Añadir traducción en paralelo Imprimir Opciones de la página

Profetie tegen de Ammonieten

25 Toen ontving ik opnieuw een boodschap van de Here. Hij zei: ‘Mensenzoon, kijk in de richting van het land Ammon en profeteer tegen het volk dat daar woont. Vertel hun: luister naar wat de Oppermachtige Here te zeggen heeft: “Omdat u blij was toen mijn tempel werd verwoest, u Israël in haar ellende hebt bespot en Juda hebt uitgelachen toen het in gevangenschap werd weggevoerd, zal Ik de bedoeïenen, die ten oosten van u in de woestijn wonen, uw land laten innemen. Zij zullen hun tentenkampen te midden van u opzetten. Zij zullen al uw fruit plukken en eten en uw melkvee stelen. De stad Rabba zal Ik verwoesten en veranderen in een weide voor kamelen en het land van de Ammonieten in een rustplaats voor schaapskudden. Dan zult u weten dat Ik de Here ben.” Want de Oppermachtige Here zegt: “Omdat u in uw handen klapte en met uw voeten stampte en blij was om de vernietiging van mijn volk, zal Ik u zwaar straffen. Ik zal u uitleveren aan vele volken en die zullen u leegplunderen. Ik zal ervoor zorgen dat uw naam niet langer onder de volken wordt genoemd. Vernietigen zal ik u. Dan zult u weten dat Ik de Here ben.”

De Oppermachtige Here zegt: “Omdat de Moabieten hebben gezegd dat Juda in niets verschilt van andere volken, 9,10 zal Ik de oostelijke flank van Moab openen en haar grenssteden, de trots van het volk, wegvagen: Bet-Jesimoth, Baäl-Meon en Kirjataïm. En bedoeïenenstammen uit de woestijn in het oosten zullen zich over haar uitstorten, net zo als zij bij Ammon zullen doen. Daarna zal Moab niet langer meetellen als volk. 11 Zo zal Ik mijn oordeel op de Moabieten laten neerkomen en zij zullen weten dat Ik de Here ben.”

12 En de Oppermachtige Here vervolgt: “Omdat het volk van Edom zo enorm heeft gezondigd door zich te wreken op het volk van Juda, 13 zal Ik Edom met mijn vuist neerslaan en haar volk en al het vee uitroeien. Het zwaard zal alles, van Teman tot Dedan, verwoesten. 14 Dit zal gebeuren door de hand van mijn volk Israël. Edom zal mijn vreselijke wraak aan den lijve ondervinden.”

15 En de Oppermachtige Here zegt: “Omdat de Filistijnen zich uit eeuwenoude vijandschap hebben gewroken op Juda, 16 zal Ik hen zwaar straffen. De Kretenzen zal ik wegvagen en de kustbewoners zal Ik volledig vernietigen.

17 Ik zal wraak nemen en hen zwaar straffen voor wat zij hebben gedaan. En wanneer dit gebeurt, zullen zij weten dat Ik de Here ben.”’

De verwoesting van Tyrus

26 Op de eerste dag van de maand, in het elfde jaar na koning Jojakins gevangenneming, kreeg ik een boodschap van de Here. ‘Mensenzoon, Tyrus was blij om de val van Jeruzalem en riep: “Ha! De stad die de winstgevende noord-zuid handelsroutes langs de kust en langs de Jordaan beheerste, is gevallen. Nu kan ik mijn gang gaan! Zij is verwoest en nu kan ik haar winsten overnemen!”

Daarom zegt de Oppermachtige Here: “Pas maar op, Tyrus. Ik heb Mij tegen u gekeerd en zal zorgen dat de volken als de golven van de zee op u inbeuken. Zij zullen de muren van Tyrus verwoesten en haar torens omverhalen. Ik zal haar puin wegschrapen en haar tot een kale rots maken. Het zal een onbewoond eiland worden, midden in de zee, een plaats waar vissers hun netten te drogen hangen, want Ik heb het gezegd,” stelt de Oppermachtige Here. “Tyrus zal de prooi van vele naties worden en haar dochtersteden op het vasteland zullen met het zwaard worden verwoest. Dan zal zij weten dat Ik de Here ben.” Want de Oppermachtige Here zegt: “Ik zal Nebukadnezar, de grote koning van Babel, tegen Tyrus laten optrekken met een groot leger, ruiters en strijdwagens. Eerst zal hij uw dochtersteden verwoesten en daarna zal hij uw stad op het vasteland aanvallen door er een belegeringswal en een dak van schilden tegenaan te zetten. Hij zal met stormrammen tegen uw muren beuken en met voorhamers uw torens afbreken. 10 De hoeven van zijn paarden zullen de stad in stofwolken hullen en de muren zullen beven als de paarden door uw verwoeste poorten galopperen, met strijdwagens achter hen aan. 11 De ruiters zullen door de straten van de stad stormen en uw inwoners afslachten. Uw beroemde, hoge pilaren zullen wankelen en neerstorten. 12 Zij zullen uw rijkdommen en uw koopwaar plunderen en uw muren met de grond gelijkmaken. Zij zullen uw mooie huizen verwoesten en uw stenen, balken en puin in zee storten. 13 Ik zal een einde maken aan uw muziek en liederen. De klank van de harpen zal nooit meer in uw midden worden gehoord. 14 Ik zal van uw eiland een kale rots maken, een plaats waar vissers hun netten drogen. En nooit zult u weer worden opgebouwd, want Ik, de Here, heb het gezegd. 15 Het hele kustgebied zal beven door uw val, de gewonden zullen schreeuwen terwijl de slachtpartij doorgaat. 16 Alle heersers van de grote havensteden zullen dan van hun tronen naar beneden komen, hun mantels afleggen, hun prachtige kleren uittrekken en bevend van angst, door wat zij hebben zien gebeuren, op de grond gaan zitten. 17 Zij zullen om u treuren en dit klaaglied zingen: ‘O machtige stad op het eiland die de zee terroriseerde met uw vloot, iedereen in uw gebied had angst voor u. 18 De eilanden beven door uw val. Verbijsterd kijken zij toe.’” 19 Want de Oppermachtige Here zegt: “Ik zal Tyrus met de grond gelijkmaken. Vreselijke golven zullen over u heenslaan. De zee zal u opslokken. 20 Ik zal u in het graf laten afdalen, waar u naast mensen uit een ver verleden zult liggen. Uw stad zal erbij liggen als een oude ruïne. Een dode stad, net als zij in de onderwereld die al lang geleden het dodenrijk betraden. U zult nooit meer worden bewoond, noch schoonheid vertonen in het land van de levenden. 21 Ik zal u tot een afschrikwekkend voorbeeld maken, u zult voorgoed verdwijnen. U zult worden gezocht, maar niemand zal u ooit kunnen terugvinden,” zegt de Oppermachtige Here.’

Klaaglied voor Tyrus

27 Toen kreeg ik de volgende boodschap van de Here: ‘Mensenzoon, zing dit klaaglied voor Tyrus: “O machtige havenstad, handelscentrum van de wereld, de Oppermachtige Here spreekt. U zegt: ‘Ik ben de mooiste stad ter wereld.’ U beschouwde de zee als uw gebied, uw architecten hebben van u een prachtige stad gemaakt. U bent als een schip, gebouwd van het beste cipressenhout uit Senir. Voor uw mast gebruikten ze een ceder uit de Libanon. Uw roeiriemen maakten ze van eiken uit Basan. Het dek werd gemaakt van ivoor, gelegd in cipressenhout, afkomstig van Cyprus. Uw zeilen zijn gemaakt van het beste geborduurde Egyptische linnen, u staat onder een dektent van met blauw en rood geverfde stof die uit het oosten van Cyprus komt. Uw roeiers komen uit Sidon en Arvad en uw stuurlieden zijn bekwame mannen uit Tyrus. Uw scheepstimmerlui zijn wijze, oude handwerkslieden uit Gebal. Vanuit alle landen komen volgeladen schepen naar u toe om ruilhandel met u te drijven.

10 In uw leger dienen krijgslieden uit de verafgelegen steden van Perzië, Lydië en Put. Het feit dat hun schilden aan uw muur hangen, is een grote eer voor u. 11 Mannen uit Arvad en Chelek staan als wachters op uw muren, uw torens worden bemand door krijgslieden uit Gamad. Hun schilden hangen in rijen aan de muren en maken uw roem volmaakt. 12 Vanuit Tarsis worden allerlei rijkdommen op uw markten aangevoerd: zilver, ijzer, tin en lood. 13 Kooplieden uit Jawan, Tubal en Mesech voeren slaven en koperen gebruiksvoorwerpen aan 14 en uit Bet-Togarma komen tuigpaarden, rijpaarden en muilezels. 15 Van Rhodos komen kooplui naar u toe en vele kustlanden hebt u veroverd als afzetgebied, zij betalen u belasting in de vorm van ivoor en ebbenhout. 16 Edom stuurt zijn kooplieden om een keus te maken uit de vele producten die u verkoopt. Zij brengen smaragd, purper, geverfde stoffen, borduurwerk, fijn linnen en sieraden van parelmoer en robijn.

17 Juda en de steden in het voormalige koninkrijk Israël sturen kooplieden met tarwe uit Minnith, mirre, honing, olie en balsem. 18 En ook met Damascus drijft u handel. Zij brengt wijnen uit Chelbon en witte Syrische wol om die te verhandelen in ruil voor de vele goederen die u hebt aan te bieden. 19 Wedan en Jawan brengen Arabische breiwol, ijzeren smeedwerk, kassie en kalmoes als handelswaren, 20 terwijl Rhodos dure zadeldekens te koop aanbiedt. 21 De Arabieren en Kedars rijke handelskoningen brengen u lammeren, rammen en geiten. 22 De kooplieden uit Seba en Rama zijn van de partij met allerlei specerijen, edelstenen en goud. 23 Ook Haran, Kanneh, Eden, Assur en Kilmad voeren hun waren aan. 24 Op uw marktpleinen bieden zij stoffen aan van hoge kwaliteit: dure gewaden, prachtig geborduurde kleden en veelkleurige vloerkleden met kunstig geknoopte koorden. 25 De schepen van Tarsis vormen uw zeekaravanen, de opslagplaatsen op uw eiland zijn tot de nok toe gevuld.

26 Maar nu laten uw roeiers het schip midden op zee in een storm terechtkomen! Uw machtige vaartuig vecht wanhopig tegen de rukwinden uit het oosten, maar midden op zee gaat u ten onder. 27 Alles is verloren. Uw rijkdommen en koopwaren, uw zeelui en uw loodsen, uw scheepsbouwers en kooplieden en soldaten en de hele bemanning zinken in zee weg op de dag van uw ondergang. 28 De omringende steden aan de kust beven wanneer zij het vertwijfelde geschreeuw van uw zeelieden horen. 29 Al uw zeelui verlaten het schip, gaan aan land en kijken toe. 30 Zij huilen bitter om u en gooien stof over hun hoofden en wentelen zich in de as. 31 Zij scheren hun hoofd kaal in mateloos verdriet en trekken rouwkleding aan. In diepe rouw en met een gebroken hart huilen zij om u. 32 Dit is het klaaglied dat zij zingen: ‘Welke stad ter wereld kon zich meten met Tyrus, de prachtige stad, midden in de zee?’ 33 Uw koopwaar ging uit over de zee en voorzag in de behoeften van talloze volken. Koningen overal ter wereld, zelfs in de verste uithoeken, waren opgetogen over de rijkdommen die u hun zond. 34 Nu ligt u verwoest onder de golven van de zee, al uw koopwaar en al uw werkers zijn met u verdwenen. 35 De inwoners van de landen langs de kust kijken verbijsterd toe. De verwrongen gelaatstrekken van hun koningen laten zien hoe vreselijk bang zij zijn. 36 De kooplieden uit de andere landen schudden het hoofd, want uw lot is vreselijk. Voor altijd bent u verdwenen.” ’

Gods straf voor de Ammonieten

25 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, ga met je gezicht in de richting van de Ammonieten staan. Zeg tegen de Ammonieten: Luister naar wat de Heer tegen jullie zegt: Jullie hebben gejuicht toen mijn tempel werd vernietigd, het land Israël werd verwoest en het volk van Juda gevangen meegenomen werd naar Babel. Daarom geef Ik jullie land aan de volken uit het oosten. Ze zullen hun tenten in jullie land opzetten en in jullie land blijven wonen. Ze zullen jullie oogsten opeten en jullie melk opdrinken. In jullie hoofdstad Rabba zullen hun kamelen wonen. In jullie steden zullen hun schapen en geiten grazen. Jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben. Want jullie waren blij toen het land Israël vernietigd werd. Jullie klapten in jullie handen en stampten juichend op de grond. Daarom zal Ik jullie straffen. Ik zal jullie land aan andere volken geven. Jullie zullen allemaal gedood worden, zodat jullie volk zal ophouden te bestaan. Ik zal jullie helemaal vernietigen. Jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Gods straf voor Moab

"Dit zegt de Heer: Moab en Edom zeggen dat het koninkrijk van Juda niet anders is dan de andere koninkrijken. Daarom zal Ik Moabs steden op de berghellingen en langs de grens verwoesten. Het prachtige Bet-Jesimot, Baäl-Meon en Kirjataïm zal Ik vernietigen. 10 En Ik zal hun land aan de volken uit het oosten geven, net als het land van de Ammonieten. Niemand zal zich later nog herinneren dat de Ammonieten hebben bestaan. 11 Net zo zal niemand zich later nog herinneren dat de Moabieten hebben bestaan. Zo zal Ik Moab straffen. Ze zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Gods straf voor Edom

12 "Dit zegt de Heer: Edom heeft zich altijd als vijand van het volk Israël gedragen.[a] Daarmee heeft Edom een zware schuld op zich geladen. 13 Daarom zegt de Heer: Ik zal Edom straffen. Mens en dier zal Ik er doden. Ik zal Edom vanaf Teman in het noorden tot aan Dedan in het zuiden verwoesten. Alle bewoners zullen worden gedood. 14 Ik zal hiervoor mijn volk Israël gebruiken: Israël zal voor Mij Edom zijn verdiende straf geven. Edom zal merken hoe zwaar mijn straf is voor wat het heeft gedaan, zegt de Heer."

Gods straf voor de Filistijnen

15 "Dit zegt de Heer: De Filistijnen hebben zich altijd als vijanden van mijn volk gedragen. Altijd wilden ze mijn volk plunderen en vernietigen. 16 Daarom, zegt de Heer, zal Ik nu de Filistijnen vernietigen. Ik zal dat volk dat van Kreta gekomen is, vernietigen. Zelfs de paar mensen die nog bij de zeehaven blijven wonen, zal Ik doden. 17 Ik zal de Filistijnen zwaar straffen voor wat ze hebben gedaan. Dan zullen ze beseffen dat Ik de Heer ben."

Gods straf voor de havenstad Tyrus

26 In het elfde jaar dat we als gevangenen in Babylonië woonden, zei de Heer op de eerste dag van de maand tegen mij: "Mensenzoon, de bewoners van Tyrus juichten toen Jeruzalem werd verwoest. Ze zeiden: 'Ha, de stad waarmee alle volken handel dreven, is vernietigd! Nu zullen alle handelaren naar óns toe komen. Wat zullen we rijk worden nu Jeruzalem is verwoest!' Daarom zal Ik je straffen, Tyrus, zegt de Heer. Ik zal een groot aantal volken op je afsturen. Ze zullen als de golven van een woeste zee over je heen slaan. Ze zullen de muren van Tyrus vernielen en de torens afbreken. Ook al het puin zal Ik eruit wegvegen. Er zal van Tyrus alleen een kale rots overblijven. De rots in zee waarop Tyrus ooit stond, zal alleen nog door vissers worden gebruikt om visnetten op te drogen. Ik zal doen wat Ik heb gezegd, zegt de Heer. Tyrus zal veroverd worden door andere volken. Het deel van Tyrus dat op het vasteland ligt, zal vernietigd worden. Dan zullen de bewoners beseffen dat Ik de Heer ben.

Want de Heer zegt: Vanuit het noorden zal Ik de machtigste koning op je afsturen. Die koning is koning Nebukadnezar van Babel. Hij zal komen met paarden, strijdwagens, ruiters en grote aantallen soldaten. De steden rondom jou zal hij omsingelen en verwoesten. Daarna zal hij jou omsingelen, een wal tegen je muur aan bouwen en je aanvallen. Hij zal met stormrammen je muren stukbeuken en met zijn wapens je torens afbreken. 10 Hij zal met zoveel paarden op je afstormen dat je bedekt zal worden door de stofwolk. Je muren zullen schudden van het gedreun van ruiters en het geratel van wagenwielen, wanneer hij door de stadspoorten naar binnen rijdt. Want hij zal je stad veroveren. 11 De paardenhoeven zullen je straten kapot stampen. Je bewoners zal hij allemaal laten doden. De pilaren van je tempel zal hij stukslaan. 12 Hij zal alles meenemen wat je hebt. Hij zal al je koopwaar buitmaken. Hij zal je muren en mooie huizen afbreken. De stenen, de balken en het puin zal hij in zee gooien. 13 Ik zal een einde maken aan het lawaai van je liederen en muziek. 14 Ik zal je veranderen in een kale rots, een plaats waar vissers hun netten te drogen leggen. En je zal nooit meer worden herbouwd. Want Ik, de Heer, zal doen wat Ik heb gezegd.

15 Dit zegt de Heer tegen Tyrus: Je zal worden vernietigd. Je gewonden zullen kreunen en overal in de stad wordt gemoord. De bewoners van de landen langs de kust zullen beven als ze ervan horen. 16 Ja, hun koningen zullen van hun troon komen. Ze zullen hun mantels afdoen en hun prachtige kleren uittrekken. Ze zullen rouwkleren aandoen en op de grond gaan zitten, diep geschokt over wat er met jou is gebeurd. Ze zullen een treurlied over je zingen:

17 'Jij beroemde stad, iedereen had ontzag voor jou.
Je was zo machtig op zee!
Maar nu ben je helemaal verdwenen!
Hoe kon dit nu met je gebeuren?
18 De bewoners van de landen langs de kust zijn geschokt
over hoe het met je is afgelopen.
Ze zijn geschokt dat je er niet meer bent.'

19 Want de Heer zegt: Ik zal je verwoesten. Ik zal je veranderen in een stad waar niemand meer woont. Ik zal de vloed laten opkomen en de golven zullen je bedekken. 20 Ik zal je naar het dodenrijk brengen. Daar zul je terechtkomen bij de mensen van lang geleden. Je zal diep in de onderwereld wonen. Je zal een puinhoop zijn, net als de steden van lang geleden. Er zal nooit meer iemand in jou wonen. Je zal nooit meer herbouwd worden. En Ik zal het Sieraad (= Israël) weer herstellen in het land van de levenden. 21 Iedereen zal geschokt zijn over wat er met jou is gebeurd. Je zal niet meer bestaan. De mensen zullen nog wel naar je zoeken, maar ze zullen je nooit meer vinden, zegt de Heer."[b]

Treurlied over Tyrus

27 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, zing dit treurlied over Tyrus. Zing over die haven aan de zee, die belangrijke handelsstad die met vele landen en eilanden handel drijft:

Tyrus, jij vond jezelf een stralende stad,
een volmaakte stad.
De mensen die jou bouwden, maakten je tot iets prachtigs.
Je lag midden in de zee.
Je leek wel een schip, gebouwd van cipressenhout uit Senir.
Een cederboom van de Libanon was je mast.
Je roeiriemen waren van eikenhout van Basan.
Je dek was van cipressenhout van Cyprus, ingelegd met ivoor.
Je zeil was van prachtig geborduurd linnen uit Egypte.
Je dektent was van prachtige blauwe en rode stoffen van de eilanden van Elisa.
Je roeiers waren mannen uit Sidon en Arvad.
Je beste zeelui waren bij jou aan boord als matroos.
Je werd gerepareerd door knappe timmermannen uit Gebal.

Tyrus, alle zeeschepen kwamen naar jou
om met jou en elkaar koopwaar te ruilen.
10 Mannen uit Perzië, Lydië en Put
deden bij jou dienst in het leger.
Ze hingen hun schilden en helmen aan je muren.
Zij maakten je beroemd.
11 Mannen uit Arvad hielden de wacht op je muren.
Mannen uit Gammad bewaakten je torens.
Hun schilden en helmen hingen overal aan je muren.
Ze maakten je werkelijk prachtig.
12 Tarsis dreef handel met je,
omdat je zoveel verschillende koopwaar had.
Ze brachten zilver, ijzer, tin en lood naar je markten.
13 Handelaars uit Javan, Tubal en Mesech
brachten slaven en koperen voorwerpen in ruil voor jouw koopwaar.
14 Handelaars uit Bet-Togarma
brachten paarden, rijdieren en ezels naar je markten.
15 De bewoners van Dedan en van andere eilanden dreven handel met je.
Ze betaalden je met ivoor en ebbenhout.
16 Aram betaalde jouw producten met edelstenen,
rode textielverf, geborduurde kleren, linnen en parelmoer.
17 Juda en Israël brachten graan uit Minnit,
en mirre, honing, olijf-olie en balsem.
18 Damaskus kocht allerlei producten van jou
in ruil voor wijn uit Helbon en witte wol.
19 Dan en Javan brachten garen uit Oezal.
Ook verkochten ze gesmeed ijzer, kaneel en kalmoes[c] aan je.
20 Dedan verkocht zadelkleden voor de paarden.
21 Arabië en de heersers van Kedar verkochten schapen en geiten aan je.
22 De handelaars van Scheba en Raëma
betaalden op je markten met de beste specerijen, edelstenen en goud.
23 Handelaars uit Haran, Kanne en Eden, Scheba, Assur en Kilmad
24 verkochten op je markten prachtige stoffen:
blauwe stoffen, kleurig geborduurde stoffen en bonte tapijten,
met touwen er omheen verpakt in kisten van cederhout.

25 De schepen uit Tarsis zongen over je,
omdat ze met jou handel konden drijven.
Tyrus, zo was je als een prachtig vrachtschip
dat zwaar beladen midden op zee ligt.
26 Je roeiers brachten je op het wijde water.
Maar een storm uit het oosten vernielt je, midden op zee.
27 Je schatten, je koopwaar, je matrozen, je hele bemanning,
je timmermannen, je handelaars, je krijgers,
ja, iedereen aan boord zinkt weg in de diepe zee
op de dag dat je vergaat.
28 De mensen in de steden beven
als ze horen hoe je matrozen schreeuwen van angst.
29 De roeiers, de bemanning en de matrozen van andere schepen
zullen hun schepen verlaten en op het vasteland blijven staan.[d]
30 Ze jammeren luid over je en schreeuwen het uit.
Ze gooien stof op hun hoofd
en gaan in het stof op de grond zitten omdat ze zo verdrietig zijn.
31 Ze scheren hun hoofd kaal
en doen rouwkleren aan omdat je er niet meer bent.
Diepbedroefd huilen ze over je.
32 Huilend zingen ze een treurlied over je: 'Niemand was als jij, Tyrus, stad in zee die nu is verwoest!'
33 Toen je nog handel dreef, heb je veel volken rijk gemaakt,
doordat je koopwaar naar alle kanten over de zee naar hen toe kwam.
Vele koningen werden rijk dankzij jou.
34 Nu lig je daar, in stukken gebroken,
vernietigd door de zee, opgeslokt door het water,
met al je koopwaar en iedereen die aan boord was.
Met man en muis ben je vergaan.
35 De bewoners van de landen langs de kust zijn geschokt
over wat er met je gebeurd is.
Koningen staan met verwrongen gezichten van schrik.
36 De handelaren van de andere landen fluiten je uit.
Het is verschrikkelijk wat er met je is gebeurd.
Je bent voor altijd verdwenen."

Notas al pie

  1. Ezechiël 25:12 Die vijandschap stamde al uit de tijd van de tweelingbroers Jakob en Esau. Jakob kreeg later de naam Israël. Uit hem ontstond het volk Israël. Ezau werd ook wel Edom genoemd. Uit hem ontstond het volk Edom. Lees Genesis 25:19-33 en Genesis 27.
  2. Ezechiël 26:21 In deze profetie gaan twee gebeurtenissen uit de geschiedenis in elkaar over. Daardoor lijkt het alsof het over één gebeurtenis gaat: Nebukadnezar die de hele stad Tyrus verwoest en het puin ervan in de zee stort. Maar het gaat in deze verzen niet over één, maar over twee gebeurtenissen. Eerst valt koning Nebukadnezar in 586 vóór het jaar nul inderdaad de stad aan. Pas na 13 jaar weet hij de stad te veroveren, maar hij verwoest de stad niet. Alle schatten van de stad zijn dan al door de bevolking overgebracht naar het deel van Tyrus dat op een rots in zee ligt. Het lukt hem niet om die rots te veroveren, en hij geeft het op. Al zijn moeite heeft hem niets opgeleverd. Daarna, bijna 250 jaar later, valt de Griek Alexander de Grote in 332 vóór het jaar nul Tyrus aan. Het deel van Tyrus dat op het vasteland ligt, is dan inmiddels alleen een ruïne. Hij wil de stad op de rots in zee veroveren. Omdat dat met zijn vloot niet lukt, stort hij al het puin van het oude Tyrus in zee om een dam te maken naar de rots. Zo weet hij na zeven maanden Tyrus te veroveren. Hij doodt iedereen en verwoest de rijke stad volledig. Alle rijkdommen neemt hij mee als buit.
  3. Ezechiël 27:19 Kalmoes is een rietachtige plant. Uit de wortel kan een geurige olie gehaald worden.
  4. Ezechiël 27:29 Bedoeld wordt, dat de bondgenoten van Tyrus zich terugtrokken op het moment dat de stad bedreigd werd. Ook de eigen mensen begonnen uit de stad weg te vluchten.