Añadir traducción en paralelo Imprimir Opciones de la página

Het proces tegen Israël

‘Luister, priesters en leiders van Israël. Zet uw oren open, leden van het koninklijk huis. Uw vonnis is geveld, want u hebt het volk in een valstrik gelokt met uw afgoden in Mispa en op de berg Tabor. U hebt een diepe valkuil voor de mensen gegraven. Maar vergeet niet dat Ik stuk voor stuk met u zal afrekenen voor wat u hebt gedaan. Ik ken uw misdaden, Israël: u hebt zich als een prostituee gedragen en uzelf verontreinigd. Uw daden laten niet toe dat u terugkeert naar uw God, want u wordt beheerst door een geest van overspel en kunt Mij, de Here, niet kennen.

Israëls hoogmoed getuigt persoonlijk tegen haar tijdens mijn proces. Zij zal struikelen onder haar zondenlast en ook Juda zal komen te vallen. Ten slotte zullen zij met hun schapen en runderen komen om de Here te offeren, maar het zal te laat zijn, zij zullen Hem niet kunnen vinden. Hij heeft zich aan hen onttrokken en hen alleen gelaten. Want zij zijn de Here ontrouw geworden en hebben kinderen gekregen die niet van Hem zijn. Onverwacht zullen zij en hun rijkdommen verdwijnen.

Sla alarm! Blaas op de bazuin in Gibea en op de trompet in Rama. Waarschuw de mensen uit Bet-Aven en Benjamin.

Luister, Israël! Ik deel u mijn besluit mee, Ik maak het bekend onder de stammen van Israël: op de dag van uw veroordeling zult u volledig worden verwoest. 10 De leiders van Juda veroveren gebied, als indringers hebben zij grensstenen verlegd. Daarom zal Ik mijn woede over hen uitstorten als een waterval. 11 Israël wordt verpletterd en gebroken door zijn vonnis, omdat zij vastbesloten was afgoden te volgen.

12 Ik zal haar schade toebrengen als een mot bij de wol en Judaʼs kracht ondermijnen als door verrotting. 13 Toen Israël en Juda zagen hoe ziek zij waren, ging Israël naar de grote koning van Assyrië, maar deze kon hen niet helpen of genezen van hun gezwel. 14 Als een leeuw zal Ik Israël en Juda aan stukken scheuren. Ik zal hen wegslepen als een prooi en iedereen die hen te hulp komt, wegjagen. 15 Ik zal hen in de steek laten en naar huis gaan tot zij hun schuld bekennen en Mij weer zoeken. Want zodra zij in de problemen raken, zullen zij weer verlangend naar Mij uitzien.’

Gods verlangen naar Israël

‘Zij zullen zeggen: “Kom, laten we teruggaan naar de Here. Hij heeft ons verscheurd, Hij zal ons ook genezen. Hij heeft ons geslagen, Hij zal ook onze wonden verbinden. Hij zal ons na twee dagen weer overeind helpen en op de derde dag zullen wij, weer helemaal opgeknapt, met Hem leven. Ja, wij verlangen naar de Here en Hij zal daarop reageren, zo zeker als de komst van dauw of regen in het vroege voorjaar.”

Wat zal Ik met u doen, Israël en Juda? Want uw liefde verdwijnt als wolken in de morgen en verdampt als dauw in de vroege ochtend. Ik stuurde mijn profeten om u te waarschuwen voor uw ondergang. Ik heb u harde klappen toegebracht met mijn woorden en met de dood bedreigd. Onverwacht werd u getroffen door mijn veroordeling, als door een plotseling doorbrekend licht. Ik wil uw offers niet, Ik wil uw liefde. Ik hoef uw brandoffers niet, Ik wil dat u Mij kent.

Maar u bent net als Adam: u hebt mijn verbond verbroken en bent Mij zo ontrouw geworden. De bewoners van Gilead zijn misdadigers, de stad is vol bloedsporen. Zij zijn als een bende bandieten die loert op slachtoffers. Troepen priesters plegen moorden op de weg naar Sichem en bedrijven schandelijke misdaden. 10 Ik heb in Israël iets afschuwelijks gezien: Israël liep afgoden achterna en werd zo verontreinigd. 11 Ook u, Juda, zult uw straf nog oogsten. En Ik wilde u zo graag bevrijden!’

Israël weigert Gods hulp

‘Ik wilde Israël vergeven, maar haar zonden bleken reusachtig groot te zijn. In Samaria lijkt iedereen wel een leugenaar, dief of bandiet te zijn! Haar inwoners schijnen er nooit aan te denken dat Ik hun zonden in gedachten houd. Zij zijn omringd door hun misdaden, Ik zie ze voortdurend.

De koning geniet van hun slechtheid en de vorsten stemmen in met hun leugens. Het zijn allemaal echtbrekers. Zoals een bakkersoven voortdurend heet is, vanaf het kneden van het deeg totdat het deeg gerezen is, zo branden zij ook voortdurend van verlangen naar wellust. Op de verjaardag van de koning bedrinken de vorsten zich tot zij er doodziek van zijn. En de koning drinkt mee met hen die hem belachelijk maken.

Hun harten gloeien als een oven van hun listen. Hun complot smeult ʼs nachts als een oven, maar laait ʼs ochtends hoog op. Zij vermoorden hun koningen, de een na de ander, en niemand van hen roept Mij te hulp.

Israël vermengt zich met de heidenen en neemt hun zondige levenswijze over. Zo wordt zij zo waardeloos als een halfgare cake! Het vereren van vreemde goden heeft Israël van haar kracht beroofd, maar zij is zich dat niet bewust. Israëls haar wordt grijs, maar zij ziet niet in hoe oud en zwak zij wordt. 10 Israël wordt openlijk aangeklaagd door haar eigen hoogmoed en toch keert zij niet terug naar de Here, haar God, en probeert zelfs niet Hem te vinden.

11 Zij gedraagt zich als een onnozele duif, zonder verstand, want zij roept Egypte te hulp of trekt naar Assyrië. 12 Maar terwijl zij vliegt, werp Ik mijn vangnet over haar en haal haar neer als een vogel uit de lucht. Ik zal haar straffen voor haar slechte gedrag.

13 Mijn volk gaat ten onder, want het is van Mij weggevlogen! Laten de mensen maar omkomen, want zij hebben tegen Mij gezondigd. Ik wilde hen wel verlossen, maar zij vertelden leugens over Mij. 14 Zij brengen slapeloze nachten door vanwege hun zorgen, maar willen mijn hulp niet inroepen. In plaats daarvan aanbidden zij heidense goden en vragen die om graan en jonge wijn, maar van Mij keren zij zich af. 15 Ofschoon Ik het was die hen heb geoefend en sterk gemaakt, komen zij tegen Mij in opstand. 16 Zij kijken overal om zich heen, behalve naar omhoog, naar Mij. Zij zijn als een kromme boog die altijd zijn doel mist. Hun leiders zullen sneuvelen door het zwaard van de vijand vanwege hun onbeschaamde gedrag tegen Mij. En heel Egypte zal hen hierom uitlachen.’

Israël zal storm oogsten

‘Blaas op de hoorn, sla alarm! Als een arend stort de vijand zich op het volk van God, omdat het zijn verbond heeft verbroken en tegen zijn wetten in opstand is gekomen. Nu bidden en smeken de Israëlieten: “Mijn God, help ons. U bent immers onze God!” Maar het is te laat! Israël heeft haar kans moedwillig voorbij laten gaan en wordt nu door haar vijanden achtervolgd.

Zij hebben koningen en vorsten aangesteld zonder Mij erin te kennen. Van zilver en goud hebben zij afgodsbeelden gesmeed en zo hun eigen ondergang bewerkt. Samaria, dat afgodsbeeld van een kalf dat u hebt vervaardigd, is door en door verwerpelijk! U maakte Mij laaiend van woede. Wanneer zal er eindelijk eens iemand onder u worden gevonden die rein is? Wanneer zult u inzien dat dit kalf van u door mensenhanden is gemaakt? Het is God niet! Daarom zal het aan stukken worden geslagen.

Zij hebben wind gezaaid en zullen storm oogsten. Hun korenhalmen dragen geen aren en het gewas levert dus geen meel op. Als er al iets wordt geoogst, eten vreemdelingen het op.

Israël is verwoest. Zij ligt tussen de volken als een gebroken pot. Zij is als een eenzaam rondzwervende, wilde ezel. Zij heeft geen andere vrienden dan die zij heeft gehuurd. Assyrië is één van hen. 10 Maar ook al huurt zij vrienden uit vele volken, Ik zal haar in ballingschap sturen. Dan zal zij eindelijk een tijdje verlost zijn van de last van die mooie koning van haar.

11 Israël heeft talrijke altaren gebouwd, maar niet om Mij te aanbidden! Zij gebruikte die altaren om te zondigen. 12 Zelfs al gaf Ik haar tienduizend wetten, dan zou zij nog zeggen dat zij niet voor haar waren bedoeld. Zij zouden van toepassing zijn op mensen ver weg. 13 Haar volk is dol op het offerritueel, maar Míj zegt het niets. Ik zal hen ter verantwoording roepen voor hun zonden en hen straffen. Ik ga hen terugsturen naar Egypte.

14 Israël heeft grote paleizen gebouwd en Juda heeft talloze versterkte steden gesticht, maar zij hebben hun maker vergeten. Daarom zal Ik hun paleizen en vestingen in vlammen laten opgaan.’

God beschuldigt de leiders van het volk

De Heer zegt: "Luister, priesters! Luister goed, leiders van het koninkrijk Israël! Koninklijke familie, let goed op! Want Ik zal jullie straffen omdat jullie een valkuil voor het volk zijn geworden. Want jullie hebben het volk in de val laten lopen, zoals de mensen op de berg Mizpa en op de berg Tabor vallen neerzetten voor het wild. Jullie zijn diep weggezonken in jullie slechtheid. Jullie slachten mensen![a] Daarom ga Ik jullie straffen. Ik ken Israël. Ik zie alles wat mijn volk doet. Ja, Israël, je bent ontrouw aan Mij. Je hebt jezelf bedorven met je afgoden.

Door wat de mensen doen, kunnen ze niet bij Mij terugkomen. Dat komt doordat er een geest van ontrouw in hen woont. Ze kennen de Heer niet. Israël is veel te trots. Door de slechte dingen die ze doen, zal het slecht met hen aflopen. En Juda doet met hen mee. Daarom zal het ook met Juda verkeerd aflopen. Ze zullen wel schapen en koeien aan Mij komen offeren, maar Ik zal niet meer naar hen luisteren. Ik trek Mij niets meer van hen aan. Want ze zijn ontrouw aan Mij. Ze hebben kinderen gekregen die als vreemdelingen zijn.[b] Nu zal iemand anders hun eigen gebieden verslinden."[c]

Gods straf voor de afgoderij in Juda en in Israël

De Heer zegt: "Blaas alarm op de ramshoorn in Gibea! Blaas alarm op de trompet in Rama![d] Sla alarm in Bet-Aven! De vijand komt eraan, Benjamin! Wanneer Ik Israël straf, zal het land verwoest worden. Ik maak aan de stammen van Israël bekend wat Ik heb besloten, want mijn besluit staat vast.

10 Ook de leiders van Juda zijn slecht. Ze hebben de grenspalen verzet.[e] Daarom zal Ik mijn straf als water over hen uitstorten.

11 De mensen in Israël zullen worden verdrukt en vertrapt. Dat is hun straf. Daarna zullen ze de wetten en leefregels weer gaan gehoorzamen. 12 Zoals een mot alles opeet en vernielt, zo zal Ik Israël helemaal verwoesten. Zoals een schimmel alles laat verrotten, zo zal Ik Juda helemaal vernietigen. 13 Toen Israël zag dat hij zo ziek was, en Juda zag dat hij een ernstige wond had, stuurde Israël boodschappers naar koning Jareb[f] en vroeg hem om hulp. Maar hij zal jullie niet kunnen genezen. Hij zal de wond niet kunnen helen.[g] 14 Want Ik zal Israël en Juda aanvallen en verscheuren, zoals een leeuw zijn prooi verscheurt en dan weer weggaat. Ik zal hen meenemen en niemand zal hen redden. 15 Ik zal vertrekken en teruggaan naar de plaats waar Ik woon,[h] totdat zij toegeven dat ze schuldig zijn en weer naar Mij gaan verlangen. Want als ze zich helemaal geen raad meer weten, zullen ze op tijd weer bij Mij terugkomen."

Het volk zal weer bij de Heer terugkomen

De Heer zegt: "Ooit zal Israël zeggen: 'Kom, laten we weer naar de Heer teruggaan! Hij heeft ons volk wel verscheurd, maar Hij zal ons ook weer heel maken. Hij heeft ons wel geslagen, maar Hij zal onze wonden ook weer verbinden. Over twee dagen zal Hij ons nieuw leven geven. Op de derde dag zal Hij ons weer doen opstaan. Dan zullen we dicht bij Hem mogen leven. Ja, dan zullen we de Heer kennen. Dan zullen we ons uiterste best doen om Hem werkelijk te kennen. Hij zal komen en zijn licht zal op ons gaan schijnen. Dat is net zo zeker als dat morgen de zon weer opkomt. Hij zal eerst komen als een verwoestende stortregen. Maar daarna ook als de zachte regens die in de lente en de herfst het land vochtig maken.' "

De Heer zegt: "Wat moet Ik toch met je doen, Israël? Wat moet Ik toch met je doen, Juda? Want jullie liefde voor Mij lijkt op de ochtendmist, op de dauw in de vroege ochtend. Zodra de zon opkomt, is hij verdwenen! Daarom heb Ik steeds door profeten streng tegen jullie gezegd wat Ik ging doen. Ik doodde jullie door mijn woorden.[i] Mijn straf zorgt ervoor dat jullie gaan begrijpen hoe erg het is wat jullie doen. Want Ik wil dat jullie goed zijn voor elkaar. Niet alleen maar dat jullie Mij offers brengen. Ik wil zo graag dat jullie Mij kennen. Niet alleen maar dat jullie dieren voor Mij slachten en verbranden."

Er gebeuren vreselijke dingen in Israël

De Heer zegt: "Net als Adam[j] hebben ze hun verbond met Mij verbroken. Ze zijn ontrouw aan Mij geworden. De streek Gilead is als een stad vol misdadigers. De streek zit onder het bloed. De priesters gedragen zich als een bende schurken. Zoals rovers op de loer liggen en iemand opwachten, zo hebben de priesters op de weg naar Sichem gemoord. Ze doen werkelijk verschrikkelijke dingen. 10 Ik zie afschuwelijke dingen in het koninkrijk Israël. Israël aanbidt afgoden en is ontrouw aan Mij. Het hele land is bedorven.

11 Ook voor jou, Juda, zal er een 'oogst' zijn. Die zal komen wanneer Ik weer goed zal zijn voor mijn volk." (lees verder)

Er gebeuren vreselijke dingen in Israël (vervolg)

De Heer zegt: "Steeds wanneer Ik Israël genees, worden nieuwe misdaden van Israël en Samaria zichtbaar. Want de mensen bedriegen elkaar. Dieven breken zomaar in. Misdadigers maken de straten onveilig. En ze denken er niet aan dat Ik niets daarvan vergeet. Hun misdaden hebben zich hoog opgestapeld. Ik onthoud alles wat ze doen.

Hun koningen genieten van de slechtheid van de mensen. De leiders genieten van de leugens en het bedrog. Ze hebben met allerlei mannen of vrouwen seks. Ze gloeien van verlangen. Ze lijken op de brandende oven van een bakker, waarin het vuur smeult. Eerst heeft de bakker het brood gekneed. Daarna rust hij totdat het deeg is gerezen. Dan stookt hij het vuur hoog op om het brood te gaan bakken. Net zo vlamt hun verlangen hoog op. Op de feestdag van onze koning zorgen ze ervoor dat de koning zoveel wijn drinkt dat hij er ziek van is. Hij doet mee met mensen die zich niets van de Heer aantrekken. Hun hart gloeit. De hele nacht liggen ze op de loer. Hun hart is zo heet als de oven van een bakker, waarin de bakker na zijn nachtrust 's morgens het vuur weer hoog opstookt. Ze zijn allemaal zo heet als een oven. Dat vuur verslindt hun rechters en leiders. Het brengt hun koningen ten val. Maar niemand van hen roept Mij om hulp."

Israël zoekt hulp bij andere landen in plaats van bij de Heer

De Heer zegt: "Israël vermengt zich met andere volken. Israël is als een koek die tijdens het bakken niet is omgekeerd. Vreemden hebben hem van zijn kracht beroofd, maar hij merkt het niet. Hij is oud, grijs en zwak geworden, maar hij heeft het niet in de gaten. 10 Israël is veel te trots. Want hij gaat in alle ellende niet terug naar zijn Heer God.

11 Israël lijkt op een domme duif zonder verstand. Hij fladdert van de één naar de ander. Want ze gaan Egypte om hulp vragen. Daarna gaan ze naar Assur. 12 Wanneer ze gaan, zal Ik mijn vangnet over hen heen gooien. Ik zal hen neerhalen zoals je vogels uit de lucht haalt met een net. Ik zal hen vangen, zodra Ik hoor dat ze zich verzamelen.

13 Doordat ze van Mij vandaan zijn gezworven, zal het slecht met hen aflopen. Alles zal verwoest worden, omdat ze Mij niet wilden gehoorzamen. Ik wilde hen redden! Maar ze vertellen leugens over Mij. 14 Ze liggen in hun bed te huilen over hun ellende. Ze maken zich druk over graan en wijn. Maar Mij gehoorzamen willen ze niet. 15 Ík heb hun geleerd hoe ze moeten leven. Ík heb ervoor gezorgd dat ze sterk zijn in de strijd. Maar als dank zeggen ze slechte dingen over Mij. 16 Ze kijken alle kanten op voor hulp, maar niet omhoog naar Mij. Ze zijn zo machteloos als een slechte boog. Hun koningen worden in de strijd gedood. Dat is omdat ze zo'n grote mond hadden. Daarom lacht Egypte hen uit en bespot hen."

Wie wind zaait, zal storm oogsten

De Heer zegt: "Blaas alarm op de ramshoorn! Als een adelaar stort de vijand zich op mijn volk. Want mijn volk heeft zijn verbond met Mij verbroken. Ze wilden zich niet aan mijn wetten en leefregels houden. Ze zullen uitroepen: 'Mijn God! Wij, Israël, kennen U toch? Waarom gebeurt dit dan?' Maar intussen willen ze niet kiezen voor dat wat goed is. Daarom komt de vijand eraan.

Ze hebben mannen tot koning gemaakt, maar Ik had hun die koningen niet gegeven.[k] Ze hebben leiders aangewezen, maar zonder mijn toestemming. En van hun zilver en goud hebben ze godenbeelden gemaakt. Daarom zullen ze vernietigd worden. Jullie gouden kalf zal jullie niet redden, bewoners van Samaria![l] Ik ben woedend op jullie. Wanneer zullen jullie eindelijk ophouden met je slechtheid? Israël heeft dat beeld gemaakt. Het werd gemaakt door een beeldhouwer. Mensenwerk is het, geen god. Daarom zal dat kalf van Samaria stukgeslagen worden![m]

Israël heeft wind gezaaid. Daardoor zal het storm oogsten. Er zal geen graan meer groeien. Het zaad dat ze zaaien zal geen meel opleveren. En als er al iets eetbaars uit groeit, zal dat door vreemdelingen worden opgegeten.

Israël wordt opgeslokt. Ze zullen onder de andere volken wonen. Daar zal niemand nog rekening met hen houden. Ze zijn als een kapotte kruik die niemand nog wil hebben. Want Israël is Assur om hulp gaan vragen, koppig en eigenwijs als een wilde ezel die doet wat hij wil. Israël koopt zich vrienden door geschenken uit te delen in plaats van dat ze Mij om hulp vragen. 10 Zo lukt het hun om bondgenoten te maken. Maar Ik zal die bondgenoten tegen Israël opstoken. Israël zal kreunen onder de heerschappij van een machtig koning.

11 Israël bouwde steeds meer altaren. Zo liepen ze bij Mij weg. En doordat ze steeds meer altaren bouwden, liepen ze steeds verder bij Mij vandaan. 12 Ik vertel hun steeds hoe prachtig mijn wetten en leefregels zijn. Maar ze trekken zich er niets van aan. 13 Ze offeren wel en ze eten wel van de offers, maar toch ben Ik niet blij met hen.[n] Daar zullen ze de gevolgen van moeten dragen: ze zullen weer slaven worden, net als vroeger in Egypte. 14 Want het volk Israël is zijn Maker vergeten. Israël bouwde steeds meer paleizen. Juda bouwde steeds meer sterke steden met muren en burchten. Maar Ik zal die steden met hun burchten verbranden."

Notas al pie

  1. Hosea 5:2 Kleine kinderen werden levend verbrand als offer aan de afgoden. Lees Jeremia 32:35.
  2. Hosea 5:7 Het volk Israël moest bij de jongetjes die geboren werden, het geslachtsdeel besnijden. Zo hoorden ook zij bij het verbond met God. Het koninkrijk Israël diende God echter niet meer. Ze besneden de jongetjes niet meer. Zo waren de mensen niet anders dan de vreemdelingen die in Israël woonden. Het teken van hun verbond met God waren ze immers kwijt.
  3. Hosea 5:7 Die 'iemand anders' was Assur. Het 'eigen gebied': alle stammen en alle families hadden bij de verdeling van het beloofde land een eigen gebied gekregen. Lees Jozua 14:1-5.
  4. Hosea 5:8 Gibea en Rama zijn heuvels langs de noordgrens van het koninkrijk Juda, in het gebied van de stam van Benjamin.
  5. Hosea 5:10 Er zijn hier twee mogelijkheden. De ene is dat Juda de grenspalen van het land had verzet, zodat Juda groter was gemaakt ten koste van Israël. Dat was streng verboden, want God had bepaald dat dat niet mocht. De andere mogelijkheid is dat Juda de grens tussen goed en kwaad had verschoven.
  6. Hosea 5:13 Hiermee wordt Koning Tiglat-Pileser III van Assur bedoeld. Lees 2 Koningen 16:5 en verder. De naam 'Jareb' betekent: Strijdlust, of: Kemphaan. Hij was dus eerder een slager dan een dokter. Tiglat-Pileser redde Israël wel uit zijn moeilijkheden, maar hij kon niets doen aan de óórzaak van de moeilijkheden. Want de oorzaak was dat Israël God niet meer diende. Daardoor viel Gods bescherming weg.
  7. Hosea 5:13 Hij zou geen einde kunnen maken aan Gods straf. Het enige wat had kunnen helpen was: de afgoden wegdoen, teruggaan naar God en alleen Hem weer dienen.
  8. Hosea 5:15 God had beloofd dat Hij in Jeruzalem zou wonen, in zijn tempel. Nu zou daar een eind aan komen. Dit wordt ook beschreven door de profeet Ezechiël. Lees Ezechiël 11:23.
  9. Hosea 6:5 God had gezegd dat Hij zijn bescherming zou weghalen. Daardoor konden de Israëlieten door hun vijanden gedood worden. Indirect hadden Gods woorden hen dus gedood.
  10. Hosea 6:7 Adam was niet gehoorzaam geweest aan wat de Heer tegen hem gezegd had. Lees Genesis 3.
  11. Hosea 8:4 God had gezegd dat altijd iemand uit de familie van David koning zou zijn. Maar na de dood van Davids zoon Salomo hadden de noordelijke tien stammen een eigen koning gekozen. Lees 1 Koningen 12.
  12. Hosea 8:5 De eerste koning van het koninkrijk Israël liet in twee steden een gouden kalf neerzetten dat voortaan aanbeden moest worden. Lees 1 Koningen 12:26-32.
  13. Hosea 8:6 Dit gebeurde inderdaad in de tijd van koning Josia. Lees 2 Koningen 23:14 en 15.
  14. Hosea 8:13 Ze brachten de offers immers aan andere goden! Daardoor had het voor God geen waarde.

Brieven aan de gemeenten

Efeze

Schrijf aan de boodschapper van de gemeente in Efeze:

Dit zijn de woorden van Hem die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt en tussen de zeven gouden kandelaars loopt: Ik weet dat u veel goed doet, hard werkt en standvastig bent. Ik weet dat u geen slechte mensen kunt verdragen, u hebt die zogenaamde apostelen als leugenaars aan de kaak gesteld. Ik weet dat u Mij dwars door alles heen trouw bent gebleven, u hebt het niet opgegeven. Toch heb Ik één ding op u tegen. U hebt de liefde van vroeger opgegeven. Denk er aan hoe diep u bent gevallen. Keer daarvan terug en doe weer dezelfde dingen als vroeger. Anders zal Ik uw kandelaar wegnemen. Het is wel goed dat u de verderfelijke praktijken van de Nikolaïeten haat, want Ik haat ze ook.

Als u oren hebt, luister dan naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint, zal Ik te eten geven van de boom die leven geeft en die in Gods paradijs staat.

Smyrna

Schrijf aan de boodschapper van de gemeente in Smyrna:

Dit zijn de woorden van de eerste en de laatste, van Hem die dood geweest is en weer levend is geworden: Ik weet hoe u omwille van Mij vervolgd wordt en in wat voor armoede u leeft, hoewel u rijk bent. Ik weet ook welke lelijke dingen er over u gezegd worden door mensen die zich Joden noemen, maar in feite dienaren van Satan zijn. 10 Wees niet bang voor wat u nog moet doormaken. De duivel zal sommigen van u in de gevangenis gooien om u op de proef te stellen, u zult tien dagen zwaar te lijden hebben. Blijf Mij trouw tot in de dood, dan zal Ik u de erekrans van het eeuwige leven geven.

11 Als u oren hebt, luister dan naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint, zal niet door de tweede dood getroffen worden.

12 Pergamum

Schrijf aan de boodschapper van de gemeente in Pergamum:

Dit zijn de woorden van Hem die het scherpe, tweesnijdende zwaard heeft: 13 Ik weet dat u in de stad woont waar Satan regeert. Toch bent u Mij trouw gebleven. U hebt het geloof in Mij niet herroepen, ook niet toen mijn trouwe getuige Antipas vermoord werd in uw stad, waar Satan woont. 14 Maar er zijn enkele dingen die Ik tegen u heb. U laat de volgelingen van Bileam onder u hun gang gaan. Bileam vertelde koning Balak immers hoe hij de Israëlieten ten val kon brengen: door hen vlees te laten eten dat aan afgoden geofferd was en door hen ontucht te laten plegen. 15 Zo zijn er ook onder u mensen die de verderfelijke leer van de Nikolaïeten volgen. 16 Keer daarvan terug. Anders kom Ik binnenkort naar u toe om hen met het zwaard uit mijn mond te bevechten.

17 Als u oren hebt, luister dan naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint, zal Ik te eten geven van het verborgen manna, van het voedsel uit de hemel. En Ik zal hem een witte steen geven met daarop zijn nieuwe naam, die niemand kent, behalve hijzelf als hij hem ontvangt.

18 Thyatira

Schrijf aan de boodschapper van de gemeente in Thyatira:

Dit zijn de woorden van de Zoon van God, die ogen heeft als vlammend vuur en voeten die gloeien als brons: 19 Ik ken uw doen en laten, uw liefde, uw geloof en hulpvaardigheid en ik weet hoe moedig u volhoudt. Ik weet ook dat u nu nog meer doet dan eerst. 20 Toch heb Ik iets tegen u. U laat die vrouw Izebel maar haar gang gaan. Zij beweert namens Mij te spreken, maar leert de vreselijkste dingen. Zij verleidt mijn dienaren tot ontucht en het eten van vlees dat aan afgoden geofferd is. 21 Ik heb haar de tijd gegeven om zich te bekeren van haar ontucht, maar zij wil niet. 22 Daarom zal Ik haar op bed doen liggen en hen die ontucht met haar bedrijven laten lijden, tenzij zij met haar breken. 23 Ik zal haar kinderen doden. Alle gemeenten zullen weten dat Ik de diepste gedachten en wensen van de mens ken en dat Ik ieder zal geven wat hij verdient. 24 Maar gelukkig zijn er in Thyatira nog mensen die deze verderfelijke leer niet volgen, die niet de zogenaamde diepten van Satan hebben leren kennen. Van u vraag Ik niets meer 25 dan dat u vasthoudt wat u hebt, totdat Ik kom.

26 Wie overwint en tot het einde doet wat Ik van hem vraag, zal Ik macht geven over vreemde volken. 27 Hij zal met een ijzeren staf over hen regeren, zij worden verbrijzeld als bros aardewerk. 28 Dat is de macht die Ik ook van mijn Vader gekregen heb. Wie overwint, zal Ik de morgenster geven.

29 Als u oren hebt, luister dan naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt.

De brief aan de gemeente in Efeze

De Heer zei tegen Johannes: "Schrijf aan de engel[a] van de gemeente in Efeze:

Dit zegt Hij die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt en die wandelt tussen de zeven gouden kandelaren: Ik weet wat jullie allemaal doen. Ik weet hoe hard jullie werken en hoe goed jullie volhouden. En Ik weet ook dat jullie slechte mensen niet kunnen verdragen. Ik weet dat jullie hebben onderzocht of de mensen die zeggen dat ze boodschappers van God zijn, dat ook werkelijk waren. En jullie hebben ontdekt dat het leugenaars zijn. Ik weet dat jullie het heel erg moeilijk hebben omdat jullie in Mij geloven. Maar jullie hebben volgehouden en hebben niet opgegeven.

Maar er is ook iets aan jullie wat Ik níet goed vind: jullie houden niet meer zo veel van Mij als eerst. Kijk eens hoe diep jullie daardoor zijn gevallen. Jullie moeten veranderen en weer dezelfde dingen gaan doen als in het begin. Maar als jullie niet veranderen, zal Ik komen en jullie kandelaar van zijn plaats weghalen. Maar Ik vind het wél heel goed van jullie, dat jullie haten wat de Nikolaïten doen.[b] Want de dingen die zij doen, haat Ik ook.

Als je oren hebt, moet je ook goed luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Als je overwint, zal Ik je te eten geven van de levensboom die in het paradijs van God staat."

De brief aan de gemeente in Smyrna

De Heer zei tegen Johannes: "Schrijf aan de engel van de gemeente in Smyrna:

Dit zegt Hij die de Eerste en de Laatste is, en die dood is geweest en weer levend is geworden: Ik weet wat jullie allemaal doen. Ik weet dat jullie vervolgd worden en daardoor arm zijn. Maar toch zijn jullie rijk. En Ik weet dat de Joden slechte dingen over jullie zeggen die niet waar zijn. Die mensen noemen zich wel Joden, maar in werkelijkheid zijn ze dienaren van de duivel.[c] 10 Wees niet bang voor wat jullie zullen moeten lijden. De duivel zal sommigen van jullie in de gevangenis gooien, in de hoop dat jullie je geloof zullen opgeven. Tien dagen lang zullen jullie worden verdrukt. Blijf trouw aan Mij, zelfs als je dat je leven zal kosten. Dan zal Ik jullie de levenskroon geven.

11 Als je oren hebt, moet je ook goed luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Als je overwint, zul je niet meer met de tweede dood[d] te maken krijgen."

De brief aan de gemeente in Pergamum

12 De Heer zei tegen Johannes: "Schrijf aan de engel van de gemeente in Pergamum:

Dit zegt Hij die het vlijmscherpe zwaard heeft: 13 Ik weet wat jullie allemaal doen. En Ik weet dat jullie in de plaats wonen waar de duivel zijn troon heeft staan.[e] Maar toch zijn jullie op Mij blijven vertrouwen. Jullie zijn niet gaan doen alsof jullie niet in Mij geloven. Ook niet toen mijn trouwe dienaar Antipas werd vermoord in de plaats waar de duivel zijn troon heeft staan.

14 Maar Ik vind het níet goed van jullie, dat er bij jullie in de gemeente mensen zijn die leven volgens de ideeën van Bileam. Bileam leerde koning Balak hoe hij ervoor kon zorgen dat het volk Israël van God zou afdwalen.[f] Hij zorgde ervoor dat het hele volk Israël ging meedoen met het aanbidden van afgoden en de mannen met allerlei vrouwen naar bed gingen. 15 Op dezelfde manier zijn er in jullie gemeente mensen die leven volgens de ideeën van de Nikolaïten.[g] Maar Ik haat wat de Nikolaïeten doen. 16 Jullie moeten daarmee ophouden en weer gaan leven zoals Ik het wil. Als jullie dat niet doen, zal Ik komen en tegen hen strijden met het zwaard van mijn mond.

17 Als je oren hebt, moet je ook goed luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Als je overwint, zal Ik je te eten geven van het geheime manna, het geheime brood uit de hemel. En Ik zal je een witte steen[h] geven met daarop een nieuwe naam. Niemand anders dan jij zal die naam weten."

De brief aan de gemeente in Tyatira

18 De Heer zei tegen Johannes: "Schrijf aan de engel van de gemeente in Tyatira:

Dit zegt de Zoon van God die ogen heeft die vlammen als vuur, en voeten die lijken op gloeiend koper: 19 Ik weet wat jullie allemaal doen. Ik weet hoeveel jullie van Mij houden. Ook weet Ik hoe groot jullie geloof is en hoe jullie volhouden om Mij te dienen. En Ik weet dat wat jullie nu doen, beter is dan wat jullie vroeger deden.

20 Maar Ik vind het níet goed van jullie, dat jullie de vrouw Izebel[i] haar gang laten gaan. Ze zegt dat ze namens Mij spreekt, maar ze leert mijn dienaren heel verkeerde dingen. Ze probeert de mensen ontrouw te maken aan Mij. Ze haalt mijn dienaren over om offers te gaan brengen aan de afgoden.[j] 21 Ik heb haar de tijd gegeven om hiermee te stoppen en te gaan leven zoals Ik het wil. Maar ze wil niet. 22 Daarom zal Ik haar ziek maken. En alle mensen die met haar meedoen, zullen in grote moeilijkheden komen als ze niet stoppen met wat ze doen. 23 Ik zal hen zelfs doden. Zo zullen alle gemeenten weten dat Ik de mensen door en door ken. En Ik zal iedereen geven wat hij heeft verdiend met wat hij gedaan heeft.

24 Maar er zijn ook mensen in Tyatira die niet naar haar hebben geluisterd. Zij hebben niet meegedaan met de duivelse dingen die de anderen deden. Hun geef Ik geen nieuwe opdracht. Tegen hen zeg Ik alleen dit: 25 Houd vast aan het geloof dat jullie hebben, totdat Ik terugkom.

26 Als je overwint en Mij tot het einde toe gehoorzaamt, zal Ik je macht geven over de ongelovigen. 27 Je zal streng over hen heersen, als met een ijzeren staf. Je zal hen vernietigen, als een kruik die je stukbreekt. Je zal dezelfde macht hebben die de Vader aan Mij heeft gegeven. 28 En Ik zal je de morgenster geven.

29 Als je oren hebt, moet je ook goed luisteren naar wat de Geest tegen de gemeenten zegt."

Notas al pie

  1. Openbaring 2:1 Het Griekse woord 'angelos' betekent niet alleen 'engel'. Het kan ook vertaald worden als 'boodschapper'. In dit vers wordt met de 'boodschapper' waarschijnlijk de voorganger van de gemeente bedoeld. Hij leidt immers namens God de gemeente.
  2. Openbaring 2:6 De Nikolaïten noemden zich christenen. Maar ze leerden de mensen dingen die niet overeenkomen met wat Jezus of de twaalf apostelen aan de mensen leerden over het christelijk geloof. Men denkt dat ze vooral op het gebied van seks er onchristelijke ideeën op na hielden. Ze leefden er seksueel op los. Daarom haat Jezus wat ze doen.
  3. Openbaring 2:9 Lees ook Johannes 8:39-47 en Romeinen 2:25-29.
  4. Openbaring 2:11 Lees ook Openbaring 20:11-15.
  5. Openbaring 2:13 In Pergamum had de Romeinse keizer een tempel laten neerzetten waar hij als god aanbeden wilde worden. Wie daar niet aan mee wilde doen, kon grote problemen verwachten! Het kan zijn dat de Antipas uit vers 13 daarom gedood is.
  6. Openbaring 2:14 Dat was toen het volk van Israël onderweg was van Egypte naar het beloofde land. Lees Numeri 31:1.
  7. Openbaring 2:15 De Nikolaïten noemden zich christenen. Maar ze leerden de mensen dingen die niet overeenkomen met wat Jezus of de twaalf apostelen aan de mensen leerden over het christelijk geloof. Men denkt dat ze vooral op het gebied van seks er onchristelijk ideeën op na hielden. Ze leefden er seksueel op los. Daarom haat Jezus wat ze doen.
  8. Openbaring 2:17 In de Griekse rechtspraak was het ontvangen van een witte steen het teken dat je werd vrijgesproken van schuld.
  9. Openbaring 2:20 Met Izebel wordt hier iemand bedoeld die dezelfde soort slechte dingen doet als Izebel deed, de vrouw van koning Achab uit het Oude Testament. Lees 1 Koningen 21:1-10 en 1 Koningen 18:4a. Een 'Izebel' stookt andere mensen op tot het doen van slechte dingen en tot het dienen van afgoden.
  10. Openbaring 2:20 Lees ook Openbaring 2:6. Misschien hoorde zij bij de stroming van de Nikolaïten.