Add parallel Print Page Options

Gods overwinning op koning Og

‘Daarna trokken wij in de richting van het land Basan, waar Og koning was. Hij rukte op met zijn hele leger en raakte slaags met ons bij Edreï. Maar de Here zei mij dat wij niet bang voor hem hoefden te zijn. “Zijn hele volk en al zijn land geef Ik u,” zei de Here mij. “U moet met hem hetzelfde doen als met koning Sichon van de Amorieten bij Chesbon.” De Here hielp ons in de strijd tegen koning Og en zijn volk en wij doodden hen allen. Wij veroverden al zijn zestig steden, de hele streek van Argob in het koninkrijk van Og in Basan. Het waren zestig sterke steden met hoge muren en stevige poorten, plus nog veel onversterkte steden. Wij vernietigden alle steden volledig, net zoals bij koning Sichon van Chesbon. De hele bevolking werd gedood: mannen, vrouwen en kinderen. Alleen het vee en de buit hielden wij voor onszelf. Wij hadden toen het hele gebied van de twee Amoritische koningen ten oosten van de Jordaan in handen, een gebied dat zich uitstrekt van het dal van de Arnon tot aan de berg Hermon. De Sidoniërs noemden de berg Hermon Sirjon en de Amorieten Senir. 10 We hadden toen alle steden op de hoogvlakte veroverd en bezetten Gilead en Basan tot aan de steden Salcha en Edreï. 11 Koning Og van Basan was de laatste van de Refaïeten. Zijn bed, dat wordt bewaard in Rabba, een Ammonitische stad, was van ijzer en was ruim vier meter lang en bijna twee meter breed. 12 De stammen Gad en Ruben gaf ik dit veroverde gebied, dat begint bij Aroër aan de Arnon, en de helft van de berg Gilead, met de daarbij behorende steden. 13 De halve stam van Manasse kreeg de rest van Gilead en het voormalige koninkrijk van koning Og, de streek van Argob. (Basan wordt soms het Land van de Reuzen genoemd). 14 De familie van Jaïr, van de halve stam Manasse, kreeg de hele streek van Argob (Basan) tot aan het gebied van de Gesurieten en Maächatieten. Zij noemden hun gebied naar zichzelf, Havvoth-Jaïr (Dorpen van Jaïr). Zo heet het nu nog. 15 Gilead gaf ik aan de familie Machir. 16 De stammen Ruben en Gad ontvingen het gebied dat zich uitstrekte van de Jabbok in Gilead (die de grens met de Ammonieten vormde) tot het midden van het dal van de Arnon. 17 Zij kregen ook de Arabah (ook wel Vlakte genoemd) in het westen aan de Jordaan grenzend, van Kinneret tot de berg Pisga en de Zoutzee (ook wel de Zee der Vlakte genoemd). 18 Toen herinnerde ik de stammen Gad en Ruben en de halve stam Manasse eraan dat, ook al had de Here het hun nu al gegeven, zij zich pas in dit gebied konden vestigen als hun gewapende mannen met de andere stammen de Jordaan waren overgestoken naar het land dat de Here hun gaf. 19 “Maar uw vrouwen en kinderen,” zei ik tegen hen, “mogen hier blijven wonen in de steden die de Here u heeft gegeven. Zij kunnen dan voor het vele vee zorgen 20 totdat u terugkeert, nadat de Here ook de andere stammen heeft laten overwinnen. Wanneer zij het land dat de Here, uw God, hun aan de overkant van de Jordaan heeft gegeven, hebben veroverd, mag u teruggaan naar uw eigen land hier.” 21 Toen zei ik tegen Jozua: “U hebt gezien wat de Here, uw God, met die twee koningen heeft gedaan. Hetzelfde moet u doen met de koninkrijken aan de overzijde van de Jordaan. 22 Wees niet bang voor de volken die daar leven, want de Here, uw God, zal voor u vechten.”

23-25 In die tijd smeekte ik de Here: “Och Here God, laat mij alstublieft ook oversteken naar het beloofde land—het goede land aan de overkant van de Jordaan met zijn mooie gebergte—en de Libanon. Ik wil zo graag het eindresultaat zien van de grootheid en kracht die U ons hebt laten zien. Want welke God in de hemelen of op aarde kan doen wat U voor ons hebt gedaan?” 26 Maar de Here was vertoornd op mij wegens u en luisterde niet naar mij. “Praat er niet meer over,” beval Hij mij, 27 “maar klim naar de top van de berg Pisga vanwaar u elke richting kunt uitkijken, dan zult u het land in de verte zien liggen. Maar zelf mag u de Jordaan niet oversteken. 28 Bereid Jozua voor, zodat hij u kan opvolgen en bemoedig hem, want hij moet het volk naar de overkant leiden om het land te veroveren dat u vanaf de bergtop zult zien.” 29 Zo bleven wij in het dal tegenover Bet-Peor.’

Wetten om na te leven

‘Israël, luister goed naar de wetten die ik u nu leer. Gehoorzaam deze als u wilt blijven leven en het land dat de Here, uw God, uw voorouders heeft gegeven, wilt binnentrekken en veroveren. Voeg hier geen wetten aan toe en zwak ze niet af. Gehoorzaam ze, want zij zijn afkomstig van de Here, uw God. U hebt gezien wat de Here u aandeed bij Baäl-Peor, waar Hij velen doodde omdat zij afgoden vereerden. Maar ieder die de Here toen trouw bleef, is op dit moment nog in leven.

Dit zijn de wetten die u moet naleven in het land waarin u voortaan zult wonen. Zij komen van de Here, uw God. Hij heeft ze mij gegeven om ze aan u door te geven. Als u ze naleeft, zult u de naam krijgen een wijs en intelligent volk te zijn. Als de omringende volken van deze wetten horen, zullen zij uitroepen: “Geen ander volk is zo wijs en verstandig als Israël!” Is er ergens een volk dat zijn goden zó dichtbij zich heeft zoals wij de Here, onze God, die wij altijd kunnen aanroepen? Welk ander groot volk heeft zulke rechtvaardige wetten als die ik u vandaag geef? Zorg ervoor dat u nooit vergeet wat God voor u heeft gedaan en waarvan u getuige was. Laten zijn wonderen een diepe en blijvende invloed op uw leven hebben. Vertel uw kinderen en kleinkinderen over de machtige wonderen die Hij deed. 10 Vertel hen vooral over die dag dat u bij de berg Horeb voor de ogen van de Here stond en Hij tegen mij zei: “Roep het volk voor Mij bijeen en Ik zal de Israëlieten onderwijzen, zodat zij leren altijd ontzag voor Mij te hebben en mijn wetten aan hun kinderen zullen leren.” 11 U stond bij de voet van de berg, terwijl de berg in brand stond, de vlammen laaiden hoog op in de lucht, omgeven door zwarte wolken en diepe duisternis. 12 De Here sprak tegen u vanuit het vuur, u hoorde zijn stem, maar zag Hem niet. 13 Hij maakte u de regels van zijn verbond bekend, de Tien Geboden die u moet gehoorzamen en Hij schreef die op twee stenen plaquettes. 14 Bij die gelegenheid droeg de Here mij op u de wetten door te geven die u moet naleven wanneer u in het beloofde land aankomt. 15 Maar pas op! U hebt die dag toen Hij vanuit het vuur tegen u sprak op de berg Horeb, geen gedaante gezien. 16,17 Verontreinig uzelf dus niet door te proberen een beeld van God te maken: een afgodsbeeld in de vorm van een man, een dier, een vogel, 18 een klein dier, dat laag bij de grond leeft of een vis. 19 En kijk niet naar de hemel om de zon, de maan of de sterren te aanbidden, die de Here voor alle volken op aarde heeft gemaakt. 20 Nee, de Here heeft u uit de gevangenis van Egypte bevrijd om zijn eigen volk te worden, zijn eigen erfenis, dat is wat u op dit moment bent. 21,22 Maar de Here werd toornig op mij wegens u, Hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken naar het goede land dat Hij u gaf als uw erfdeel. Ik moet aan deze zijde van de rivier sterven. U zult de rivier echter oversteken en het goede land in bezit nemen. 23 Pas er voor op dat u het verbond met de Here niet verbreekt door afgodsbeelden te maken! Want de Here heeft dat uitdrukkelijk verboden. 24 De Here is een verterend vuur, een jaloerse God.

25 Wanneer later uw kinderen en kleinkinderen zijn geboren en u al een lange tijd in het land woont en u zichzelf verontreinigt door afgodsbeelden te maken en tegen Hem te zondigen, zal de Here erg toornig worden. 26 Daarom roep ik nu de hemel en de aarde als getuigen aan dat u dan in het land zult worden vernietigd. Uw dagen daar zullen dan slechts kort zijn, u zult totaal worden vernietigd. 27 De Here zal u onder de andere volken verspreiden en uw aantal zal nog slechts klein zijn. 28 Daar in die verre landen zult u houten en stenen afgodsbeelden vereren, die door mensen zijn gemaakt. Afgoden, die niet kunnen horen of zien en niet kunnen eten of ruiken.

29 Maar u zult vandaar toch weer op zoek gaan naar de Here, uw God. U zult Hem vinden als u Hem met hart en ziel zoekt. 30 Als die bittere dagen over u komen, zult u uiteindelijk terugkeren naar de Here, uw God, en luisteren naar wat Hij u zegt. 31 Want de Here, uw God, is barmhartig. Hij zal u niet in de steek laten of vernietigen, noch het verbond vergeten dat Hij met uw voorouders heeft gesloten. 32 Bekijk de geschiedenis eens—teruggaand tot de tijd dat God de mens op aarde schiep—en zoek van het ene eind van de hemel tot het andere om zoiets te vinden als dit: 33 een heel volk hoorde de stem van God vanuit het vuur, zoals u het hoorde en het bleef leven! 34,35 Waar vindt u een god die een volk uit de slavernij bevrijdt met vreselijke plagen, machtige wonderen, oorlog en angst? Dat deed de Here, uw God, voor u in Egypte waar u zelf bij stond. Hij deed dit zodat u goed zou weten dat de Here God is en dat er niemand is zoals Hij. 36 Hij liet u zijn stem vanuit de hemel horen toen Hij u opdrachten gaf en liet u een zuil van vuur op de aarde zien, u hoorde Hem zelfs spreken vanuit het midden van het vuur. 37 Omdat Hij van uw voorouders hield en besloot hun nakomelingen te zegenen, leidde Hij u persoonlijk door zijn macht uit Egypte. 38 Hij verdreef andere, veel grotere volken dan u en gaf hun land als een erfenis aan u. En nu is het zover!

39 Daarom zeg ik u vandaag en dat moet u goed onthouden: de Here is de God van hemel en aarde en er is geen andere God dan Hij! 40 De wetten en geboden die ik u hier vandaag doorgeef, moet u gehoorzamen, dan zal het u en uw kinderen goed gaan en mag u voor altijd wonen in het land, dat de Here, uw God, u geeft.’

41 Toen gaf Mozes bij het aanbreken van de morgen de Israëlieten opdracht drie steden ten oosten van de Jordaan apart te houden 42 als plaatsen waarheen iemand kon vluchten die een ander per ongeluk had gedood. 43 Deze steden waren Beser, op de hoogvlakte in de woestijn, voor de stam van Ruben, Ramot in Gilead voor de stam van Gad en Golan in Basan voor de stam van Manasse.

44-46 Hieronder volgen de wetten die Mozes aan de Israëlieten gaf toen zij Egypte verlieten en verbleven ten oosten van de Jordaan in de buurt van de stad Bet-Peor. Dit land was vroeger in het bezit van de Amorieten en hun koning Sichon, die in Chesbon woonde. Hij en zijn volk werden door Mozes en de Israëlieten vernietigd. 47 Israël veroverde diens land en dat van koning Og van Basan, beiden waren Amoritische koningen, die ten oosten van de Jordaan regeerden. 48,49 Israël veroverde ook het gehele gebied tussen Aroër aan de rand van het dal van de Arnon en de berg Sion—ook wel Hermon genoemd—en al het vlakke land ten oosten van de Jordaan tot aan de Zoutzee, aan de voet van de hellingen van de berg Pisga.

Hoe koning Og werd verslagen

Toen we in de richting van Bazan trokken, kwam koning Og van Bazan ons met zijn hele leger tegemoet. Bij Edreï viel hij ons aan. Maar de Heer zei tegen mij: 'Wees niet bang voor hem. Ik zal ervoor zorgen dat jullie hem en zijn hele leger zullen verslaan. Jullie zullen met hem hetzelfde doen als met koning Sihon die in Hesbon woonde.' En onze Heer God zorgde ervoor dat we ook koning Og en zijn hele leger konden verslaan. We lieten niemand van hen in leven. We veroverden ook alle 60 steden in het koninkrijk van Og in Bazan. Dus het hele gebied van Argob. Het waren allemaal sterke steden met hoge muren met deuren en grendels. Verder nog een heel aantal steden zónder muren. We doodden alle mannen, vrouwen en kinderen, zoals we ook bij koning Sihon van Hesbon hadden gedaan. Maar al het vee en alle spullen uit de steden namen we mee als buit.

Zo veroverden we aan de oostkant van de Jordaan het land van de twee koningen van de Amorieten. We veroverden het hele gebied vanaf de beek de Arnon tot aan de berg Hermon. (De Sidoniërs noemen die berg Sirjon. De Amorieten noemen hem Senir.) 10 Zo veroverden we al hun steden op de vlakte, dus heel Gilead en heel Bazan tot Salcha en Edreï. Dat zijn alle steden van het koninkrijk van Og in Bazan. 11 (Koning Og van Bazan was de laatste van het volk van reuzen. Hij had een ijzeren rustbank.[a] Die wordt bewaard in de stad Rabba van de Ammonieten. Zijn rustbank is 9 el (4 m) lang en 4 el (1,8 m) breed, gemeten met de gewone el.)

Hoe het land van Og werd verdeeld onder de stammen

12 Zo veroverden we toen dat land. Daarvan gaf ik het gebied vanaf Aroër aan de beek Arnon, en de helft van de bergen van Gilead en de steden die daar liggen, aan de stammen van Ruben en Gad. 13 De rest van Gilead met heel Bazan, dus het koninkrijk van Og, gaf ik aan de halve stam van Manasse. Zo kregen zij dus samen het hele gebied Argob. (Het hele land Bazan wordt het land van de reuzen genoemd.) 14 Jaïr, uit de stam van Manasse, kreeg de hele streek van Argob tot de streek van de Gezurieten en de Maächatieten. Hij noemde die streek naar zichzelf: Bazan Havvot Jaïr (= 'de dorpen van Jaïr'). Zo heet die streek nog steeds. 15 Aan Machir, ook uit de stam van Manasse, gaf ik Gilead. 16 Aan de stammen van Ruben en Gad gaf ik het gebied vanaf Gilead tot aan de Arnon. De zuidgrens liep door het midden van deze beek. De noordgrens was de beek de Jabbok. Daar begint het gebied van de Ammonieten. 17 Verder gaf ik hun de vlakte en de Jordaan met het gebied dat daarbij hoort, vanaf Kinneret tot aan de Zoutzee in de vlakte, dus tot aan Asdot-Pisga aan de oostkant van de Zoutzee.

18 In die tijd beval ik de stammen van Ruben en Gad en de halve stam van Manasse: 'Jullie Heer God heeft jullie dit land gegeven. Jullie mogen het hebben. Maar dan moeten jullie wel vooraan het leger van de andere stammen de Jordaan oversteken. Alle mannen die met het leger kunnen meegaan, moeten mee. 19 Alleen jullie vrouwen, kinderen en vee (ik weet dat jullie veel vee hebben) mogen achterblijven in de steden die ik jullie heb gegeven. 20 Jullie moeten met de andere stammen meestrijden. Totdat de Heer ook aan hen vrede en rust zal hebben gegeven, net zoals Hij aan jullie heeft gegeven. De Heer God gaat hun het land aan de overkant van de Jordaan geven. Jullie moeten hen helpen dat te veroveren. Daarna mogen jullie teruggaan naar het land dat ik aan jullie heb gegeven.'

21 Tegen Jozua zei ik: 'Je hebt met eigen ogen gezien wat jullie Heer God met deze twee koningen heeft gedaan. De Heer zal hetzelfde doen met alle andere koninkrijken waar je nog naartoe gaat. 22 Wees dus niet bang voor hen, want de Heer God strijdt Zelf voor jullie.'

Hoe Mozes God smeekte om ook het beloofde land in te mogen gaan

23 Ook smeekte ik de Heer toen: 24 'U bent nog maar net begonnen met mij te laten zien hoe sterk en machtig U bent. Want welke god in de hemel of op de aarde kan zulke geweldige dingen doen als U? 25 Laat mij alstublieft de Jordaan oversteken. Dan kan ik het prachtige land zien dat aan de overkant ligt, dat prachtige bergland en de Libanon.' 26 Maar door jullie schuld was de Heer boos op mij. Hij wilde niet naar me luisteren. Hij zei tegen mij: 'Zo is het genoeg. Ik wil je er niet meer over horen. 27 Klim naar de top van de Pisga en kijk naar het westen, noorden, zuiden en oosten. Kijk goed rond, want je zal de Jordaan niet oversteken. 28 Maar zeg tegen Jozua wat hij moet doen. Want hij zal de leiding van je overnemen. Bereid hem goed voor op zijn taak. Want hij zal het volk naar de overkant brengen. Hij zal ervoor zorgen dat dit volk het land krijgt dat jij zal zien.' 29 En we bleven in het dal tegenover Bet-Peor.

Mozes moedigt het volk aan om zich aan de wet van God te houden

Israël, luister dan nu goed naar de wetten en leefregels die ik jullie leer. Want als jullie je daaraan houden, zal het goed met jullie gaan. Dan zullen jullie het land veroveren dat de Heer, de God van jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob, jullie wil geven. Verander niets aan de wetten van de Heer God die ik jullie geef. Je mag er niets aan toevoegen en je mag er niets vanaf halen. Houd je er heel precies aan.

Jullie hebben met eigen ogen gezien wat God heeft gedaan toen jullie Baäl-Peor waren gaan aanbidden. Hij heeft toen alle mannen en vrouwen die Baäl-Peor aanbaden, gedood. Maar omdat júllie trouw bleven aan jullie Heer God, zijn júllie nog in leven. Ik heb jullie Gods wetten en leefregels geleerd, zoals mijn Heer God mij had bevolen. Daar moeten jullie je aan houden als jullie in het land wonen dat jullie gaan veroveren. Als de volken om jullie heen deze wetten horen, zullen ze jullie wijs en verstandig vinden. Ze zullen zeggen: 'Wat is dat grote volk toch wijs en verstandig!' Onze Heer God is heel dicht bij ons. Geen ander volk, hoe groot het ook is, heeft een god die zó dichtbij is. Hij is bij ons, telkens als we Hem om hulp roepen. En geen ander volk, hoe groot het ook is, heeft zulke rechtvaardige wetten als wij. Namelijk deze hele wet die ik jullie nu geef.

Maar let op: vergeet vooral niet wat jullie met eigen ogen allemaal hebben gezien. Jullie mogen het je leven lang niet vergeten. Vertel het aan jullie kinderen en kleinkinderen. 10 Vertel hun van de dag dat jullie bij de berg Horeb vóór de Heer God stonden. De Heer had toen tegen mij gezegd: 'Roep het hele volk bij elkaar, dan zal Ik tot hen spreken. Dan zullen ze leren om hun leven lang diep ontzag voor Mij te hebben. Dan zullen ze dat ook aan hun kinderen leren.' 11 Jullie stonden onderaan de berg. Op de top zagen jullie vlammen die tot aan de hemel oplaaiden. Het was aardedonker. Want er hingen dikke, donkere wolken op de berg. 12 En de Heer sprak tegen jullie vanuit het vuur. Jullie hoorden wel een stem, maar zagen niemand. Er was alleen een stem. 13 Hij vertelde jullie het verbond waaraan jullie je moesten houden. Dat waren de Tien Leefregels. Hij schreef die op, op twee platte stenen. 14 En de Heer gaf mij het bevel om jullie al zijn wetten en leefregels te leren. Hij wil dat jullie je daaraan houden in het land dat jullie nu gaan veroveren.

15 Denk er om: jullie zagen de Heer niet toen Hij op Horeb vanuit het vuur tegen jullie sprak. Zijn gestalte was niet te zien. 16 Daarom mogen jullie niet één of ander beeld van de Heer God maken. Want dan zijn jullie Hem ongehoorzaam. 17+18 Jullie mogen geen godenbeeld van Hem maken. Niet in de vorm van een man of vrouw, en niet in de vorm van een dier, een vogel, een kruipend dier of een vis. 19 Ook mogen jullie de zon, de maan en de sterren niet als goden aanbidden. Laat je niet verleiden om die te aanbidden en te dienen. Want de Heer God heeft de zon, de maan en de sterren aan de mensen gegeven en het zijn dus zelf geen goden. 20 De Heer heeft jullie gered uit de hel van Egypte. Hij heeft jullie daaruit meegenomen om jullie tot zijn eigen volk te maken. En dat zijn jullie nu ook.

21 Maar door jullie schuld werd de Heer boos op mij. Hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken. Ik zal niet in het prachtige land komen dat de Heer jullie gaat geven. 22 Ik zal aan deze kant van de Jordaan sterven en de Jordaan niet oversteken. Maar júllie zullen oversteken en dat prachtige land gaan veroveren. 23 Vergeet nooit het verbond dat jullie Heer God met jullie heeft gesloten. Vergeet nooit dat jullie geen enkel godenbeeld mogen maken, in wat voor vorm dan ook. Dat heeft de Heer God verboden. 24 Want jullie Heer God is als een vuur dat alles verbrandt. Hij is een jaloers God en wil niet dat jullie andere goden aanbidden.

25 Jullie zullen in het land wonen en kinderen en kleinkinderen krijgen. Als jullie dan oud geworden zijn, ga dan nog steeds geen godenbeelden maken, in wat voor vorm dan ook. Want daarmee zouden jullie je Heer God ongehoorzaam zijn. Doe niets wat de Heer slecht vindt, niets waarmee jullie je Heer God beledigen. 26 Want als jullie Hem woedend maken, zullen jullie al heel gauw sterven in het land dat jullie aan de overkant van de Jordaan gaan veroveren. Ik zweer vandaag bij de hemel en de aarde dat jullie daar dan niet lang zullen leven. Jullie volk zal dan helemaal vernietigd worden. 27 De Heer zal jullie over de andere volken verspreiden. Er zal daar maar een heel klein aantal van jullie overblijven. 28 Jullie zullen daar andere goden moeten aanbidden en dienen, goden die door mensen zijn gemaakt. Beelden van hout en van steen, die niet zien, niet horen, niet eten en niet ruiken. 29 Dan zullen jullie daar weer naar jullie Heer God gaan verlangen. En als jullie met je hele hart naar Hem verlangen, zullen jullie Hem weer vinden.

30 Als jullie in de verre toekomst in grote nood zullen zijn, en al die dingen met jullie gebeuren, zullen jullie uiteindelijk teruggaan naar jullie Heer God. En dan zullen jullie Hem gehoorzaam zijn. 31 Want jullie Heer God is een God die vergeeft en medelijden heeft. Hij zal jullie niet in de steek laten en jullie niet doden. Hij zal nooit vergeten dat Hij een verbond had gesloten met jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob.

32 Kijk eens naar vroeger, toen jullie er nog niet waren. Hebben jullie wel eens gehoord dat ooit eerder in de geschiedenis van de aarde zulke geweldige dingen zijn gebeurd? 33 Heeft ooit eerder een volk de stem van God horen spreken vanuit het vuur? Maar júllie hebben Gods stem gehoord en toch zijn jullie in leven gebleven! 34 Heeft God ooit eerder een volk gered uit de macht van een ander volk? Heeft Hij ooit eerder op een machtige manier, met zulke grote wonderen en grote rampen een volk gered, zoals jullie Heer God voor jullie heeft gedaan? 35 Jullie hebben deze dingen gezien, zodat jullie zouden weten dat de Heer de enige God is. Er is geen andere God dan Hij. 36 Hij heeft jullie zijn stem uit de hemel laten horen. Zo wilde Hij jullie leren hoe jullie moeten leven en hoe jullie Hem moeten dienen. Jullie hebben zijn vuur gezien. Jullie hebben Hem vanuit dat vuur horen spreken. 37 Hij heeft jullie op een machtige manier Zelf uit Egypte bevrijd. Dat deed Hij omdat Hij van jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob hield, en hun familie heeft uitgekozen. 38 En Hij heeft volken die groter en machtiger zijn dan jullie, voor jullie weggejaagd. Zo bracht Hij jullie in hun land en gaf het aan jullie. En nu is het zo ver! 39 Denk er dus goed om dat de Heer de enige God is in de hemel daarboven en op de aarde hier beneden. Er is geen andere God. 40 Houd je dus aan zijn wetten en leefregels die ik jullie nu geef. Dan zal het goed gaan met jullie en met jullie kinderen. Dan zullen jullie lang leven in het land dat jullie Heer God voor altijd aan jullie gaat geven."

Vrijsteden in het gebied aan de oostkant van de Jordaan

41 Toen wees Mozes drie steden aan als vrijsteden aan de oostkant van de Jordaan. 42 Als iemand per ongeluk iemand anders zou hebben gedood, zou hij daarheen kunnen vluchten. Daar zou hij niet gedood mogen worden door de man die wraak komt nemen voor de dood van die ander. 43 Voor de stam van Ruben wees hij Bezer als vrijstad aan, in de woestijn op de vlakte. Voor de stam van Gad: de stad Ramot in Gilead. Voor de stam van Manasse: de stad Golan in Bazan.

Mozes leert Israël de Tien Leefregels van God

44 Dit is de wet die Mozes aan de Israëlieten gaf. 45 Dit zijn alle wetten en leefregels[b] die Mozes aan de Israëlieten heeft gegeven toen ze uit Egypte waren vertrokken. 46 Hij leerde hun die aan de oostkant van de Jordaan, in het dal bij Bet-Peor, in het land van Sihon. Sihon was de koning van de Amorieten die in Hesbon had gewoond. Mozes en de Israëlieten hadden Sihon verslagen tijdens hun tocht uit Egypte. 47 Ze hadden zijn land veroverd, samen met het land van koning Og van Bazan. Sihon en Og waren de koningen van de Amorieten die aan de oostkant van de Jordaan woonden. 48 Het gebied van de Amorieten was vanaf Aroër, dat aan de oever van de beek Arnon ligt, tot aan de berg Sirjon (dat is de Hermon) 49 en de hele vlakte aan de oostkant van de Jordaan en de Zoutzee, tot aan Asdot-Pisga. (lees verder)

Footnotes

  1. Deuteronomium 3:11 Waarschijnlijk wordt met die rustbank niet zijn bed bedoeld, maar zijn doodskist, een sarcofaag. Normaal werd een sarcofaag van steen gemaakt, niet van ijzer.
  2. Deuteronomium 4:45 Deze tien leefregels worden ook de Tien Geboden genoemd. De Joden noemen ze de Tien Woorden van God. Je zou ze kunnen zien als de grondwet voor het volk Israël. Alle andere wetten die hierna genoemd worden, zijn toepassingen van deze tien leefregels / wetten / woorden.