Add parallel Print Page Options

Het visioen van de vier grote dieren

In het eerste regeringsjaar van koning Belsazar had Daniël een droom. Hij kreeg visioenen terwijl hij op bed lag en schreef ze later op. Dit is het verslag van wat hij droomde.

In mijn nachtelijke droom zag ik de winden uit alle vier de windstreken losbarsten in een hevige storm die de grote zee geselde. Vier grote dieren rezen op uit het water, alle vier verschillend. De eerste zag eruit als een leeuw, maar had ook arendsvleugels! Terwijl ik bleef kijken, werden zijn vleugels uitgerukt. Hij kon niet langer vliegen, maar werd opgetild en op zijn voeten overeind gezet als een mens en kreeg het verstand van een mens. Het tweede dier leek op een beer. Hij had zijn ene poot opgeheven en hield drie ribben in zijn bek. Ik hoorde een stem zeggen: ‘Sta op! Eet veel vlees!’ Daarna keek ik naar het derde dier. Dit zag eruit als een panter, maar op zijn rug zaten vier vleugels als van een vogel en hij had vier koppen. Hem werd veel macht gegeven.

Terwijl ik toekeek in mijn droom, zag ik een vierde dier. Hij was afschrikwekkend en zag er geweldig sterk uit! Hij verscheurde zijn voedsel met zijn grote ijzeren tanden en het overige vertrapte hij onder zijn poten. Dit dier was heel anders dan de vorige dieren en had tien horens. Terwijl ik op de horens lette, verscheen er plotseling een andere kleine hoorn tussen. Drie van de eerste horens werden ervoor uitgerukt. Deze kleine hoorn had ogen die leken op mensenogen en een mond die allerlei grootspraak uitsloeg.

Ik keek toe hoe er tronen werden neergezet en er een Hoogbejaarde plaatsnam. Zijn kleren waren sneeuwwit en zijn haar wit als zuivere wol. Hij zat op een vlammende troon die op eveneens vlammende wielen reed. 10 Een vuurstroom steeg naar boven en vloeide voor Hem uit. Miljoenen dienden Hem en miljarden mensen stonden vóór Hem. Het gerechtshof ging zitten en de boeken werden geopend. 11 Terwijl ik keek, hoorde ik de overmoedige woorden van de hoorn van het vierde dier. Ik bleef kijken tot hij werd gedood en zijn lichaam werd verbrand. 12 Wat de drie andere dieren betreft: hun werd hun macht ontnomen, maar zij mochten nog enige tijd blijven leven.

13 Daarna zag ik in mijn droom de aankomst van iemand die er uitzag als een Mensenzoon. Hij kwam op de wolken van de hemel en werd naar de Hoogbejaarde geleid. 14 Hij ontving macht en heerschappij om te regeren en werd overladen met eerbewijzen. Mensen van allerlei verschillende volken en talen dienden Hem. Hij zal eeuwig heersen en aan zijn macht zal geen einde komen. Zijn koningschap is zó geweldig dat het nooit ten val zal komen.

15 Ik, Daniël, was diep onder de indruk door alles wat ik had gezien en de visioenen brachten me in verwarring. 16 Daarom ging ik naar een van de omstanders en vroeg hem naar de betekenis van dit alles. Hij legde het mij uit. 17 ‘Die vier grote dieren,’ zei hij, ‘verbeelden vier koningen die uit de aarde zullen opkomen en heersen. 18 Daarna zal het heilige volk van God, de Allerhoogste, de macht krijgen en de wereld voor altijd regeren, tot in alle eeuwigheid.’ 19 Toen vroeg ik wat dat vierde dier te betekenen had dat zo verschilde van de andere dieren en er zo gruwelijk uitzag met zijn ijzeren tanden en koperen klauwen, waarmee hij zijn voedsel verscheurde en het overige vertrapte onder zijn poten. 20 Ik vroeg ook naar de betekenis van de tien horens op zijn kop en van die ene hoorn die later opkwam en waarvoor er drie uitvielen. En waarom hij ogen had en een mond die brallerige taal uitsloeg en waarom hij groter was dan de anderen. 21 Want ik had gezien dat deze hoorn vocht tegen de heiligen en van hen won, 22 tot de Hoogbejaarde kwam en zijn heiligen de overwinning gaf. Toen was het moment aangebroken waarop zij de macht kregen. 23 ‘Dat vierde dier,’ vertelde hij mij, ‘is de vierde wereldmacht die de aarde zal regeren. Het zal verschillen van alle andere. Het zal de hele wereld verslinden en alles vertrappen en vernietigen. 24 Zijn tien horens zijn tien koningen die in dat rijk zullen opstaan. Dan zal er nog een koning opstaan die verschilt van de anderen en drie van hen ten val zal brengen. 25 Hij zal tekeer gaan tegen God, de Allerhoogste, en zijn heiligen achtervolgen. Hij zal proberen alle wetten, regels en gebruiken te veranderen. Drieënhalf jaar lang zullen de heiligen aan zijn grillen worden overgeleverd. 26 Maar dan zal er een rechtszitting zijn en hem zal zijn macht ontnomen worden, hij zal voor eeuwig vernietigd worden. 27 Alle naties, koningen en grootheden onder de hemel zullen hun macht kwijtraken aan het heilige volk van God. Hij zal voor eeuwig over alles en iedereen regeren en alle machthebbers zullen Hem dienen en gehoorzamen.’

28 Dit was het einde van de droom. Bij het ontwaken verkeerde ik, Daniël, in grote verwarring. Ik was helemaal ontdaan, maar vertelde niemand wat ik had gezien.

Het visoen van de ram en de geitenbok

In het derde regeringsjaar van koning Belsazar kreeg ik weer een visioen. In dit visioen was ik in Susan, de hoofdstad van het gewest Elam, ik zag mijzelf naast de rivier de Ulai staan. Toen ik om mij heen keek, zag ik een ram met twee lange horens aan de rivier staan. Een van de horens was langer dan de andere, hoewel hij later opkwam. De ram stootte naar het westen, het noorden en het zuiden en niemand kon tegen hem standhouden of zijn slachtoffers redden. Hij deed wat hij wilde en werd erg groot. Terwijl ik geboeid toekeek, verscheen plotseling een geitenbok vanuit het westen. Hij bewoog zich zo snel over de hele aarde voort dat zijn poten de grond zelfs niet raakten. Deze bok had een opvallende hoorn tussen zijn ogen. Hij kwam bij de ram met de twee horens en stormde woest op hem af. Hij viel de ram woedend aan en brak daarbij diens beide horens. De ram was nu hulpeloos en de geitenbok sloeg hem tegen de grond en vertrapte hem. En niemand deed een poging de ram te redden.

De geitenbok werd trots en machtig, maar op het toppunt van zijn macht brak plotseling zijn grote hoorn af en op die plaats kwamen vier opvallende horens op. Zij waren gericht naar de vier windstreken. Een van hen, die klein begon, werd al gauw buitengewoon sterk. Hij viel het zuiden en het oosten aan en vocht ook tegen Israël. 10 Hij reikte tot aan de hemelse machten en haalde een deel ervan neer en vertrapte het. 11 Hij waagde het bovendien de vorst van het hemelse leger uit te dagen door het dagelijkse offer dat aan Hem werd gebracht, af te schaffen en bovendien zijn tempel te ontwijden. 12 Het heiligdom en het dagelijks offer werden het slachtoffer van de wetteloosheid. Daardoor verdwenen waarheid en rechtvaardigheid en triomfeerde het kwaad.

13 Daarna hoorde ik twee heilige engelen met elkaar praten. Een van hen zei: ‘Hoelang zal het nog duren voor het dagelijkse offer weer in ere wordt hersteld? Wanneer zal de ontwijding van de tempel ophouden en Gods volk triomferen?’ 14 De ander antwoordde: ‘Pas over drieëntwintighonderd dagen zal het heiligdom in ere worden hersteld.’

15 Terwijl ik, Daniël, dit visioen zag en het probeerde te begrijpen, stond er plotseling een man voor mij. Tenminste, hij zag eruit als een man. 16 Ik hoorde een menselijke stem van over de rivier de Ulai roepen: ‘Gabriël, vertel hem wat het visioen betekent.’ 17 Hij liep op mij af en van schrik wierp ik mij languit op de grond. ‘Mensenkind,’ zei hij, ‘u moet begrijpen dat dit visioen betrekking heeft op de eindtijd.’ 18 Terwijl hij dat zei, verloor ik het bewustzijn. Hij raakte mij echter aan en hielp mij overeind. 19 ‘Ik ben gekomen,’ zei hij, ‘om u te vertellen wat er gaat gebeuren als de tijd van Gods toorn ten einde loopt. Want wat u hebt gezien, gaat over het vastgestelde tijdstip van het einde. 20 De twee horens van de ram die u hebt gezien, zijn de koningen van Medië en Perzië. 21 De harige geitenbok is de koning van Griekenland en de lange hoorn tussen zijn ogen verbeeldt de eerste grote koning. 22 Daarna zag u dat de eerste hoorn werd afgebroken en dat vier anderen in zijn plaats kwamen. Dit betekent dat het rijk in vier koninkrijken zal uiteenvallen. Maar geen van hen zal zo sterk zijn als het eerste. 23 Deze koninkrijken laten, kort voor zij ten val komen, de boosdoeners de maat vol maken. Dan zal een andere koning aan de macht komen, een hardvochtig en listig man. 24 Hij zal grote kracht bezitten, maar het zal niet zijn eigen kracht zijn. Hij zal ongehoorde verwoestingen aanrichten en wat hij ook doet, het lukt hem allemaal. Hij zal machtige tegenstanders overwinnen en ook het heilige volk te gronde richten. 25 Meester-misleider als hij is, zal hij op drieste wijze velen ombrengen. Hij zal het zelfs wagen de strijd aan te binden met de vorst der vorsten, maar bezegelt daarmee zijn ondergang. Hij zal omkomen, maar niet door toedoen van mensen. 26 En dit visioen over de hoeveelheid dagen is betrouwbaar. Vertel niemand iets over dit visioen, want het gaat over een verre toekomst.’

27 Toen was ik uitgeput en lag enige dagen ziek op bed. Daarna stond ik op en hervatte mijn dienst bij de koning. Ik was verbijsterd over het visioen, maar kon er met niemand over spreken.

Daniël pleit voor Jeruzalem

Het was het eerste regeringsjaar van koning Darius, de zoon van Ahasveros. Darius kwam uit Medië, maar werd toch koning van de Chaldeeën.

In dat eerste jaar van zijn regering las ik, Daniël, de woorden van de Here aan de profeet Jeremia en leidde daaruit af dat Jeruzalem zeventig jaar een verwoeste stad zou blijven. Ik begon de Here God te smeken een eind te maken aan onze ballingschap. Terwijl ik bad, vastte ik. Ik droeg een ruige zak als kleding en bestrooide mijzelf met as. Ik beleed de Here mijn zonden en die van mijn volk.

‘Here,’ bad ik, ‘U bent een grote en ontzagwekkende God. U bent trouw in het nakomen van uw beloften. U bent genadig en goed voor de mensen die U liefhebben en uw geboden naleven. Wij hebben gezondigd en overtredingen begaan. Wij hebben ons goddeloos gedragen en zijn ongehoorzaam geweest. Wij hebben uw geboden naast ons neergelegd. Wij hebben niet willen luisteren naar uw profeten die in uw naam hebben gesproken tegen onze koningen, vorsten, voorvaderen en het hele volk. Here, U bent rechtvaardig, maar wij schamen ons over onze zonden. Ja, dit geldt vandaag de dag voor zowel de mannen uit Juda, als voor de inwoners van Jeruzalem en heel Israël. Het geldt voor iedereen, of we nu ver weg of dichtbij wonen, of naar welk land U ons ook hebt verdreven vanwege onze ontrouw aan U. Here, wij en onze koningen, vorsten en vaders schamen ons diep over onze zonden tegen U. Maar de Here, onze God, heeft medelijden en vergeeft ons hoewel wij Hem ongehoorzaam zijn geweest. 10 Wij hebben niet naar de stem van de Here, onze God, geluisterd. Wij hebben ons niet gehouden aan de wetten die U ons door uw profeten hebt gegeven. 11 Ja, heel Israël heeft uw wet overtreden en zich van U afgekeerd door niet naar uw stem te luisteren. Vanwege onze zonden heeft God ons met een vreselijke en door een eed bekrachtigde vervloeking getroffen, zoals die was opgeschreven in de wet van zijn dienaar Mozes. 12 God heeft ons nog zó gewaarschuwd, maar moest ten slotte wel zijn dreigementen uitvoeren. Nog nooit heeft zoʼn ramp plaatsgehad als die ons en onze overheid in Jeruzalem heeft getroffen. 13 Alle ellende en straf, waarover is geschreven in de wet van Mozes, is werkelijkheid voor ons geworden. Maar zelfs toen nog weigerden wij ons te bekeren en zo de Here van gedachten te laten veranderen. Zijn waarheid vonden wij niet belangrijk. 14 Daarom heeft de Here ons welbewust gestraft. Want de Here, onze God, is rechtvaardig in alles wat Hij doet, maar wij wilden niet naar Hem luisteren. 15 Here, onze God, U hebt uw volk met veel machtsvertoon uit Egypte geleid en uw naam is daardoor wereldwijd bekend geworden. Wij hebben gezondigd en goddeloos geleefd. 16 Here, laat toch ter wille van uw gerechtigheid uw toorn tegen uw eigen stad Jeruzalem, uw heilige berg, worden afgewend. Want vanwege onze zonden en die van onze voorouders drijven de heidenen rondom de spot met uw volk en met Jeruzalem. 17 Onze God, luister naar het gebed van mij, uw dienaar! Luister naar mijn smeken! Laat uw gezicht genadig oplichten over uw verwoeste heiligdom, ter wille van Uzelf. 18 God, luister toch naar ons, kijk naar onze miserabele toestand. Kijk eens hoe de stad waaraan uw naam verbonden is, in puin ligt. Wij smeken U dit niet omdat wij zelf zo goed zijn, maar op grond van uw grote barmhartigheid voor ons. 19 Here, luister toch! Here, vergeef ons toch! Doe iets, Here, stel uw hulp niet uit. Ik vraag het ter wille van Uzelf, mijn God. Want uw stad en uw volk zijn verbonden met uw naam.’

20 Terwijl ik nog bad en de zonden van mij en mijn volk Israël beleed en God smeekte een keer te brengen in het lot van Jeruzalem, 21 kwam de man Gabriël, die ik in een vorig visioen had gezien, in allerijl naar mij toevliegen. Het was rond de tijd van het avondoffer. 22 Hij begon mij dingen uit te leggen en zei: ‘Daniël, ik ben gekomen om u inzicht te geven in Gods plannen. 23 Zodra u begon te bidden en te smeken, werd een bevel uitgevaardigd. Ik ben gekomen om u dat te vertellen, want God houdt heel veel van u. Luister goed en denk terug aan het visioen dat u zag! 24 God heeft een periode van zeven maal zeventig jaar vastgesteld en pas daarna zal er een einde komen aan de goddeloosheid en zullen de overtredingen vergeven zijn. Het koninkrijk van eeuwige rechtvaardigheid zal dan worden uitgeroepen en een zeer heilige plaats zal opnieuw worden ingewijd, zoals in visioenen en door profeten was aangekondigd.

25 Luister goed! Vanaf het moment waarop het bevel tot herbouw van Jeruzalem wordt gegeven, tot het moment waarop een gezalfde, een vorst, komt, zal een periode van zeven maal zeven jaar verstrijken! Jeruzalems straten en stadsmuren zullen gedurende een periode van tweeënzestig maal zeven jaar intact blijven ondanks de rumoerige tijden. 26 Na deze totale periode zal een gezalfde onschuldig worden vermoord. Er zal een koning komen die de stad en de tempel zal verwoesten. Deze zal zijn einde vinden in een vloed van ellende, en oorlog en verwoestingen zullen vanaf dat moment tot het einde heersen, dat staat nu al vast. 27 Deze koning zal een verbond van zeven jaar sluiten, maar halverwege zal hij de mensen dwingen te stoppen met het brengen van slachtoffers en spijsoffers. En ten slotte zal de vijand in het heiligdom van God een ontzettende gruwel plaatsen. Maar God zal op zijn beurt deze verwoester treffen met zijn vonnis dat nu al vaststaat.’

Daniel’s Dream of Four Beasts

In the first year of Belshazzar(A) king of Babylon, Daniel had a dream, and visions(B) passed through his mind(C) as he was lying in bed.(D) He wrote(E) down the substance of his dream.

Daniel said: “In my vision at night I looked, and there before me were the four winds of heaven(F) churning up the great sea. Four great beasts,(G) each different from the others, came up out of the sea.

“The first was like a lion,(H) and it had the wings of an eagle.(I) I watched until its wings were torn off and it was lifted from the ground so that it stood on two feet like a human being, and the mind of a human was given to it.

“And there before me was a second beast, which looked like a bear. It was raised up on one of its sides, and it had three ribs in its mouth between its teeth. It was told, ‘Get up and eat your fill of flesh!’(J)

“After that, I looked, and there before me was another beast, one that looked like a leopard.(K) And on its back it had four wings like those of a bird. This beast had four heads, and it was given authority to rule.

“After that, in my vision(L) at night I looked, and there before me was a fourth beast—terrifying and frightening and very powerful. It had large iron(M) teeth; it crushed and devoured its victims and trampled(N) underfoot whatever was left.(O) It was different from all the former beasts, and it had ten horns.(P)

“While I was thinking about the horns, there before me was another horn, a little(Q) one, which came up among them; and three of the first horns were uprooted before it. This horn had eyes like the eyes of a human being(R) and a mouth that spoke boastfully.(S)

“As I looked,

“thrones were set in place,
    and the Ancient of Days(T) took his seat.(U)
His clothing was as white as snow;(V)
    the hair of his head was white like wool.(W)
His throne was flaming with fire,
    and its wheels(X) were all ablaze.
10 A river of fire(Y) was flowing,
    coming out from before him.(Z)
Thousands upon thousands attended him;
    ten thousand times ten thousand stood before him.
The court was seated,
    and the books(AA) were opened.

11 “Then I continued to watch because of the boastful words the horn was speaking.(AB) I kept looking until the beast was slain and its body destroyed and thrown into the blazing fire.(AC) 12 (The other beasts had been stripped of their authority, but were allowed to live for a period of time.)

13 “In my vision at night I looked, and there before me was one like a son of man,[a](AD) coming(AE) with the clouds of heaven.(AF) He approached the Ancient of Days and was led into his presence. 14 He was given authority,(AG) glory and sovereign power; all nations and peoples of every language worshiped him.(AH) His dominion is an everlasting dominion that will not pass away, and his kingdom(AI) is one that will never be destroyed.(AJ)

The Interpretation of the Dream

15 “I, Daniel, was troubled in spirit, and the visions that passed through my mind disturbed me.(AK) 16 I approached one of those standing there and asked him the meaning of all this.

“So he told me and gave me the interpretation(AL) of these things: 17 ‘The four great beasts are four kings that will rise from the earth. 18 But the holy people(AM) of the Most High will receive the kingdom(AN) and will possess it forever—yes, for ever and ever.’(AO)

19 “Then I wanted to know the meaning of the fourth beast, which was different from all the others and most terrifying, with its iron teeth and bronze claws—the beast that crushed and devoured its victims and trampled underfoot whatever was left. 20 I also wanted to know about the ten horns(AP) on its head and about the other horn that came up, before which three of them fell—the horn that looked more imposing than the others and that had eyes and a mouth that spoke boastfully.(AQ) 21 As I watched, this horn was waging war against the holy people and defeating them,(AR) 22 until the Ancient of Days came and pronounced judgment in favor of the holy people of the Most High, and the time came when they possessed the kingdom.(AS)

23 “He gave me this explanation: ‘The fourth beast is a fourth kingdom that will appear on earth. It will be different from all the other kingdoms and will devour the whole earth, trampling it down and crushing it.(AT) 24 The ten horns(AU) are ten kings who will come from this kingdom. After them another king will arise, different from the earlier ones; he will subdue three kings. 25 He will speak against the Most High(AV) and oppress his holy people(AW) and try to change the set times(AX) and the laws. The holy people will be delivered into his hands for a time, times and half a time.[b](AY)

26 “‘But the court will sit, and his power will be taken away and completely destroyed(AZ) forever. 27 Then the sovereignty, power and greatness of all the kingdoms(BA) under heaven will be handed over to the holy people(BB) of the Most High.(BC) His kingdom will be an everlasting(BD) kingdom, and all rulers will worship(BE) and obey him.’

28 “This is the end of the matter. I, Daniel, was deeply troubled(BF) by my thoughts,(BG) and my face turned pale,(BH) but I kept the matter to myself.”

Daniel’s Vision of a Ram and a Goat

In the third year of King Belshazzar’s(BI) reign, I, Daniel, had a vision,(BJ) after the one that had already appeared to me. In my vision I saw myself in the citadel of Susa(BK) in the province of Elam;(BL) in the vision I was beside the Ulai Canal. I looked up,(BM) and there before me was a ram(BN) with two horns, standing beside the canal, and the horns were long. One of the horns was longer than the other but grew up later. I watched the ram as it charged toward the west and the north and the south. No animal could stand against it, and none could rescue from its power.(BO) It did as it pleased(BP) and became great.

As I was thinking about this, suddenly a goat with a prominent horn between its eyes came from the west, crossing the whole earth without touching the ground. It came toward the two-horned ram I had seen standing beside the canal and charged at it in great rage. I saw it attack the ram furiously, striking the ram and shattering its two horns. The ram was powerless to stand against it; the goat knocked it to the ground and trampled on it,(BQ) and none could rescue the ram from its power.(BR) The goat became very great, but at the height of its power the large horn was broken off,(BS) and in its place four prominent horns grew up toward the four winds of heaven.(BT)

Out of one of them came another horn, which started small(BU) but grew in power to the south and to the east and toward the Beautiful Land.(BV) 10 It grew until it reached(BW) the host of the heavens, and it threw some of the starry host down to the earth(BX) and trampled(BY) on them. 11 It set itself up to be as great as the commander(BZ) of the army of the Lord;(CA) it took away the daily sacrifice(CB) from the Lord, and his sanctuary was thrown down.(CC) 12 Because of rebellion, the Lord’s people[c] and the daily sacrifice were given over to it. It prospered in everything it did, and truth was thrown to the ground.(CD)

13 Then I heard a holy one(CE) speaking, and another holy one said to him, “How long will it take for the vision to be fulfilled(CF)—the vision concerning the daily sacrifice, the rebellion that causes desolation, the surrender of the sanctuary and the trampling underfoot(CG) of the Lord’s people?”

14 He said to me, “It will take 2,300 evenings and mornings; then the sanctuary will be reconsecrated.”(CH)

The Interpretation of the Vision

15 While I, Daniel, was watching the vision(CI) and trying to understand it, there before me stood one who looked like a man.(CJ) 16 And I heard a man’s voice from the Ulai(CK) calling, “Gabriel,(CL) tell this man the meaning of the vision.”(CM)

17 As he came near the place where I was standing, I was terrified and fell prostrate.(CN) “Son of man,”[d] he said to me, “understand that the vision concerns the time of the end.”(CO)

18 While he was speaking to me, I was in a deep sleep, with my face to the ground.(CP) Then he touched me and raised me to my feet.(CQ)

19 He said: “I am going to tell you what will happen later in the time of wrath,(CR) because the vision concerns the appointed time(CS) of the end.[e](CT) 20 The two-horned ram that you saw represents the kings of Media and Persia.(CU) 21 The shaggy goat is the king of Greece,(CV) and the large horn between its eyes is the first king.(CW) 22 The four horns that replaced the one that was broken off represent four kingdoms that will emerge from his nation but will not have the same power.

23 “In the latter part of their reign, when rebels have become completely wicked, a fierce-looking king, a master of intrigue, will arise. 24 He will become very strong, but not by his own power. He will cause astounding devastation and will succeed in whatever he does. He will destroy those who are mighty, the holy people.(CX) 25 He will cause deceit(CY) to prosper, and he will consider himself superior. When they feel secure, he will destroy many and take his stand against the Prince of princes.(CZ) Yet he will be destroyed, but not by human power.(DA)

26 “The vision of the evenings and mornings that has been given you is true,(DB) but seal(DC) up the vision, for it concerns the distant future.”(DD)

27 I, Daniel, was worn out. I lay exhausted(DE) for several days. Then I got up and went about the king’s business.(DF) I was appalled(DG) by the vision; it was beyond understanding.

Daniel’s Prayer

In the first year of Darius(DH) son of Xerxes[f](DI) (a Mede by descent), who was made ruler over the Babylonian[g] kingdom— in the first year of his reign, I, Daniel, understood from the Scriptures, according to the word of the Lord given to Jeremiah the prophet, that the desolation of Jerusalem would last seventy(DJ) years. So I turned to the Lord God and pleaded with him in prayer and petition, in fasting,(DK) and in sackcloth and ashes.(DL)

I prayed to the Lord my God and confessed:(DM)

“Lord, the great and awesome God,(DN) who keeps his covenant of love(DO) with those who love him and keep his commandments, we have sinned(DP) and done wrong.(DQ) We have been wicked and have rebelled; we have turned away(DR) from your commands and laws.(DS) We have not listened(DT) to your servants the prophets,(DU) who spoke in your name to our kings, our princes and our ancestors,(DV) and to all the people of the land.

“Lord, you are righteous,(DW) but this day we are covered with shame(DX)—the people of Judah and the inhabitants of Jerusalem and all Israel, both near and far, in all the countries where you have scattered(DY) us because of our unfaithfulness(DZ) to you.(EA) We and our kings, our princes and our ancestors are covered with shame, Lord, because we have sinned against you.(EB) The Lord our God is merciful and forgiving,(EC) even though we have rebelled against him;(ED) 10 we have not obeyed the Lord our God or kept the laws he gave us through his servants the prophets.(EE) 11 All Israel has transgressed(EF) your law(EG) and turned away, refusing to obey you.

“Therefore the curses(EH) and sworn judgments(EI) written in the Law of Moses, the servant of God, have been poured out on us, because we have sinned(EJ) against you. 12 You have fulfilled(EK) the words spoken against us and against our rulers by bringing on us great disaster.(EL) Under the whole heaven nothing has ever been done like(EM) what has been done to Jerusalem.(EN) 13 Just as it is written in the Law of Moses, all this disaster has come on us, yet we have not sought the favor of the Lord(EO) our God by turning from our sins and giving attention to your truth.(EP) 14 The Lord did not hesitate to bring the disaster(EQ) on us, for the Lord our God is righteous in everything he does;(ER) yet we have not obeyed him.(ES)

15 “Now, Lord our God, who brought your people out of Egypt with a mighty hand(ET) and who made for yourself a name(EU) that endures to this day, we have sinned, we have done wrong. 16 Lord, in keeping with all your righteous acts,(EV) turn away(EW) your anger and your wrath(EX) from Jerusalem,(EY) your city, your holy hill.(EZ) Our sins and the iniquities of our ancestors have made Jerusalem and your people an object of scorn(FA) to all those around us.

17 “Now, our God, hear the prayers and petitions of your servant. For your sake, Lord, look with favor(FB) on your desolate sanctuary. 18 Give ear,(FC) our God, and hear;(FD) open your eyes and see(FE) the desolation of the city that bears your Name.(FF) We do not make requests of you because we are righteous, but because of your great mercy.(FG) 19 Lord, listen! Lord, forgive!(FH) Lord, hear and act! For your sake,(FI) my God, do not delay, because your city and your people bear your Name.”

The Seventy “Sevens”

20 While I was speaking and praying, confessing(FJ) my sin and the sin of my people Israel and making my request to the Lord my God for his holy hill(FK) 21 while I was still in prayer, Gabriel,(FL) the man I had seen in the earlier vision, came to me in swift flight about the time of the evening sacrifice.(FM) 22 He instructed me and said to me, “Daniel, I have now come to give you insight and understanding.(FN) 23 As soon as you began to pray,(FO) a word went out, which I have come to tell you, for you are highly esteemed.(FP) Therefore, consider the word and understand the vision:(FQ)

24 “Seventy ‘sevens’[h] are decreed for your people and your holy city(FR) to finish[i] transgression, to put an end to sin, to atone(FS) for wickedness, to bring in everlasting righteousness,(FT) to seal up vision and prophecy and to anoint the Most Holy Place.[j]

25 “Know and understand this: From the time the word goes out to restore and rebuild(FU) Jerusalem until the Anointed One,[k](FV) the ruler,(FW) comes, there will be seven ‘sevens,’ and sixty-two ‘sevens.’ It will be rebuilt with streets and a trench, but in times of trouble.(FX) 26 After the sixty-two ‘sevens,’ the Anointed One will be put to death(FY) and will have nothing.[l] The people of the ruler who will come will destroy the city and the sanctuary. The end will come like a flood:(FZ) War will continue until the end, and desolations(GA) have been decreed.(GB) 27 He will confirm a covenant with many for one ‘seven.’[m] In the middle of the ‘seven’[n] he will put an end to sacrifice and offering. And at the temple[o] he will set up an abomination that causes desolation, until the end that is decreed(GC) is poured out on him.[p][q]

Footnotes

  1. Daniel 7:13 The Aramaic phrase bar enash means human being. The phrase son of man is retained here because of its use in the New Testament as a title of Jesus, probably based largely on this verse.
  2. Daniel 7:25 Or for a year, two years and half a year
  3. Daniel 8:12 Or rebellion, the armies
  4. Daniel 8:17 The Hebrew phrase ben adam means human being. The phrase son of man is retained as a form of address here because of its possible association with “Son of Man” in the New Testament.
  5. Daniel 8:19 Or because the end will be at the appointed time
  6. Daniel 9:1 Hebrew Ahasuerus
  7. Daniel 9:1 Or Chaldean
  8. Daniel 9:24 Or ‘weeks’; also in verses 25 and 26
  9. Daniel 9:24 Or restrain
  10. Daniel 9:24 Or the most holy One
  11. Daniel 9:25 Or an anointed one; also in verse 26
  12. Daniel 9:26 Or death and will have no one; or death, but not for himself
  13. Daniel 9:27 Or ‘week’
  14. Daniel 9:27 Or ‘week’
  15. Daniel 9:27 Septuagint and Theodotion; Hebrew wing
  16. Daniel 9:27 Or it
  17. Daniel 9:27 Or And one who causes desolation will come upon the wing of the abominable temple, until the end that is decreed is poured out on the desolated city