben bij u. Ik zal u uit alle windstreken om Mij heen verzamelen. Ik zal mijn zonen en dochters van de uithoeken van de aarde terugbrengen naar Israël. Allen die Mij hun God noemen, zullen komen, want Ik heb hen tot mijn eer gemaakt, Ik heb hen geschapen. Breng hen naar Mij terug, blind als zij zijn en doof voor mijn roepen, ook al kunnen zij horen en zien.

Verzamel alle volken! Welke van hun afgoden heeft ooit dergelijke dingen voorspeld? Kunnen zij voorspellen wat er morgen gebeurt? Waar zijn de getuigen die hen zouden hebben horen spreken? Als er geen getuigen zijn, moeten zij toegeven dat alleen God de toekomst bekendmaakt.

10 En Ik heb getuigen, Israël, zegt de Here! U bent mijn getuigen en dienaren, gekozen om Mij te kennen en te geloven en te begrijpen dat alleen Ik God ben. Er bestaat geen andere God, die is er nooit geweest en zal er ook nooit zijn. 11 Ik ben de Here en er bestaat geen redder buiten Mij. 12 Keer op keer heb Ik u mijn woord laten horen en mijn macht getoond. Ik ben toch geen vreemde voor u? Als u wilt, kunt u van Mij getuigen! 13 Van eeuwigheid tot eeuwigheid ben Ik God. Niemand kan Mij tegenhouden bij wat Ik doe.

14 De Here, uw verlosser, de Heilige van Israël, zegt: ter wille van u zal Ik een leger ten strijde laten trekken tegen Babel dat het land vrijwel ongedeerd zal binnenvallen. De grootspraak van de Babyloniërs zal veranderen in angstkreten.

15 Ik ben de Here, uw Heilige, Israëls schepper en koning. 16 Ik ben de Here, die een weg baande door het water, een pad door het midden van de zee. 17 Ik liet het machtige leger van de Egyptenaren met al zijn strijdwagens en paarden uitrukken, zodat het nu dood onder de golven ligt, de levens uitgedoofd als kaarsen. 18 Maar dat is nog niets vergeleken met wat Ik nu ga doen! 19 Want Ik ben iets heel nieuws van plan. Kijk, Ik ben er al mee begonnen. Ziet u het niet? Ik zal een weg maken door de wildernis van de wereld waarover mijn volk naar huis kan terugkeren. Ik zal rivieren voor mijn volk laten ontspringen in de woestijn! 20 De wilde dieren in de vlakten zullen Mij bedanken, ook de jakhalzen en de struisvogels, omdat Ik hun water geef in de wildernis, ja, bronnen in de woestijn, zodat mijn volk dat Ik heb uitgekozen, kan worden verfrist. 21 Ik heb Israël voor Mijzelf gemaakt en daarom zal dit volk Mij op een dag voor het oog van de hele wereld eren. 22 Mijn volk, toch wilt u Mij niet om hulp vragen, u hebt genoeg van Mij! 23 U hebt Mij de lammeren voor het brandoffer niet gebracht, u hebt Mij geen eer bewezen met offers. Toch heb Ik maar zelden om offers en reukwerk gevraagd! Ik heb u niet als een slavenvolk behandeld. 24 U hebt Mij geen zoetgeurende wierook gebracht, noch Mij genoegen gedaan met het vet van de offers. Nee, u hebt Mij alleen met uw zonden bezwaard, Mij geplaagd met al uw ontsporingen. 25 Ik ben het die ter wille van Mijzelf uw zonden wegdoe en er nooit meer aan zal denken. 26 En herinner Mij aan deze belofte van vergeving, want wij moeten eens met elkaar gaan rechtspreken over uw zonden. Bepleit uw zaak, zodat Ik u kan vergeven. 27 Vanaf uw stamvader zondigden uw voorouders tegen Mij. Al uw priesters en leiders overtraden mijn wet. 28 Daarom heb Ik uw priesters afgezet en Israël vernietigd, het volk aan de schande overgegeven.

Geen antwoord van afgodsbeelden

44 Luister naar Mij, mijn dienaar Israël die Ik gekozen heb: de Here, die u heeft gemaakt en die u van eeuwigheid kent, zal helpen. Hij zegt: dienaar van Mij, wees niet bang. Jeruzalem, mijn uitverkorene, wees niet bang. Want Ik zal u meer dan voldoende water geven voor uw dorstige land en uitgedroogde grond. En Ik zal mijn Geest en mijn zegeningen over uw kinderen uitgieten. Zij zullen opgroeien als mals, sappig gras en als wilgen langs de rivier. ‘Ik ben het eigendom van de Here,’ zullen zij trots zeggen, sommigen zullen de naam van Jakob gebruiken, anderen zullen eigenhandig schrijven: ‘Ik ben van de Here’ en met ere de naam van Israël noemen. De Here, de koning van Israël, zegt—ja, Israëls verlosser, de Here van de hemelse legers, zegt het: Ik ben de eerste en de laatste, er bestaat geen andere God. Wie anders kan u vertellen wat in de toekomst gaat gebeuren? Laten zij het u vertellen als zij dat kunnen en zo hun macht tonen. Laten zij hetzelfde doen als Ik, alles wat Ik al sinds het verre verleden doe. Wees vooral niet bang, heb Ik het u niet steeds verteld? U bent mijn getuigen, bestaat er een andere God buiten Mij? Nee! Ik ken er geen! Er bestaat geen andere rots. Wat zijn zij die beelden als hun goden vereren toch dom! Hun hoop blijft onbeantwoord. Zij zijn er zelf getuige van dat dit zo is, want hun beelden zien en horen niets. Geen wonder dat zij die die beelden aanbidden, zo beschaamd zijn. 10 Wie anders dan een dwaas maakt zijn eigen god, een beeld dat hem geen steek verder kan helpen! 11 Allen die deze beelden vereren, zullen beschaamd staan voor de Here, samen met al die houtbewerkers—gewone mensen—die beweren dat zij een god hebben gemaakt. Zij zullen delen in elkaars angst als zij daar staan. 12 De smid staat bij het vuur een bijl te maken. Met volle kracht slaat hij op het metaal. Hij krijgt honger en dorst, wordt amechtig en zwak. 13 Dan pakt de houtbewerker de bijl en gebruikt hem om een god te maken. Hij meet het blok hout en tekent de omtrekken van een man op het hout, waarna hij het uithakt. Nu heeft hij een prachtig beeld, dat echter niet uit zichzelf van zijn plaats kan komen. 14 Hij hakt cederbomen om, kiest cipressen en eiken uit en plant de zilverberk in het bos, waar de regen hem voldoende water geeft om op te groeien. 15 En als hij de boom een tijd heeft verzorgd, gebruikt hij een deel van het hout om zijn vuur mee te stoken, waaraan hij zich warmt en waarop hij zijn brood bakt. En dan maakt hij van het overblijvende hout een afgodsbeeld, een god die door mensen moet worden vereerd! Een beeld om voor op de knieën te vallen en te aanbidden! 16 Een deel van de boom verbrandt hij om zijn vlees op te braden en zich warm te houden, voor zijn voeding en comfort. 17 En van het overgebleven hout maakt hij zijn god, een houten beeld. Dan valt hij ervoor op zijn knieën, vereert en aanbidt het. ‘Verlos mij,’ zegt hij. ‘U bent mijn god!’ 18 Waanzin is het! God heeft hun ogen gesloten zodat zij niets kunnen zien en heeft hun verstand afgestompt, zodat zij niets begrijpen. 19 Het komt niet bij de man op om na te denken en zich af te vragen: ‘Het is eigenlijk maar een stuk hout. Ik heb het verbrand om warmte te krijgen en maakte er mijn brood en vlees op klaar. Hoe kan de rest dan een god zijn? Moet ik op mijn knieën vallen voor een blok hout?’ 20 Die arme, misleide ziel zit op zijn knieën voor de as, hij vertrouwt op iets dat hem nooit of te nimmer kan helpen. Toch kan hij het niet opbrengen zich af te vragen: ‘Is dit ding, dit beeld dat ik in mijn hand houd, een leugen?’

21 Denk erom, Israël, want u bent mijn dienaar, Ik maakte u en Ik zal niet vergeten u te helpen. 22 Ik heb uw zonden laten verdwijnen als ochtendmist in de middagzon! Keer terug naar Mij, want Ik heb de losprijs voor u betaald. 23 Zing, hemel, want de Here heeft dit wonderbaarlijke gedaan. Roep, aarde, barst uit in een lied, bergen en wouden. Ja, elke boom, want de Here heeft Jakob verlost en in Israël wordt Hij verheerlijkt! 24 De Here, uw verlosser, die u maakte, zegt: alle dingen werden door Mij gemaakt, Ik strekte de hemelen uit. Ik maakte de aarde en alles wat zich daarop bevindt. 25 Ik laat zien dat alle valse profeten leugenaars zijn, door iets anders te laten gebeuren dan wat zij zeggen. Ik laat wijze mannen het tegenovergestelde adviseren van wat zij zouden moeten en maak hen zo tot dwazen. 26 Maar wat mijn profeten zeggen, doe Ik. Als zij zeggen dat Jeruzalem zal worden bevrijd en dat de steden van Juda weer zullen worden bewoond, zal het zo gebeuren!

27 Als Ik tegen de rivieren zeg: ‘Val droog!’ vallen ze droog. 28 Als Ik van Kores zeg: ‘Hij is mijn herder,’ dan zal hij zeker doen wat Ik zeg, en Jeruzalem en de tempel zullen worden herbouwd, want Ik heb het gezegd.

The Servant of the Lord

42 “Here is my servant,(A) whom I uphold,
    my chosen one(B) in whom I delight;(C)
I will put my Spirit(D) on him,
    and he will bring justice(E) to the nations.(F)
He will not shout or cry out,(G)
    or raise his voice in the streets.
A bruised reed(H) he will not break,(I)
    and a smoldering wick he will not snuff out.(J)
In faithfulness he will bring forth justice;(K)
    he will not falter or be discouraged
till he establishes justice(L) on earth.
    In his teaching(M) the islands(N) will put their hope.”(O)

This is what God the Lord says—
the Creator of the heavens,(P) who stretches them out,
    who spreads out the earth(Q) with all that springs from it,(R)
    who gives breath(S) to its people,
    and life to those who walk on it:
“I, the Lord, have called(T) you in righteousness;(U)
    I will take hold of your hand.(V)
I will keep(W) you and will make you
    to be a covenant(X) for the people
    and a light(Y) for the Gentiles,(Z)
to open eyes that are blind,(AA)
    to free(AB) captives from prison(AC)
    and to release from the dungeon those who sit in darkness.(AD)

“I am the Lord;(AE) that is my name!(AF)
    I will not yield my glory to another(AG)
    or my praise to idols.(AH)
See, the former things(AI) have taken place,
    and new things I declare;
before they spring into being
    I announce(AJ) them to you.”

Song of Praise to the Lord

10 Sing(AK) to the Lord a new song,(AL)
    his praise(AM) from the ends of the earth,(AN)
you who go down to the sea, and all that is in it,(AO)
    you islands,(AP) and all who live in them.
11 Let the wilderness(AQ) and its towns raise their voices;
    let the settlements where Kedar(AR) lives rejoice.
Let the people of Sela(AS) sing for joy;
    let them shout from the mountaintops.(AT)
12 Let them give glory(AU) to the Lord
    and proclaim his praise(AV) in the islands.(AW)
13 The Lord will march out like a champion,(AX)
    like a warrior(AY) he will stir up his zeal;(AZ)
with a shout(BA) he will raise the battle cry
    and will triumph over his enemies.(BB)

14 “For a long time I have kept silent,(BC)
    I have been quiet and held myself back.(BD)
But now, like a woman in childbirth,
    I cry out, I gasp and pant.(BE)
15 I will lay waste(BF) the mountains(BG) and hills
    and dry up all their vegetation;
I will turn rivers into islands
    and dry up(BH) the pools.
16 I will lead(BI) the blind(BJ) by ways they have not known,
    along unfamiliar paths I will guide them;
I will turn the darkness into light(BK) before them
    and make the rough places smooth.(BL)
These are the things I will do;
    I will not forsake(BM) them.
17 But those who trust in idols,
    who say to images, ‘You are our gods,’(BN)
    will be turned back in utter shame.(BO)

Israel Blind and Deaf

18 “Hear, you deaf;(BP)
    look, you blind, and see!
19 Who is blind(BQ) but my servant,(BR)
    and deaf like the messenger(BS) I send?
Who is blind like the one in covenant(BT) with me,
    blind like the servant of the Lord?
20 You have seen many things, but you pay no attention;
    your ears are open, but you do not listen.”(BU)
21 It pleased the Lord
    for the sake(BV) of his righteousness
    to make his law(BW) great and glorious.
22 But this is a people plundered(BX) and looted,
    all of them trapped in pits(BY)
    or hidden away in prisons.(BZ)
They have become plunder,
    with no one to rescue them;(CA)
they have been made loot,
    with no one to say, “Send them back.”

23 Which of you will listen to this
    or pay close attention(CB) in time to come?
24 Who handed Jacob over to become loot,
    and Israel to the plunderers?(CC)
Was it not the Lord,(CD)
    against whom we have sinned?
For they would not follow(CE) his ways;
    they did not obey his law.(CF)
25 So he poured out on them his burning anger,(CG)
    the violence of war.
It enveloped them in flames,(CH) yet they did not understand;(CI)
    it consumed them, but they did not take it to heart.(CJ)

Israel’s Only Savior

43 But now, this is what the Lord says—
    he who created(CK) you, Jacob,
    he who formed(CL) you, Israel:(CM)
“Do not fear, for I have redeemed(CN) you;
    I have summoned you by name;(CO) you are mine.(CP)
When you pass through the waters,(CQ)
    I will be with you;(CR)
and when you pass through the rivers,
    they will not sweep over you.
When you walk through the fire,(CS)
    you will not be burned;
    the flames will not set you ablaze.(CT)
For I am the Lord your God,(CU)
    the Holy One(CV) of Israel, your Savior;(CW)
I give Egypt(CX) for your ransom,
    Cush[a](CY) and Seba(CZ) in your stead.(DA)
Since you are precious and honored(DB) in my sight,
    and because I love(DC) you,
I will give people in exchange for you,
    nations in exchange for your life.
Do not be afraid,(DD) for I am with you;(DE)
    I will bring your children(DF) from the east
    and gather(DG) you from the west.(DH)
I will say to the north, ‘Give them up!’
    and to the south,(DI) ‘Do not hold them back.’
Bring my sons from afar
    and my daughters(DJ) from the ends of the earth(DK)
everyone who is called by my name,(DL)
    whom I created(DM) for my glory,(DN)
    whom I formed and made.(DO)

Lead out those who have eyes but are blind,(DP)
    who have ears but are deaf.(DQ)
All the nations gather together(DR)
    and the peoples assemble.
Which of their gods foretold(DS) this
    and proclaimed to us the former things?
Let them bring in their witnesses to prove they were right,
    so that others may hear and say, “It is true.”
10 “You are my witnesses,(DT)” declares the Lord,
    “and my servant(DU) whom I have chosen,
so that you may know(DV) and believe me
    and understand that I am he.
Before me no god(DW) was formed,
    nor will there be one after me.(DX)
11 I, even I, am the Lord,(DY)
    and apart from me there is no savior.(DZ)
12 I have revealed and saved and proclaimed—
    I, and not some foreign god(EA) among you.
You are my witnesses,(EB)” declares the Lord, “that I am God.
13     Yes, and from ancient days(EC) I am he.(ED)
No one can deliver out of my hand.
    When I act, who can reverse it?”(EE)

God’s Mercy and Israel’s Unfaithfulness

14 This is what the Lord says—
    your Redeemer,(EF) the Holy One(EG) of Israel:
“For your sake I will send to Babylon
    and bring down as fugitives(EH) all the Babylonians,[b](EI)
    in the ships in which they took pride.
15 I am the Lord,(EJ) your Holy One,
    Israel’s Creator,(EK) your King.(EL)

16 This is what the Lord says—
    he who made a way through the sea,
    a path through the mighty waters,(EM)
17 who drew out(EN) the chariots and horses,(EO)
    the army and reinforcements together,(EP)
and they lay(EQ) there, never to rise again,
    extinguished, snuffed out like a wick:(ER)
18 “Forget the former things;(ES)
    do not dwell on the past.
19 See, I am doing a new thing!(ET)
    Now it springs up; do you not perceive it?
I am making a way in the wilderness(EU)
    and streams in the wasteland.(EV)
20 The wild animals(EW) honor me,
    the jackals(EX) and the owls,
because I provide water(EY) in the wilderness
    and streams in the wasteland,
to give drink to my people, my chosen,
21     the people I formed(EZ) for myself(FA)
    that they may proclaim my praise.(FB)

22 “Yet you have not called on me, Jacob,
    you have not wearied(FC) yourselves for[c] me, Israel.(FD)
23 You have not brought me sheep for burnt offerings,(FE)
    nor honored(FF) me with your sacrifices.(FG)
I have not burdened(FH) you with grain offerings
    nor wearied you with demands(FI) for incense.(FJ)
24 You have not bought any fragrant calamus(FK) for me,
    or lavished on me the fat(FL) of your sacrifices.
But you have burdened me with your sins
    and wearied(FM) me with your offenses.(FN)

25 “I, even I, am he who blots out
    your transgressions,(FO) for my own sake,(FP)
    and remembers your sins(FQ) no more.(FR)
26 Review the past for me,
    let us argue the matter together;(FS)
    state the case(FT) for your innocence.
27 Your first father(FU) sinned;
    those I sent to teach(FV) you rebelled(FW) against me.
28 So I disgraced the dignitaries of your temple;
    I consigned Jacob to destruction[d](FX)
    and Israel to scorn.(FY)

Israel the Chosen

44 “But now listen, Jacob, my servant,(FZ)
    Israel, whom I have chosen.(GA)
This is what the Lord says—
    he who made(GB) you, who formed you in the womb,(GC)
    and who will help(GD) you:
Do not be afraid,(GE) Jacob, my servant,(GF)
    Jeshurun,[e](GG) whom I have chosen.
For I will pour water(GH) on the thirsty land,
    and streams on the dry ground;(GI)
I will pour out my Spirit(GJ) on your offspring,
    and my blessing(GK) on your descendants.(GL)
They will spring up like grass(GM) in a meadow,
    like poplar trees(GN) by flowing streams.(GO)
Some will say, ‘I belong(GP) to the Lord’;
    others will call themselves by the name of Jacob;
still others will write on their hand,(GQ) ‘The Lord’s,’(GR)
    and will take the name Israel.

The Lord, Not Idols

“This is what the Lord says—
    Israel’s King(GS) and Redeemer,(GT) the Lord Almighty:
I am the first and I am the last;(GU)
    apart from me there is no God.(GV)
Who then is like me?(GW) Let him proclaim it.
    Let him declare and lay out before me
what has happened since I established my ancient people,
    and what is yet to come—
    yes, let them foretell(GX) what will come.
Do not tremble, do not be afraid.
    Did I not proclaim(GY) this and foretell it long ago?
You are my witnesses. Is there any God(GZ) besides me?
    No, there is no other Rock;(HA) I know not one.”

All who make idols(HB) are nothing,
    and the things they treasure are worthless.(HC)
Those who would speak up for them are blind;(HD)
    they are ignorant, to their own shame.(HE)
10 Who shapes a god and casts an idol,(HF)
    which can profit nothing?(HG)
11 People who do that will be put to shame;(HH)
    such craftsmen are only human beings.
Let them all come together and take their stand;
    they will be brought down to terror and shame.(HI)

12 The blacksmith(HJ) takes a tool
    and works with it in the coals;
he shapes an idol with hammers,
    he forges it with the might of his arm.(HK)
He gets hungry and loses his strength;
    he drinks no water and grows faint.(HL)
13 The carpenter(HM) measures with a line
    and makes an outline with a marker;
he roughs it out with chisels
    and marks it with compasses.
He shapes it in human form,(HN)
    human form in all its glory,
    that it may dwell in a shrine.(HO)
14 He cut down cedars,
    or perhaps took a cypress or oak.
He let it grow among the trees of the forest,
    or planted a pine,(HP) and the rain made it grow.
15 It is used as fuel(HQ) for burning;
    some of it he takes and warms himself,
    he kindles a fire and bakes bread.
But he also fashions a god and worships(HR) it;
    he makes an idol and bows(HS) down to it.
16 Half of the wood he burns in the fire;
    over it he prepares his meal,
    he roasts his meat and eats his fill.
He also warms himself and says,
    “Ah! I am warm; I see the fire.(HT)
17 From the rest he makes a god, his idol;
    he bows down to it and worships.(HU)
He prays(HV) to it and says,
    “Save(HW) me! You are my god!”
18 They know nothing, they understand(HX) nothing;
    their eyes(HY) are plastered over so they cannot see,
    and their minds closed so they cannot understand.
19 No one stops to think,
    no one has the knowledge or understanding(HZ) to say,
“Half of it I used for fuel;(IA)
    I even baked bread over its coals,
    I roasted meat and I ate.
Shall I make a detestable(IB) thing from what is left?
    Shall I bow down to a block of wood?”(IC)
20 Such a person feeds on ashes;(ID) a deluded(IE) heart misleads him;
    he cannot save himself, or say,
    “Is not this thing in my right hand a lie?(IF)

21 “Remember(IG) these things, Jacob,
    for you, Israel, are my servant.(IH)
I have made you, you are my servant;(II)
    Israel, I will not forget you.(IJ)
22 I have swept away(IK) your offenses like a cloud,
    your sins like the morning mist.
Return(IL) to me,
    for I have redeemed(IM) you.”

23 Sing for joy,(IN) you heavens, for the Lord has done this;
    shout aloud, you earth(IO) beneath.
Burst into song, you mountains,(IP)
    you forests and all your trees,(IQ)
for the Lord has redeemed(IR) Jacob,
    he displays his glory(IS) in Israel.

Jerusalem to Be Inhabited

24 “This is what the Lord says—
    your Redeemer,(IT) who formed(IU) you in the womb:(IV)

I am the Lord,
    the Maker of all things,
    who stretches out the heavens,(IW)
    who spreads out the earth(IX) by myself,
25 who foils(IY) the signs of false prophets
    and makes fools of diviners,(IZ)
who overthrows the learning of the wise(JA)
    and turns it into nonsense,(JB)
26 who carries out the words(JC) of his servants
    and fulfills(JD) the predictions of his messengers,

who says of Jerusalem,(JE) ‘It shall be inhabited,’
    of the towns of Judah, ‘They shall be rebuilt,’
    and of their ruins,(JF) ‘I will restore them,’(JG)
27 who says to the watery deep, ‘Be dry,
    and I will dry up(JH) your streams,’
28 who says of Cyrus,(JI) ‘He is my shepherd
    and will accomplish all that I please;
he will say of Jerusalem,(JJ) “Let it be rebuilt,”
    and of the temple,(JK) “Let its foundations(JL) be laid.”’

Notas al pie

  1. Isaiah 43:3 That is, the upper Nile region
  2. Isaiah 43:14 Or Chaldeans
  3. Isaiah 43:22 Or Jacob; / surely you have grown weary of
  4. Isaiah 43:28 The Hebrew term refers to the irrevocable giving over of things or persons to the Lord, often by totally destroying them.
  5. Isaiah 44:2 Jeshurun means the upright one, that is, Israel.