Add parallel Print Page Options

Koningin Vasti door Ahasveros verbannen

Koning Ahasveros was een machtig koning. Hij heerste over het enorme rijk van Perzië en Medië. Dat strekte zich met zijn honderdzevenentwintig gewesten uit van India tot Ethiopië. In zijn derde regeringsjaar gaf de koning een onvoorstelbaar groot feest in zijn paleis in de stad Susan. Alle gouverneurs, topambtenaren en de hele legerleiding werden uitgenodigd. Uit alle delen van zijn rijk kwamen de gasten. De feestelijkheden duurden een half jaar. Het was één grote demonstratie van rijkdom, pracht en praal.

Na afloop van deze festiviteiten gaf de koning een apart feest voor alle mannelijke leden van zijn hofhouding, van kamerheer tot keukenknecht. Zeven dagen lang vierden ze feest in de voorhof van de paleistuin. Groene, witte en blauwe gordijnen waren met linnen en purperen koorden vastgemaakt aan zilveren knoppen. Deze waren weer aan witmarmeren zuilen bevestigd. Gouden en zilveren rustbedden stonden op een mozaïekvloer van albast, witmarmer, parelmoer en stenen van allerlei kleuren. De gasten dronken uit gouden bekers, elk van een ander ontwerp. Er was koninklijke wijn in overvloed, zoals men van een koning mocht verwachten. Er gold maar één regel, namelijk dat er geen beperkingen waren. De koning had zijn hofmeesters opdracht gegeven aan ieders wensen tegemoet te komen.

Tegelijkertijd gaf koningin Vasti een feest voor de vrouwen in het paleis. 10 Op de laatste dag van het feest riep de halfdronken koning zijn zeven persoonlijke bedienden Mehuman, Bizta, Harbona, Bigta, Abagta, Zethar en Karkas bij zich. 11 Hij beval hun koningin Vasti te halen. Zij moest haar kroon dragen, zodat alle gasten haar schoonheid konden bewonderen, want zij was een bijzonder mooie vrouw. 12 Maar toen zij het bevel van de koning aan koningin Vasti overbrachten, weigerde zij te komen. Dit maakte de koning woedend. 13 Hij raadpleegde echter eerst zijn adviseurs, want hij deed nooit iets buiten hen om. Het waren wijze mannen, die kennis bezaten van astrologie en rechtsgeleerdheid. 14 Deze mannen heetten Karsena, Sethar, Admatha, Tarsis, Meres, Marsena en Memukan. Zij waren niet alleen de persoonlijke vrienden van de koning, maar ook zijn hoogste regeringsambtenaren. 15 ‘Vertel mij wat ik moet doen,’ vroeg hij hun. ‘Wat moet er volgens de wet gebeuren met koningin Vasti, nu zij geen gevolg heeft gegeven aan het bevel dat ik haar door mijn hovelingen heb laten overbrengen.’ 16 Memukan antwoordde namens de anderen: ‘Koningin Vasti heeft zich niet alleen tegen u misdragen, maar ook tegen al uw regeringsvertegenwoordigers en onderdanen. 17 Deze daad zal algemeen bekend worden en overal zullen vrouwen hun man ongehoorzaam worden als zij horen wat koningin Vasti heeft gedaan. 18 Nog voor deze dag om is, horen de vrouwen van alle ministers in het rijk hoe de koningin zich heeft misdragen. Zij zullen een voorbeeld aan haar nemen en hun echtgenoten net zo behandelen. Dit zal veel minachting en woede opwekken. 19 Wij stellen voor dat u, als u het goed vindt, een koninklijk besluit uitvaardigt, een wet van Meden en Perzen, die niet kan worden herroepen. Daarin kondigt u aan dat koningin Vasti uit uw nabijheid wordt gebannen. En u maakt bekend een nieuwe koningin te zullen kiezen die zich waardiger gedraagt. 20 Als dit besluit wordt afgekondigd in uw hele rijk, zullen alle mannen, ongeacht hun rang of stand, weer worden gerespecteerd door hun echtgenotes!’

21 De koning en de andere adviseurs vonden dit een uitstekend voorstel. Dus volgde hij Memukans raad op 22 en stuurde brieven naar alle gewesten, elk in hun eigen taal. Hij benadrukte dat in huis de mannen de leiding hadden en hun gezag niet moesten laten betwisten.

Esther tot koningin gekroond

Nadat Ahasverosʼ woede was bedaard, begon hij na te denken over wat Vasti gedaan had en welke maatregelen er toen genomen waren. Daarom zeiden zijn hovelingen: ‘Laten wij de mooiste meisjes uit uw rijk uitzoeken en bij u brengen. Wij zullen in alle gewesten ambtenaren aanstellen om deze meisjes te selecteren voor de koninklijke harem. Hegai, de harembewaker, zal zorgen dat zij de beschikking krijgen over alle schoonheidsmiddelen. Het meisje dat u dan het best bevalt, zal koningin worden in plaats van Vasti.’ De koning vond dit een goed voorstel en liet het onmiddellijk uitvoeren.

Nu woonde in Susan een Joodse man, Mordechai. Hij hoorde bij de stam Benjamin en was de zoon van Jaïr, de zoon van Simi, de zoon van Kis. Bij de verwoesting van Jeruzalem was hij gevangengenomen. Samen met koning Jechonja van Juda en vele anderen was hij door koning Nebukadnezar in ballingschap weggevoerd naar Babel. Mordechai was de pleegvader van een bijzonder knap en aantrekkelijk meisje, Hadassa, die in het Perzisch Esther werd genoemd. Zij was de dochter van zijn oom. Hij had haar na de dood van haar ouders als dochter aangenomen.

Als gevolg van het koninklijk besluit werd ook Esther, samen met vele andere meisjes, naar de harem in het paleis in Susan gebracht. Hegai, die voor de harem verantwoordelijk was, raakte onder de indruk van haar schoonheid. Hij deed zijn best het haar naar de zin te maken en liet onmiddellijk speciale maaltijden en schoonheidsmiddelen voor haar komen. Zij kreeg de zeven beste dienaressen van het paleis. Hegai liet haar in het mooiste deel van de harem wonen. 10 Maar Esther had niemand verteld dat zij een Joodse was. Mordechai had haar de raad gegeven haar afkomst geheim te houden. 11 Haar pleegvader kwam elke dag naar de voorhof van de harem om te informeren hoe Esther het maakte en wat er met haar zou gebeuren.

12 Voordat een meisje de nacht mocht doorbrengen met koning Ahasveros, moest zij eerst twaalf maanden lang een schoonheidsbehandeling ondergaan. Om te beginnen moest een meisje een half jaar mirre-olie gebruiken en daarna nog eens zes maanden speciale parfums en andere schoonheidsmiddelen. 13 Wanneer het haar beurt was met de koning te slapen, kreeg zij de mooiste kleren en juwelen. Die moesten haar schoonheid beter laten uitkomen. 14 ʼs Avonds werd zij meegenomen naar de vertrekken van de koning en ʼs ochtends naar een tweede harem gebracht. Daar woonden de vrouwen van de koning. Zij stonden onder de hoede van Saäsgaz, een andere hoveling van de koning. Een meisje bleef daar de rest van haar leven wonen zonder de koning ooit weer te zien, behalve wanneer zij goed bij hem in de smaak was gevallen en hij haar persoonlijk liet roepen, dan mocht zij terugkomen.

15 Toen was Esther aan de beurt om naar de koning te gaan. Zij was de dochter van Abichaïl, die een oom van haar pleegvader Mordechai was. Zij volgde het advies op van Hegai, de harembewaker en kleedde zich volgens zijn aanwijzingen. Iedereen vond dat zij er prachtig uitzag! 16 In de tiende maand van het zevende jaar dat Ahasverosʼ regeerde, werd Esther naar het paleis van de koning gebracht. 17 De koning hield meer van haar dan van alle andere meisjes. Hij was zo verrukt over haar dat hij de koninklijke kroon op haar hoofd zette en haar tot koningin uitriep in de plaats van Vasti. 18 Om deze heuglijke gebeurtenis te vieren, gaf hij een diner voor al zijn gouverneurs en regeringsambtenaren, hij gaf de gewesten een rustdag en deelde met gulheid geschenken uit.

19 Enige tijd later gaf de koning opnieuw bevel om mooie, jonge meisjes bijeen te brengen. Intussen was Mordechai een vertrouwde verschijning in het paleis geworden. 20 Esther had nog niemand verteld dat zij een Joodse was, want zij bleef Mordechai gehoorzamen, net als toen zij nog bij hem woonde. 21 Toen Mordechai op zekere dag in het paleis aan het werk was, smeedden twee verbitterde poortwachters van het paleis een samenzwering. Het waren Bigtan en Teres. Zij wilden de koning vermoorden. 22 Dit kwam Mordechai ter ore, hij speelde deze inlichtingen door aan koningin Esther en zij vertelde het namens Mordechai aan de koning. 23 Er werd een onderzoek ingesteld, waarbij de twee mannen schuldig werden bevonden en opgehangen. Dit hele voorval werd onder het toeziend oog van de koning vastgelegd in de jaarboeken met de geschiedenis van koning Ahasveros.

Hamans complot tegen de Joden

Korte tijd daarna benoemde koning Ahasveros Haman, de zoon van de Agagiet Hammedata, tot eerste minister. Hij was, na de koning, de machtigste man van het rijk. Alle dienaren van de koning maakten een zeer diepe buiging wanneer Haman passeerde, want zo had de koning het bevolen. Maar Mordechai weigerde te buigen en hem eer te bewijzen. ‘Waarom gehoorzaamt u de koning niet?’ vroegen de anderen hem elke dag weer. Maar hij bleef weigeren te buigen. Ten slotte vertelden zij het Haman om te zien of Mordechai zijn gedrag kon volhouden, want hij had als excuus aangevoerd dat hij een Jood was.

Haman was woedend toen hij merkte dat Mordechai niet voor hem boog. Hij besloot niet alleen Mordechai te straffen, maar ook hard op te treden tegen diens volk, de Joden. Hij wilde alle Joden in Ahasverosʼ rijk uitroeien! In de eerste maand van het twaalfde regeringsjaar van Ahasveros bepaalde men wat de meest geschikte tijd voor deze actie was. Daartoe wierp men het lot, ook wel ‘poer’ genoemd. Het lot gaf de laatste maand van het volgende jaar aan als de beste tijd.

Haman benaderde de koning over deze kwestie. ‘Er is een bepaald volk dat verspreid over al uw gewesten woont,’ begon hij. ‘Hun wetten verschillen van die van alle andere volken en deze mensen weigeren uw wetten te gehoorzamen. Daarom hoort u hen niet ongemoeid te laten. Als u het goed vindt, geef dan bevel dat zij moeten worden uitgeroeid. Om de kosten van deze zuivering te dekken, zal ik een bedrag ter waarde van driehonderdzestigduizend kilo zilver in de koninklijke schatkist storten.’ 10 De koning keurde het plan goed. Hij nam, om zijn besluit te bevestigen, zijn zegelring van zijn vinger en gaf die aan Haman, de jodenhater. 11 ‘Houd dat geld maar,’ zei hij. ‘Ga uw gang en doe met dat volk wat u wilt.’

12 Op de dertiende dag van de eerste maand liet Haman alle koninklijke secretarissen bij zich komen. Hij dicteerde hun brieven voor de gouverneurs en regeringsvertegenwoordigers in het hele rijk. De brieven waren voor elk gewest gesteld in hun eigen taal. Zij werden namens koning Ahasveros getekend en met zijn zegelring verzegeld. 13 Koeriers brachten de brieven naar alle gewesten van het rijk. Zo werd overal dit bevel bekend: ‘Alle Joden, jong en oud, vrouwen en kinderen, moeten worden gedood op de dertiende dag van de twaalfde maand van het volgende jaar. Hun bezittingen mogen in beslag worden genomen.’ 14 In de brief stond dat een afschrift van de brief als wet moest worden uitgevaardigd in elk gewest. Elk volk moest het horen. Dan zou iedereen weten wat hem die dag te doen stond. 15 De koeriers vertrokken in grote haast, nadat het bevel eerst was bekendgemaakt in de stad Susan. En terwijl de koning en Haman samen rustig zaten te drinken, raakte de stad in rep en roer.

Het feest van koning Ahasveros en koningin Vasti

Ahasveros was koning van Medië en Perzië. Zijn enorme rijk bestond uit 127 provincies. Het reikte van India tot Ethiopië. Op een dag, toen hij voor het derde jaar koning was, liet hij in zijn burcht Susan een feestmaaltijd klaarmaken voor al zijn ministers en dienaren. Ook alle legeraanvoerders en de bestuurders van alle provincies waren uitgenodigd. Op het feest liet hij aan iedereen zien hoe rijk hij was en wat een kostbare dingen hij bezat. Het feest duurde wel 180 dagen.

Aan het eind van die 180 dagen liet hij ook voor alle bewoners van de burcht Susan een feestmaaltijd klaarmaken. Iedereen, van hoog tot laag, werd voor die feestmaaltijd uitgenodigd. Het feest zou zeven dagen duren. Het werd gehouden op het plein in de paleistuin. Er waren witte, groene en hemelsblauwe gordijnen met paarse koorden opgehangen aan marmeren pilaren. De gordijnen waren met zilveren ringen vastgezet. Er waren gouden en zilveren banken neergezet op een vloer van allerlei kleuren steen. De koninklijke wijn werd in gouden bekers ingeschonken. Geen twee bekers waren hetzelfde. Er was wijn in overvloed, zoals men van een koning mocht verwachten. Het drinken ging volgens de volgende regel: niemand zou gedwongen worden. Want de koning had zijn dienaren de opdracht gegeven dat de gasten niet méér hoefden te drinken dan ze zelf wilden.

En koningin Vasti liet ook een feestmaaltijd klaarmaken voor alle vrouwen in het paleis van koning Ahasveros. 10 Op de zevende dag, toen de koning dronken was van al de wijn die hij had gedronken, gaf hij zijn dienaren Mehuman, Bizta, Charbona, Bigta, Abagta, Zetar en Charchas het bevel om koningin Vasti te halen, met haar kroon op. 11 Hij wilde zijn gasten laten zien hoe mooi ze was. Want ze was een mooie vrouw. 12 Maar toen de dienaren haar het bevel van de koning kwamen brengen, weigerde koningin Vasti om te komen. Dat maakte de koning woedend.

Vasti mag niet langer koningin zijn

13 De koning overlegde met zijn raadgevers wat hij doen moest. (Want het was in die tijd de gewoonte dat de koning alles overlegde met zijn raadgevers, want zij kenden de wetten.) 14 Die raadgevers heetten Karsena, Setar, Admata, Tarsis, Meres, Marsena en Memuchan, de zeven ministers van Perzië en Medië. Zij waren de belangrijkste mannen van zijn rijk. 15 Hij zei tegen hen: "Wat moet er volgens de wet met koningin Vasti gebeuren? Want ze heeft niet gedaan wat ik, de koning, haar via mijn dienaren had bevolen."

16 Toen zei Memuchan tegen de koning en de andere raadgevers: "Koningin Vasti heeft niet alleen de koning beledigd, maar ook alle ministers en alle volken die in de provincies van het koninkrijk van koning Ahasveros wonen. 17 Want alle andere vrouwen zullen horen wat de koningin heeft gedaan. Ze zullen horen dat koning Ahasveros zijn vrouw Vasti het bevel gaf om naar hem toe te komen, en dat ze niet kwam. Dan zullen zij geen respect meer hebben voor hun man. 18 Vandaag nog zullen de vrouwen van de ministers van Perzië en Medië horen wat de koningin heeft gedaan. Ze zullen er met hun mannen over spreken. En ze zullen geen respect meer voor hen hebben. Hun mannen zullen daar boos over zijn. 19 Ik stel daarom voor dat u een koninklijk besluit opneemt in de wetten van Perzië en Medië. Dan kan het niet meer veranderd worden. In dat koninklijk besluit moet staan, dat Vasti niet meer bij de koning mag komen. Ze mag geen koningin meer zijn. De koning zal een andere vrouw uitzoeken als koningin, een vrouw die dat méér waard is dan zij. 20 Als dit koninklijk besluit bekend wordt in uw grote rijk, zullen alle vrouwen, van hoog tot laag, respect blijven hebben voor hun man."

21 De koning vond dit een goed plan. Ook de andere ministers waren het ermee eens. En de koning deed wat Memuchan had gezegd. 22 Zo stuurde hij brieven naar alle provincies van zijn rijk, naar alle volken in zijn rijk. Elke brief was geschreven in de taal van het volk dat daar woonde. Zo zou elke man heer en meester blijven in zijn eigen huis.

De koning zoekt een nieuwe koningin

Toen later de boosheid van koning Ahasveros was gezakt, dacht hij weer aan Vasti. Hij dacht aan wat zij had gedaan en aan wat er over haar was besloten. Toen zeiden zijn dienaren tegen hem: "U zou voor u mooie, jonge meisjes kunnen laten uitzoeken. Daarvoor zou u in alle provincies van het rijk ambtenaren kunnen aanstellen. Zij kunnen al die meisjes naar het vrouwenhuis van de burcht Susan laten brengen. Daar zal Hegai, de bewaker van de vrouwen, toezicht op hen houden. De meisjes zullen er allerlei schoonheidsmiddelen krijgen. Het meisje dat u het mooiste zal vinden, zal dan koningin mogen worden in de plaats van Vasti." De koning vond dit een goed plan. Hij deed wat ze hadden gezegd.

Ester moet naar de burcht Susan komen

In de burcht Susan woonde een Judeese man. Hij heette Mordechai. Hij was de zoon van Jaïr, die een zoon was van Simeï, die een zoon was van Kis, uit de stam van Benjamin. Hij was samen met koning Jojachin van Juda en de andere Judeeërs uit Jeruzalem gevangen meegenomen naar Babel.[a] Bij hem in huis woonde Ester. Hij zorgde voor haar en voedde haar op, omdat ze geen ouders meer had. Ze was de dochter van zijn oom. Haar Judeese naam was Hadassa, maar in het Perzisch werd ze Ester genoemd. Het meisje zag er mooi en knap uit. Toen haar ouders stierven, had Mordechai haar als dochter in huis genomen.

Het besluit van de koning werd overal bekend gemaakt. Een groot aantal meisjes werd uitgezocht en naar de burcht Susan gebracht. Daar kwamen ze onder toezicht van Hegai, de bewaker van de vrouwen. Ook Ester werd uitgekozen om in het koninklijk paleis te komen wonen. Hegai vond het meisje erg aardig. Daarom gaf hij haar zo gauw mogelijk de schoonheidsmiddelen en de speciale maaltijden. Hij gaf haar zeven van de beste dienaressen. En hij liet haar met haar dienaressen in het mooiste gedeelte van het vrouwenhuis wonen.

Ester in het paleis

10 Ester had tegen niemand gezegd van welk volk ze was. Want Mordechai had haar gezegd het aan niemand te vertellen. 11 Elke dag wandelde Mordechai langs het plein van het vrouwenhuis, om te horen hoe het met Ester ging en wat er met haar zou gebeuren.

12 Elk meisje moest twaalf maanden in het vrouwenhuis wonen en haar schoonheidskuur doen. Dan pas was ze aan de beurt om bij koning Ahasveros te komen. De schoonheidskuur was zó ingedeeld: elk meisje moest zes maanden baden nemen met mirre-olie en zes maanden met specerijen. Ook moest ze nog andere schoonheidsmiddelen gebruiken. 13 Daarna werd het meisje naar de koning gebracht. Daarbij mocht ze alles wat ze maar wilde uit het vrouwenhuis meenemen naar het koninklijk paleis. 14 's Avonds ging ze naar de koning en 's morgens kwam ze weer naar buiten. Dan werd ze naar een tweede vrouwenhuis gebracht, waarover Saäsgaz het toezicht had. Hij was de bewaker van de bijvrouwen[b] van de koning. Ze mocht alleen nog bij de koning komen als de koning haar liet roepen.

De koning kiest Ester uit als nieuwe koningin

15 Toen was Ester, de dochter van Abichaïl (de oom van Mordechai) aan de beurt om bij de koning te komen. Ze nam alleen mee wat Hegai haar aanraadde. Alle mensen die Ester zagen, vonden haar een heel aantrekkelijk meisje. 16 Ester werd naar de koning gebracht in zijn koninklijk paleis. Dat was in de tiende maand (de maand Tebet), toen koning Ahasveros zeven jaar koning was. 17 De koning vond Ester mooier en liever dan alle andere vrouwen. Hij hield meer van haar dan van alle andere meisjes. Daarom kroonde hij haar tot koningin in de plaats van Vasti. 18 Toen liet de koning een grote feestmaaltijd klaarmaken en nodigde al zijn ministers en dienaren uit voor het feest van Ester. De provincies van zijn rijk hoefden die maand geen belasting te betalen. Ook deelde hij gul geschenken uit, zoals je dat van een koning mocht verwachten.

Mordechai ontdekt een samenzwering

19 Toen er voor de tweede keer meisjes uit het hele land naar het paleis werden gebracht, deed Mordechai dienst in de poort van het paleis. 20 (Ester had niemand verteld van welk volk ze was, want ze deed altijd wat Mordechai zei.) 21 In die tijd waren er twee dienaren van de koning, Bigtana en Teres, die kwaad waren op de koning. Ze waren bewakers van de kamers van de koning. Mordechai hoorde hen overleggen hoe ze de koning zouden vermoorden. 22 Hij vertelde koningin Ester wat hij had gehoord. Ester zei het namens Mordechai tegen de koning. 23 De koning liet de zaak uitzoeken en ontdekte dat het waar was. Hij liet de twee mannen ophangen. En hij liet in de boeken opschrijven wat er gebeurd was.

Hamans plan tegen de Judeeërs

Een tijd later werd Haman, de zoon van Hammedata, uit de familie van koning Agag,[c] door koning Ahasveros tot minister-president benoemd. Daarmee werd Haman de belangrijkste man aan het hof. Iedereen in het paleis moest diep voor Haman buigen wanneer hij langskwam. Want dat had de koning bevolen. Maar Mordechai weigerde dat. Hij knielde niet en boog niet voor Haman. De dienaren van de koning die de poort bewaakten, zeiden tegen Mordechai: "Waarom kniel je niet? Doe toch wat de koning heeft bevolen!" Elke dag waarschuwden ze hem, maar hij wilde niet luisteren. Toen gingen ze het tegen Haman zeggen. Ze wilden kijken of Mordechai dan nog steeds durfde te weigeren om te buigen. Want hij had tegen hen gezegd dat hij een Judeeër was.

Toen Haman merkte dat Mordechai niet voor hem boog en niet knielde, werd hij woedend. Ze hadden hem verteld van welk volk Mordechai was. Haman vond het niet genoeg om alleen Mordechai te doden. Hij probeerde een manier te bedenken om het hele volk van Mordechai te vernietigen. Hij wilde alle Judeeërs in het hele koninkrijk van koning Ahasveros doden.

In de eerste maand, de maand Nisan, toen Ahasveros twaalf jaar koning was, lootte Haman er over welke dag van welke maand dat jaar zijn geluksdag zou zijn. Het lot (dat 'Poer' werd genoemd) wees een dag in de twaalfde maand aan, de maand Adar.

Toen zei Haman tegen de koning: "Er is een volk dat door uw hele rijk verspreid leeft onder de andere volken in uw koninkrijk. Dat volk heeft zijn eigen wetten. Die zijn anders dan de wetten van de andere volken. Dat volk houdt zich ook niet aan úw wetten. Daarom is het niet goed als u dat volk in leven laat. Wilt u mij toestemming geven om in het hele land bevel te geven dat volk te vernietigen. Dan zal ik mijn mensen bevelen om 10.000 talenten (360.000 kilo) zilver in de schatkist van de koning te storten." 10 De koning deed zijn zegelring af en gaf hem aan Haman, de vijand van de Judeeërs. En hij zei tegen hem: 11 "Dat zilver mag je houden. Ik geef je dat volk. Je mag ermee doen wat je wil."

Haman schrijft aan alle provincies

12 Toen liet Haman op de 13e dag van de eerste maand de schrijvers komen. Ze moesten brieven voor hem schrijven aan de bestuurders van alle provincies van het koninkrijk en aan alle leiders van elk volk. Elk volk kreeg een brief in zijn eigen taal. Onder elke brief kwam de naam van koning Ahasveros te staan en een stempel met de zegelring die de koning aan Haman had gegeven. 13 De brieven moesten zo snel mogelijk door boodschappers rondgebracht worden naar alle provincies van het koninkrijk. In de brieven stond dat op één bepaalde dag alle Judeeërs gedood moesten worden. Alle Judeeërs, van jong tot oud. Ook de kleine kinderen en de vrouwen. Dat moest gebeuren op de 13e dag van de twaalfde maand, de maand Adar. En de mensen zouden alles wat van de Judeeërs geweest was, als buit mogen meenemen. 14 Elke provincie moest een kopie van deze wet sturen aan alle volken die in die provincie woonden. Zo zou iedereen zich op deze dag kunnen voorbereiden. 15 De boodschappers vertrokken op bevel van de koning zo snel mogelijk. Ook in de stad Susan werd de wet bekend gemaakt. En terwijl de koning en Haman samen wijn zaten te drinken, raakte de hele stad in rep en roer.

Footnotes

  1. Esther 2:6 Koning Nebukadnezar van Babel had het koninkrijk Juda veroverd. Hij had de bewoners gevangen meegenomen naar Babel. Daar moesten ze blijven wonen en werken.
  2. Esther 2:14 Voor een bijvrouw was geen bruidsprijs betaald. Vaak was ze een slavin. Voor Ester was ook geen bruidsprijs betaald.
  3. Esther 3:1 Koning Agag van Amalek was ooit door Israël verslagen en toen door de profeet Samuel gedood (lees 1 Samuel 15). Daarom haatte Haman de Judeeërs.

Queen Vashti Deposed

This is what happened during the time of Xerxes,[a](A) the Xerxes who ruled over 127 provinces(B) stretching from India to Cush[b]:(C) At that time King Xerxes reigned from his royal throne in the citadel of Susa,(D) and in the third year of his reign he gave a banquet(E) for all his nobles and officials. The military leaders of Persia and Media, the princes, and the nobles of the provinces were present.

For a full 180 days he displayed the vast wealth of his kingdom and the splendor and glory of his majesty. When these days were over, the king gave a banquet, lasting seven days,(F) in the enclosed garden(G) of the king’s palace, for all the people from the least to the greatest who were in the citadel of Susa. The garden had hangings of white and blue linen, fastened with cords of white linen and purple material to silver rings on marble pillars. There were couches(H) of gold and silver on a mosaic pavement of porphyry, marble, mother-of-pearl and other costly stones. Wine was served in goblets of gold, each one different from the other, and the royal wine was abundant, in keeping with the king’s liberality.(I) By the king’s command each guest was allowed to drink with no restrictions, for the king instructed all the wine stewards to serve each man what he wished.

Queen Vashti also gave a banquet(J) for the women in the royal palace of King Xerxes.

10 On the seventh day, when King Xerxes was in high spirits(K) from wine,(L) he commanded the seven eunuchs who served him—Mehuman, Biztha, Harbona,(M) Bigtha, Abagtha, Zethar and Karkas— 11 to bring(N) before him Queen Vashti, wearing her royal crown, in order to display her beauty(O) to the people and nobles, for she was lovely to look at. 12 But when the attendants delivered the king’s command, Queen Vashti refused to come. Then the king became furious and burned with anger.(P)

13 Since it was customary for the king to consult experts in matters of law and justice, he spoke with the wise men who understood the times(Q) 14 and were closest to the king—Karshena, Shethar, Admatha, Tarshish, Meres, Marsena and Memukan, the seven nobles(R) of Persia and Media who had special access to the king and were highest in the kingdom.

15 “According to law, what must be done to Queen Vashti?” he asked. “She has not obeyed the command of King Xerxes that the eunuchs have taken to her.”

16 Then Memukan replied in the presence of the king and the nobles, “Queen Vashti has done wrong, not only against the king but also against all the nobles and the peoples of all the provinces of King Xerxes. 17 For the queen’s conduct will become known to all the women, and so they will despise their husbands and say, ‘King Xerxes commanded Queen Vashti to be brought before him, but she would not come.’ 18 This very day the Persian and Median women of the nobility who have heard about the queen’s conduct will respond to all the king’s nobles in the same way. There will be no end of disrespect and discord.(S)

19 “Therefore, if it pleases the king,(T) let him issue a royal decree and let it be written in the laws of Persia and Media, which cannot be repealed,(U) that Vashti is never again to enter the presence of King Xerxes. Also let the king give her royal position to someone else who is better than she. 20 Then when the king’s edict is proclaimed throughout all his vast realm, all the women will respect their husbands, from the least to the greatest.”

21 The king and his nobles were pleased with this advice, so the king did as Memukan proposed. 22 He sent dispatches to all parts of the kingdom, to each province in its own script and to each people in their own language,(V) proclaiming that every man should be ruler over his own household, using his native tongue.

Esther Made Queen

Later when King Xerxes’ fury had subsided,(W) he remembered Vashti and what she had done and what he had decreed about her. Then the king’s personal attendants proposed, “Let a search be made for beautiful young virgins for the king. Let the king appoint commissioners in every province of his realm to bring all these beautiful young women into the harem at the citadel of Susa. Let them be placed under the care of Hegai, the king’s eunuch, who is in charge of the women; and let beauty treatments be given to them. Then let the young woman who pleases the king be queen instead of Vashti.” This advice appealed to the king, and he followed it.

Now there was in the citadel of Susa a Jew of the tribe of Benjamin, named Mordecai son of Jair, the son of Shimei, the son of Kish,(X) who had been carried into exile from Jerusalem by Nebuchadnezzar king of Babylon, among those taken captive with Jehoiachin[c](Y) king of Judah.(Z) Mordecai had a cousin named Hadassah, whom he had brought up because she had neither father nor mother. This young woman, who was also known as Esther,(AA) had a lovely figure(AB) and was beautiful. Mordecai had taken her as his own daughter when her father and mother died.

When the king’s order and edict had been proclaimed, many young women were brought to the citadel of Susa(AC) and put under the care of Hegai. Esther also was taken to the king’s palace and entrusted to Hegai, who had charge of the harem. She pleased him and won his favor.(AD) Immediately he provided her with her beauty treatments and special food.(AE) He assigned to her seven female attendants selected from the king’s palace and moved her and her attendants into the best place in the harem.

10 Esther had not revealed her nationality and family background, because Mordecai had forbidden her to do so.(AF) 11 Every day he walked back and forth near the courtyard of the harem to find out how Esther was and what was happening to her.

12 Before a young woman’s turn came to go in to King Xerxes, she had to complete twelve months of beauty treatments prescribed for the women, six months with oil of myrrh and six with perfumes(AG) and cosmetics. 13 And this is how she would go to the king: Anything she wanted was given her to take with her from the harem to the king’s palace. 14 In the evening she would go there and in the morning return to another part of the harem to the care of Shaashgaz, the king’s eunuch who was in charge of the concubines.(AH) She would not return to the king unless he was pleased with her and summoned her by name.(AI)

15 When the turn came for Esther (the young woman Mordecai had adopted, the daughter of his uncle Abihail(AJ)) to go to the king,(AK) she asked for nothing other than what Hegai, the king’s eunuch who was in charge of the harem, suggested. And Esther won the favor(AL) of everyone who saw her. 16 She was taken to King Xerxes in the royal residence in the tenth month, the month of Tebeth, in the seventh year of his reign.

17 Now the king was attracted to Esther more than to any of the other women, and she won his favor and approval more than any of the other virgins. So he set a royal crown on her head and made her queen(AM) instead of Vashti. 18 And the king gave a great banquet,(AN) Esther’s banquet, for all his nobles and officials.(AO) He proclaimed a holiday throughout the provinces and distributed gifts with royal liberality.(AP)

Mordecai Uncovers a Conspiracy

19 When the virgins were assembled a second time, Mordecai was sitting at the king’s gate.(AQ) 20 But Esther had kept secret her family background and nationality just as Mordecai had told her to do, for she continued to follow Mordecai’s instructions as she had done when he was bringing her up.(AR)

21 During the time Mordecai was sitting at the king’s gate, Bigthana[d] and Teresh, two of the king’s officers(AS) who guarded the doorway, became angry(AT) and conspired to assassinate King Xerxes. 22 But Mordecai found out about the plot and told Queen Esther, who in turn reported it to the king, giving credit to Mordecai. 23 And when the report was investigated and found to be true, the two officials were impaled(AU) on poles. All this was recorded in the book of the annals(AV) in the presence of the king.(AW)

Haman’s Plot to Destroy the Jews

After these events, King Xerxes honored Haman son of Hammedatha, the Agagite,(AX) elevating him and giving him a seat of honor higher than that of all the other nobles. All the royal officials at the king’s gate knelt down and paid honor to Haman, for the king had commanded this concerning him. But Mordecai would not kneel down or pay him honor.

Then the royal officials at the king’s gate asked Mordecai, “Why do you disobey the king’s command?”(AY) Day after day they spoke to him but he refused to comply.(AZ) Therefore they told Haman about it to see whether Mordecai’s behavior would be tolerated, for he had told them he was a Jew.

When Haman saw that Mordecai would not kneel down or pay him honor, he was enraged.(BA) Yet having learned who Mordecai’s people were, he scorned the idea of killing only Mordecai. Instead Haman looked for a way(BB) to destroy(BC) all Mordecai’s people, the Jews,(BD) throughout the whole kingdom of Xerxes.

In the twelfth year of King Xerxes, in the first month, the month of Nisan, the pur(BE) (that is, the lot(BF)) was cast in the presence of Haman to select a day and month. And the lot fell on[e] the twelfth month, the month of Adar.(BG)

Then Haman said to King Xerxes, “There is a certain people dispersed among the peoples in all the provinces of your kingdom who keep themselves separate. Their customs(BH) are different from those of all other people, and they do not obey(BI) the king’s laws; it is not in the king’s best interest to tolerate them.(BJ) If it pleases the king, let a decree be issued to destroy them, and I will give ten thousand talents[f] of silver to the king’s administrators for the royal treasury.”(BK)

10 So the king took his signet ring(BL) from his finger and gave it to Haman son of Hammedatha, the Agagite, the enemy of the Jews. 11 “Keep the money,” the king said to Haman, “and do with the people as you please.”

12 Then on the thirteenth day of the first month the royal secretaries were summoned. They wrote out in the script of each province and in the language(BM) of each people all Haman’s orders to the king’s satraps, the governors of the various provinces and the nobles of the various peoples. These were written in the name of King Xerxes himself and sealed(BN) with his own ring. 13 Dispatches were sent by couriers to all the king’s provinces with the order to destroy, kill and annihilate all the Jews(BO)—young and old, women and children—on a single day, the thirteenth day of the twelfth month, the month of Adar,(BP) and to plunder(BQ) their goods. 14 A copy of the text of the edict was to be issued as law in every province and made known to the people of every nationality so they would be ready for that day.(BR)

15 The couriers went out, spurred on by the king’s command, and the edict was issued in the citadel of Susa.(BS) The king and Haman sat down to drink,(BT) but the city of Susa was bewildered.(BU)

Footnotes

  1. Esther 1:1 Hebrew Ahasuerus; here and throughout Esther
  2. Esther 1:1 That is, the upper Nile region
  3. Esther 2:6 Hebrew Jeconiah, a variant of Jehoiachin
  4. Esther 2:21 Hebrew Bigthan, a variant of Bigthana
  5. Esther 3:7 Septuagint; Hebrew does not have And the lot fell on.
  6. Esther 3:9 That is, about 375 tons or about 340 metric tons

Now it came to pass in the days of Ahasuerus, (this is Ahasuerus which reigned, from India even unto Ethiopia, over an hundred and seven and twenty provinces:)

That in those days, when the king Ahasuerus sat on the throne of his kingdom, which was in Shushan the palace,

In the third year of his reign, he made a feast unto all his princes and his servants; the power of Persia and Media, the nobles and princes of the provinces, being before him:

When he shewed the riches of his glorious kingdom and the honour of his excellent majesty many days, even an hundred and fourscore days.

And when these days were expired, the king made a feast unto all the people that were present in Shushan the palace, both unto great and small, seven days, in the court of the garden of the king's palace;

Where were white, green, and blue, hangings, fastened with cords of fine linen and purple to silver rings and pillars of marble: the beds were of gold and silver, upon a pavement of red, and blue, and white, and black, marble.

And they gave them drink in vessels of gold, (the vessels being diverse one from another,) and royal wine in abundance, according to the state of the king.

And the drinking was according to the law; none did compel: for so the king had appointed to all the officers of his house, that they should do according to every man's pleasure.

Also Vashti the queen made a feast for the women in the royal house which belonged to king Ahasuerus.

10 On the seventh day, when the heart of the king was merry with wine, he commanded Mehuman, Biztha, Harbona, Bigtha, and Abagtha, Zethar, and Carcas, the seven chamberlains that served in the presence of Ahasuerus the king,

11 To bring Vashti the queen before the king with the crown royal, to shew the people and the princes her beauty: for she was fair to look on.

12 But the queen Vashti refused to come at the king's commandment by his chamberlains: therefore was the king very wroth, and his anger burned in him.

13 Then the king said to the wise men, which knew the times, (for so was the king's manner toward all that knew law and judgment:

14 And the next unto him was Carshena, Shethar, Admatha, Tarshish, Meres, Marsena, and Memucan, the seven princes of Persia and Media, which saw the king's face, and which sat the first in the kingdom;)

15 What shall we do unto the queen Vashti according to law, because she hath not performed the commandment of the king Ahasuerus by the chamberlains?

16 And Memucan answered before the king and the princes, Vashti the queen hath not done wrong to the king only, but also to all the princes, and to all the people that are in all the provinces of the king Ahasuerus.

17 For this deed of the queen shall come abroad unto all women, so that they shall despise their husbands in their eyes, when it shall be reported, The king Ahasuerus commanded Vashti the queen to be brought in before him, but she came not.

18 Likewise shall the ladies of Persia and Media say this day unto all the king's princes, which have heard of the deed of the queen. Thus shall there arise too much contempt and wrath.

19 If it please the king, let there go a royal commandment from him, and let it be written among the laws of the Persians and the Medes, that it be not altered, That Vashti come no more before king Ahasuerus; and let the king give her royal estate unto another that is better than she.

20 And when the king's decree which he shall make shall be published throughout all his empire, (for it is great,) all the wives shall give to their husbands honour, both to great and small.

21 And the saying pleased the king and the princes; and the king did according to the word of Memucan:

22 For he sent letters into all the king's provinces, into every province according to the writing thereof, and to every people after their language, that every man should bear rule in his own house, and that it should be published according to the language of every people.

After these things, when the wrath of king Ahasuerus was appeased, he remembered Vashti, and what she had done, and what was decreed against her.

Then said the king's servants that ministered unto him, Let there be fair young virgins sought for the king:

And let the king appoint officers in all the provinces of his kingdom, that they may gather together all the fair young virgins unto Shushan the palace, to the house of the women, unto the custody of Hege the king's chamberlain, keeper of the women; and let their things for purification be given them:

And let the maiden which pleaseth the king be queen instead of Vashti. And the thing pleased the king; and he did so.

Now in Shushan the palace there was a certain Jew, whose name was Mordecai, the son of Jair, the son of Shimei, the son of Kish, a Benjamite;

Who had been carried away from Jerusalem with the captivity which had been carried away with Jeconiah king of Judah, whom Nebuchadnezzar the king of Babylon had carried away.

And he brought up Hadassah, that is, Esther, his uncle's daughter: for she had neither father nor mother, and the maid was fair and beautiful; whom Mordecai, when her father and mother were dead, took for his own daughter.

So it came to pass, when the king's commandment and his decree was heard, and when many maidens were gathered together unto Shushan the palace, to the custody of Hegai, that Esther was brought also unto the king's house, to the custody of Hegai, keeper of the women.

And the maiden pleased him, and she obtained kindness of him; and he speedily gave her her things for purification, with such things as belonged to her, and seven maidens, which were meet to be given her, out of the king's house: and he preferred her and her maids unto the best place of the house of the women.

10 Esther had not shewed her people nor her kindred: for Mordecai had charged her that she should not shew it.

11 And Mordecai walked every day before the court of the women's house, to know how Esther did, and what should become of her.

12 Now when every maid's turn was come to go in to king Ahasuerus, after that she had been twelve months, according to the manner of the women, (for so were the days of their purifications accomplished, to wit, six months with oil of myrrh, and six months with sweet odours, and with other things for the purifying of the women;)

13 Then thus came every maiden unto the king; whatsoever she desired was given her to go with her out of the house of the women unto the king's house.

14 In the evening she went, and on the morrow she returned into the second house of the women, to the custody of Shaashgaz, the king's chamberlain, which kept the concubines: she came in unto the king no more, except the king delighted in her, and that she were called by name.

15 Now when the turn of Esther, the daughter of Abihail the uncle of Mordecai, who had taken her for his daughter, was come to go in unto the king, she required nothing but what Hegai the king's chamberlain, the keeper of the women, appointed. And Esther obtained favour in the sight of all them that looked upon her.

16 So Esther was taken unto king Ahasuerus into his house royal in the tenth month, which is the month Tebeth, in the seventh year of his reign.

17 And the king loved Esther above all the women, and she obtained grace and favour in his sight more than all the virgins; so that he set the royal crown upon her head, and made her queen instead of Vashti.

18 Then the king made a great feast unto all his princes and his servants, even Esther's feast; and he made a release to the provinces, and gave gifts, according to the state of the king.

19 And when the virgins were gathered together the second time, then Mordecai sat in the king's gate.

20 Esther had not yet shewed her kindred nor her people; as Mordecai had charged her: for Esther did the commandment of Mordecai, like as when she was brought up with him.

21 In those days, while Mordecai sat in the king's gate, two of the king's chamberlains, Bigthan and Teresh, of those which kept the door, were wroth, and sought to lay hands on the king Ahasuerus.

22 And the thing was known to Mordecai, who told it unto Esther the queen; and Esther certified the king thereof in Mordecai's name.

23 And when inquisition was made of the matter, it was found out; therefore they were both hanged on a tree: and it was written in the book of the chronicles before the king.

After these things did king Ahasuerus promote Haman the son of Hammedatha the Agagite, and advanced him, and set his seat above all the princes that were with him.

And all the king's servants, that were in the king's gate, bowed, and reverenced Haman: for the king had so commanded concerning him. But Mordecai bowed not, nor did him reverence.

Then the king's servants, which were in the king's gate, said unto Mordecai, Why transgressest thou the king's commandment?

Now it came to pass, when they spake daily unto him, and he hearkened not unto them, that they told Haman, to see whether Mordecai's matters would stand: for he had told them that he was a Jew.

And when Haman saw that Mordecai bowed not, nor did him reverence, then was Haman full of wrath.

And he thought scorn to lay hands on Mordecai alone; for they had shewed him the people of Mordecai: wherefore Haman sought to destroy all the Jews that were throughout the whole kingdom of Ahasuerus, even the people of Mordecai.

In the first month, that is, the month Nisan, in the twelfth year of king Ahasuerus, they cast Pur, that is, the lot, before Haman from day to day, and from month to month, to the twelfth month, that is, the month Adar.

And Haman said unto king Ahasuerus, There is a certain people scattered abroad and dispersed among the people in all the provinces of thy kingdom; and their laws are diverse from all people; neither keep they the king's laws: therefore it is not for the king's profit to suffer them.

If it please the king, let it be written that they may be destroyed: and I will pay ten thousand talents of silver to the hands of those that have the charge of the business, to bring it into the king's treasuries.

10 And the king took his ring from his hand, and gave it unto Haman the son of Hammedatha the Agagite, the Jews' enemy.

11 And the king said unto Haman, The silver is given to thee, the people also, to do with them as it seemeth good to thee.

12 Then were the king's scribes called on the thirteenth day of the first month, and there was written according to all that Haman had commanded unto the king's lieutenants, and to the governors that were over every province, and to the rulers of every people of every province according to the writing thereof, and to every people after their language; in the name of king Ahasuerus was it written, and sealed with the king's ring.

13 And the letters were sent by posts into all the king's provinces, to destroy, to kill, and to cause to perish, all Jews, both young and old, little children and women, in one day, even upon the thirteenth day of the twelfth month, which is the month Adar, and to take the spoil of them for a prey.

14 The copy of the writing for a commandment to be given in every province was published unto all people, that they should be ready against that day.

15 The posts went out, being hastened by the king's commandment, and the decree was given in Shushan the palace. And the king and Haman sat down to drink; but the city Shushan was perplexed.