Add parallel Print Page Options

Het goede nieuws ook voor andere volken

11 De overige apostelen en de volgelingen van Jezus die in Israël woonden, hoorden dat nu ook mensen van een ander volk het woord van God hadden aangenomen. Toen Petrus weer in Jeruzalem kwam, maakten de Joodse gelovigen hem het verwijt dat hij met mensen van een ander volk was omgegaan en zelfs met hen had gegeten. Petrus legde hun uit wat er precies gebeurd was. Hij vertelde eerst dat hij in Joppe had gelogeerd. ‘Terwijl ik daar aan het bidden was,’ zei hij, ‘kreeg ik een visioen. Ik zag iets neerdalen wat op een groot kleed leek. Het werd aan de vier hoeken uit de hemel neergelaten tot vlak voor mijn voeten. Toen ik erin keek, zag ik allerlei zoogdieren, reptielen en vogels. Ik hoorde een stem tegen mij zeggen: “Sta op, Petrus! U mag er net zoveel van slachten en eten als u wilt.” Maar ik antwoordde: “Nee, Here, ik heb nog nooit iets gegeten wat mij als Jood verboden is.” Maar de stem kwam nog een keer: “Als God iets rein noemt zodat u het mag eten, dan mag u het niet onrein noemen!” 10 Dit gebeurde drie keer en toen werd het kleed met de dieren weer in de hemel opgetrokken. 11 Op dat moment kwamen er drie mannen aan bij het huis waar ik logeerde. 12 Zij waren door iemand uit Caesarea gestuurd om mij te halen. De Geest zei dat ik zonder aarzelen met hen moest meegaan. En deze zes broeders besloten met mij mee te reizen.

13 Toen wij bij die man in Caesarea thuis kwamen, vertelde hij ons dat hij een engel had gezien. De engel was voor hem gaan staan en had gezegd: “Stuur een paar mannen naar Joppe om een zekere Petrus te halen. 14 Die zal u en al uw huisgenoten vertellen hoe u gered kunt worden.” 15 Ik had nauwelijks iets gezegd of de Heilige Geest viel op hen, net als in het begin op ons. 16 Dat deed mij denken aan iets dat de Here eens tegen ons heeft gezegd: “Johannes doopte met water, maar u zult met de Heilige Geest gedoopt worden.” 17 Als God hun dezelfde gave heeft gegeven als ons, die al in de Here Jezus Christus geloofden, wie ben ik dan dat ik God zou kunnen tegenhouden?’ 18 Toen de anderen dit hoorden, waren zij gerustgesteld. Zij loofden God. ‘Het is dus ook voor andere volken,’ zeiden zij. ‘God laat ook onder hen mensen tot bekering komen, zodat zij eeuwig leven hebben.’

19 De gelovigen die na de marteldood van Stefanus voor de vervolging gevlucht waren, kwamen onder andere in Fenicië, Cyprus en Antiochië. Overal vertelden zij de Joden over Jezus, alleen aan de Joden en aan niemand anders. 20 Maar sommigen van die vluchtelingen waren afkomstig uit Cyprus en Cyrene. Toen zij in Antiochië kwamen, spraken zij ook met niet-Joodse mensen en vertelden hun over de Here Jezus. 21 En de Here hielp hen, zodat veel van hen ook in Hem gingen geloven en zich tot Hem bekeerden.

22 De volgelingen van Jezus in Jeruzalem hoorden ervan en stuurden Barnabas naar Antiochië. 23 Toen hij daar aankwam en zag wat voor grote dingen God deed, was hij heel blij. Hij spoorde allen aan eens en voorgoed te besluiten de Here trouw te blijven, wat het hun ook zou kosten. 24 Barnabas was een goed man, vol van de Heilige Geest en met een sterk geloof. Daarna werden nog veel meer mensen volgelingen van Jezus. 25 Barnabas vertrok naar Tarsus om Saulus op te zoeken. Toen hij hem had gevonden, ging hij met hem naar Antiochië. 26 Daar waren zij samen een heel jaar bij de volgelingen van Jezus te gast en gaven vele mensen onderwijs. In Antiochië werden de volgelingen van Jezus Christus voor het eerst ‘christenen’ genoemd.

27 In die tijd kwamen er uit Jeruzalem enkele profeten naar Antiochië. 28 Een van hen, Agabus, voorspelde dat er een grote hongersnood in dat gebied zou komen, de Heilige Geest had hem dat duidelijk gemaakt. Die hongersnood kwam inderdaad tijdens de regering van keizer Claudius. 29 Daarom besloten de christenen van Antiochië hun geloofsgenoten in Judea te helpen. 30 Ieder van hen gaf zoveel als hij kon missen. En zij stuurden Barnabas en Saulus naar de leiders van de christenen in Jeruzalem om de gift te overhandigen.

Petrus door een engel uit de gevangenis bevrijd

12 In dezelfde tijd liet koning Herodes enkele christenen oppakken met de bedoeling hen te mishandelen. Jakobus, de broer van Johannes, liet hij doden door het zwaard. Toen Herodes merkte dat de Joodse leiders daarmee van harte instemden, liet hij ook nog Petrus gevangennemen. Maar omdat het juist Pesach, het Joodse Paasfeest, was, zette hij hem voorlopig in de gevangenis. Hij liet hem bewaken door zestien soldaten die om de beurt, met zʼn vieren, de wacht moesten houden. Want Herodes wilde Petrus pas na Pesach in het openbaar laten terechtstaan. Daarom bleef Petrus in de gevangenis. De christenen waren voortdurend bijeen en baden voor hem tot God.

De nacht voordat hij zou terechtstaan, lag Petrus tussen twee soldaten in te slapen. Hij was met twee kettingen aan hen vastgemaakt. Voor de deur van de cel stonden ook nog twee soldaten op wacht. Ineens was er een licht in de cel. Er stond een engel van God en hij stootte Petrus in de zij. ‘Sta op, Petrus,’ zei hij. ‘Maak voort!’ Op hetzelfde ogenblik vielen de kettingen van zijn polsen. De engel zei tegen hem: ‘Maak uw riem vast en doe uw sandalen aan.’ Petrus deed het. ‘Sla nu uw mantel om en kom mee,’ zei de engel. Zonder na te denken liep Petrus achter hem aan. Hij had niet door dat de engel hem echt uit de gevangenis leidde, hij dacht dat hij een visioen had. 10 Zij liepen langs de eerste wacht, toen langs de tweede en bereikten ten slotte de grote ijzeren poort die op straat uitkwam. De poort ging vanzelf voor hen open en zij stapten naar buiten. De engel liep één straat met Petrus mee en liet hem toen alleen. 11 Daardoor kwam Petrus tot zichzelf. ‘Het is dus toch echt!’ zei hij. ‘Nu weet ik dat God zijn engel heeft gestuurd om mij uit de handen van Herodes te redden en mij te beschermen tegen de Joden.’

12 Hij dacht even goed na en ging toen naar het huis van Maria, de moeder van Johannes Marcus. Daar waren veel christenen bijeen om te bidden. 13 Hij klopte aan en een dienstmeisje, Rhode, kwam naar de deur. 14 Toen zij Petrusʼ stem herkende, holde zij meteen naar binnen en riep: ‘Petrus is er!’ Ze was zo opgewonden dat zij vergat de deur open te doen. 15 De anderen zeiden schamper: ‘Je bent niet wijs!’ Maar het meisje hield vol dat het Petrus was. ‘Dan moet het zijn beschermengel zijn,’ antwoordden zij. 16 Petrus bleef net zo lang kloppen tot zij aan de deur kwamen. Toen zij hem binnenlieten, zagen ze tot hun grote verbazing dat hij het echt was. 17 Hij maakte een gebaar dat zij moesten zwijgen en vertelde toen hoe de Here hem uit de gevangenis had bevrijd. ‘Vertel Jakobus en de andere broeders wat er is gebeurd,’ zei hij. Daarna ging hij weg naar een veiliger plaats.

18 Bij het aanbreken van de dag was er grote opschudding onder de soldaten. Wat kon er met Petrus gebeurd zijn? 19 Herodes liet hem overal zoeken. Toen hij niet gevonden werd, liet Herodes de zestien soldaten voor de krijgsraad komen en veroordeelde hen ter dood. Daarna verliet Herodes de provincie Judea en ging voor een poos naar Caesarea. 20 Terwijl hij daar was, stuurden de steden Tyrus en Sidon een delegatie naar hem toe. Zij hadden zich namelijk om de een of andere reden de woede van Herodes op de hals gehaald. Omdat hun voedsel uit het gebied van Herodes moest komen, kregen zij Blastus, de secretaris van de koning, zover dat hij Herodes namens hen om vrede vroeg. 21 Op een daarvoor vastgestelde dag trok Herodes zijn koninklijke mantel aan, ging op zijn troon zitten en sprak het volk toe. Zij juichten hem toe: 22 ‘Dat is de stem van een god en niet van een mens!’ 23 Op hetzelfde ogenblik sloeg een engel van God hem neer, omdat hij zich liet vereren en niet de eer aan God gaf. Hij werd van binnenuit opgevreten door wormen en stierf.

24 Het nieuws over Jezus Christus verspreidde zich snel en vele mensen gingen in Hem geloven. 25 Nadat Barnabas en Saulus de gift aan de christenleiders in Jeruzalem hadden overhandigd, gingen zij terug naar Antiochië en namen Johannes Marcus mee.

Een speciale taak voor Barnabas en Saulus

13 In de christengemeente van Antiochië waren verschillende profeten en leraren: Barnabas, Simeon die Niger werd genoemd, Lucius van Cyrene, Manaën (die samen met Herodes Antipas was opgevoed) en Saulus. Op een dag, toen deze mannen vastten en bij elkaar waren om de Here te aanbidden, zei de Heilige Geest tegen hen: ‘Maak Barnabas en Saulus voor Mij vrij, want Ik heb een speciale taak voor hen.’ Zij bleven nog langer vasten en bidden. Daarna legden de anderen hun handen op de twee mannen en lieten hen gaan. Barnabas en Saulus, die er dus door de Heilige Geest op uitgestuurd waren, gingen naar Seleucië aan de kust en staken vandaar over naar Cyprus.

In het havenstadje Salamis spraken zij in verschillende synagogen over Jezus Christus. Johannes Marcus was met hen meegegaan om te helpen. Zij trokken het hele eiland door en kwamen ten slotte in Pafos, aan de westkust. Daar ontmoetten zij een Joodse tovenaar die beweerde dat hij een profeet was. Hij heette Barjesus (maar hij werd ook wel Elymas genoemd, dat betekent tovenaar) en was bevriend met Sergius Paulus, de gouverneur van het eiland, een wijs man. De gouverneur riep Barnabas en Saulus bij zich omdat hij wilde horen wat zij over Jezus Christus te zeggen hadden. Elymas was daar fel tegen gekant en probeerde de gouverneur van het geloof af te houden. Saulus (die ook Paulus heette) was vol van de Heilige Geest, keek Elymas recht in de ogen en zei: 10 ‘Wat bent u een gemeen en listig heerschap! U bent een vijand van alles wat goed is! Zoon van de duivel! Houdt u nooit op de woorden van de Here te verdraaien? 11 Nu geeft God u uw verdiende loon. U zult blind worden en het zal lang duren voordat u de zon weer kunt zien.’ Op hetzelfde moment kwam er een waas voor de ogen van Elymas en even later zag hij niets meer. Hij liep tastend rond, op zoek naar iemand die hem kon leiden. 12 Toen de gouverneur dat zag, kwam hij tot geloof in de Here Jezus Christus. Hij was diep onder de indruk van zijn leer.

13 Paulus en zijn metgezellen verlieten Pafos en gingen per boot naar Perge, in Pamfylië. Johannes Marcus reisde niet verder met hen mee, maar ging vandaar naar Jeruzalem terug.

14 Paulus en zijn gezelschap reisden door naar een plaats in Pisidië die ook Antiochië heette en bleven daar een tijd. Op de sabbat gingen zij naar de synagoge. 15 Nadat er uit de boeken van Mozes en de profeten was voorgelezen, lieten de leiders van de synagoge de gasten vragen of een van hen misschien iets bemoedigends tegen de mensen zou willen zeggen. 16 Paulus stond op en wenkte om stilte. ‘Mannen van Israël en u die ontzag voor God hebt, 17 weet wel dat de God van Israël onze voorouders heeft uitgekozen om zijn volk te zijn. Toen zij als vreemdelingen in Egypte woonden, maakte Hij het volk groot en machtig. Met geweldige wonderen leidde Hij hen uit dat land.

18 Hij verdroeg hun grillen tijdens de veertig jaar dat zij in de woestijn rondzwierven. 19 Nadat Hij de zeven volken die in Kanaän woonden had uitgeroeid, gaf Hij het land aan de Israëlieten. 20 Daarna gaf Hij hun telkens weer nieuwe leiders, vierhonderdvijftig jaar lang, tot de profeet Samuël. 21 Toen wilden zij een koning hebben. God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin. 22 Maar na veertig jaar zette God hem af en gaf hun een nieuwe koning, David. “Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden,” zei Hij, “een man naar mijn hart, die altijd zal doen wat Ik hem vraag”.

23 Een van Davids nakomelingen, Jezus, is de Redder die door God aan Israël beloofd was. 24 Voordat Jezus in het openbaar optrad, riep Johannes de Doper het volk van Israël op tot bekering, die door een doop in water gevolgd moest worden. 25 Aan het einde van zijn levensweg zei Johannes: “U denkt toch niet dat ik de Christus ben? Nee, Hij komt na mij. Ik ben het zelfs niet waard zijn sandalen los te maken.”

26 Broeders, afstammelingen van Abraham en u die ontzag voor God hebt: wij hebben het nieuws ontvangen dat er redding is door Jezus Christus. 27 De Joden van Jeruzalem en hun leiders hebben Hem niet erkend, hoewel zij zich realiseerden dat Hij het was, over wie elke sabbat in de synagoge wordt voorgelezen. Door Hem te doden, hebben zij de profetieën in vervulling doen gaan. 28 Hoewel zij geen geldige aanklacht konden vinden om Hem ter dood te veroordelen, hebben zij Pilatus toch gevraagd Hem om te brengen. 29 Toen alles gebeurd was wat er over Hem in de Boeken staat, hebben zij Hem van het kruis gehaald en in een graf gelegd. 30 Maar God heeft Hem weer levend gemaakt.

31 In de dagen daarna is Hij vele malen gezien door de mannen en vrouwen die met Hem uit Galilea naar Jeruzalem waren gekomen. Die zijn nu zijn getuigen. Zij vertellen iedereen wat zij van Hem weten. 32 Wij brengen u het goede nieuws dat de belofte die God lang geleden aan onze voorouders heeft gedaan, in onze tijd werkelijkheid is geworden. God heeft die belofte vervuld door Jezus weer levend te maken. 33 Dat komt overeen met wat in de tweede psalm staat: “Jij bent mijn Zoon, Ik heb Je vandaag het leven gegeven.” 34 Dat God Hem weer levend heeft gemaakt en Hem nooit meer zal laten sterven, klopt met wat er in de Boeken staat. “Ik zal voor U de geweldige dingen doen die Ik David heb beloofd.” 35 In een van de andere psalmen staat het weer anders: “God, U zult het lichaam van uw heilige dienaar niet laten vergaan.”

36 Die woorden hebben geen betrekking op David. Want nadat die de mensen van zijn tijd volgens de wil van God had gediend, is hij gestorven. Hij is bij zijn voorouders begraven en zijn lichaam is vergaan. 37 Maar het lichaam van Jezus, die door God weer levend is gemaakt, is niet vergaan. 38 Broeders, luister! Deze Jezus laat u weten dat uw zonden kunnen worden vergeven. 39 Ieder die in Hem gelooft, wordt bevrijd van alle schuld en komt daardoor met God in het reine, iets dat men nooit bereikt door zich aan de wet van Mozes te houden. 40 Wijs dit niet meteen af. Wees voorzichtig, anders zou op u van toepassing kunnen zijn wat een van de profeten heeft gezegd: 41 “Ja, kijk maar verbaasd, jullie spotters. Verdwijn uit mijn ogen, want Ik ga tijdens uw leven iets doen wat u niet zou geloven als het werd verteld.” ’

42 Toen Paulus en Barnabas de synagoge verlieten, werd hun gevraagd de volgende sabbat terug te komen en weer over Jezus te spreken. 43 Na de bijeenkomst liepen veel Joden en andere vereerders van God met hen mee. Paulus en Barnabas spoorden hen aan te blijven vertrouwen op de genade van God. 44 De volgende sabbat liep bijna de hele stad te hoop om te horen wat er over Jezus Christus zou worden gezegd. 45 De Joodse leiders werden kwaad, omdat Paulus en Barnabas zo in de belangstelling stonden. Zij waren erg jaloers en spraken Paulus met grove taal fel tegen. 46 Paulus en Barnabas lieten zich niet van hun stuk brengen en zeiden: ‘Vanzelfsprekend moest u het eerst horen wat God te zeggen heeft. Maar nu u er niets van moet hebben en daarmee bewijst het eeuwige leven niet waard te zijn, gaan wij het de niet-Joodse mensen vertellen, 47 want dat heeft de Here ons opgedragen. Hij zei: “Ik heb U gemaakt tot een licht voor de niet-Joodse volken, om redding te brengen tot in de verste uithoeken van de aarde.” ’

48 Toen de niet-Joodse mensen in de stad dat hoorden, waren zij blij verrast. Zij vonden het heel fijn dat Paulus hun over de Here vertelde. En allen die bestemd waren voor het eeuwige leven, geloofden wat hij zei. 49 Het nieuws over Jezus Christus ging door heel de streek.

50 Dat was erg tegen de zin van de Joodse leiders. Zij hitsten voorname, gelovige vrouwen en het stadsbestuur op en slaagden erin een vervolging tegen Paulus en Barnabas te ontketenen, zodat die uit dat gebied werden verjaagd. 51 De twee apostelen schudden het stof van hun voeten om hun vervolgers duidelijk te maken dat zij niets meer met hen te maken wilden hebben. 52 Maar de blijdschap van de christenen in de stad werd er niet minder door, integendeel. De Heilige Geest vervulde hun hele wezen.

Het goede nieuws is ook voor de andere volken

11 De andere elf apostelen en de broeders in Judea hoorden dat ook mensen die geen Joden waren het woord van God geloofden. Toen Petrus in Jeruzalem terugkwam, waren de Joodse gelovigen het niet met hem eens. Ze zeiden: "Je bent in huis geweest bij Romeinen en hebt met hen gegeten!" Maar Petrus begon hun precies te vertellen wat er was gebeurd. Hij zei: "Ik was in de stad Joppe aan het bidden. Terwijl ik aan het bidden was, zag ik opeens iets wat op een tafellaken leek. Het werd aan de vier hoeken uit de hemel naar beneden gelaten en kwam vlak voor mij neer. Toen ik er goed naar keek, zag ik dat er allerlei dieren in zaten: grote dieren, kleine kruipende dieren en vogels. En ik hoorde een stem tegen mij zeggen: 'Kom Petrus, slacht en eet!' Maar ik zei: 'Nee, echt niet, Heer! Want ik heb nog nooit iets gegeten wat niet heilig of niet rein is.' Maar de stem uit de hemel sprak voor de tweede keer tegen mij en zei: 'Als God van iets gezegd heeft dat het rein is, mag jij niet zeggen dat het onrein is.' 10 Dit gebeurde drie keer. Toen werd alles weer omhoog getrokken, de hemel in. 11 Direct daarna bleven er drie mannen voor het huis staan waar ik logeerde. Ze waren uit Cesarea naar mij toe gestuurd. 12 De Heilige Geest zei dat ik zonder bezwaren te maken met hen mee moest gaan. Ook deze zes broeders gingen met mij mee. Toen zijn we het huis van die man binnen gegaan. 13 Hij vertelde ons dat hij een engel in zijn huis had zien staan. Die engel had tegen hem gezegd: 'Stuur iemand naar Joppe. Nodig daar een man uit die Simon heet. Hij wordt ook wel Petrus genoemd. 14 Hij zal je iets vertellen waardoor jij en alle mensen in je huis gered zullen worden.' 15 En toen ik begon te spreken, werd de Heilige Geest op hen uitgestort. Net zoals Hij in het begin ook op ons werd uitgestort. 16 En ik herinnerde mij dat de Heer gezegd had: 'Johannes doopte wel met water, maar jullie zullen met de Heilige Geest worden gedoopt.' 17 Net zoals God óns de Heilige Geest heeft gegeven, heeft Hij nu aan hén de Heilige Geest gegeven. En op precies dezelfde manier. Want net als wij geloven zij in de Heer Jezus Christus. Ik kan God toch niet tegenhouden?" 18 Toen ze dit hoorden, waren ze tevreden en prezen God. Ze zeiden: "Dan heeft God dus ook aan de mensen van de andere volken de mogelijkheid gegeven om het eeuwige leven te krijgen als ze in Jezus geloven."

Barnabas gaat naar Antiochië

19 Na de dood van Stefanus werden de gelovigen vervolgd. Daardoor raakten ze verspreid tot aan Fenicië, Cyprus en Antiochië. Maar ze vertelden alleen aan Joden het woord van God. 20 Maar er waren onder hen ook een paar mannen van Cyprus en uit Cyréne. Toen zij in Antiochië gekomen waren, vertelden ze ook aan de Grieken over de Heer Jezus. 21 En de Heer was met hen. Daardoor ging een groot aantal Grieken in de Heer geloven.

22 Dat werd bekend in de gemeente van Jeruzalem. Toen stuurde de gemeente Barnabas naar Antiochië. 23 Daar zag hij hoe liefdevol en goed God was voor de niet-Joodse mensen die in Jezus waren gaan geloven. Hij was daar erg blij over. Hij moedigde hen aan om trouw te blijven aan de Heer. 24 Want Barnabas was een goed man, vol van de Heilige Geest en vol geloof. En heel veel mensen gingen in de Heer geloven. 25 Barnabas vertrok naar Tarsus om Saulus te zoeken. Toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië. 26 Een heel jaar lang gaven ze samen de gelovigen les. In Antiochië werden de leerlingen voor het eerst 'christenen' genoemd.

27 In die tijd kwam er een aantal profeten uit Jeruzalem naar Antiochië. 28 Eén van hen heette Agabus. Agabus vertelde hun door de Heilige Geest dat er een grote hongersnood zou komen in het hele Romeinse rijk. Die hongersnood is er inderdaad gekomen toen Claudius keizer was. 29 De leerlingen besloten dat ze allemaal iets zouden geven om de broeders en zusters in Judea te helpen. 30 Daarna vroegen ze Barnabas en Saulus om dat geschenk naar de leiders van de gemeente daar te brengen.

Petrus wordt uit de gevangenis bevrijd door een engel

12 In die tijd nam koning Herodes een aantal mensen uit de gemeente gevangen. Hij liet Jakobus, de broer van Johannes, onthoofden. Hij zag dat hij de Joden daarmee een plezier deed. Daarom nam hij ook Petrus gevangen. Dat gebeurde tijdens het Feest van de Ongegiste Broden.[a] Hij liet hem in de gevangenis zetten. Vier groepjes van vier soldaten moesten hem bewaken. Hij was van plan om hem na het feest in het openbaar ter dood te veroordelen. Terwijl Petrus in de gevangenis zat, bleef de gemeente aldoor voor hem bidden.

De nacht vóórdat Herodes over hem zou rechtspreken, lag Petrus tussen twee soldaten te slapen. Hij was met twee ijzeren kettingen geboeid. Voor de deur van de gevangenis stonden bewakers op wacht. Plotseling scheen er licht in de kerker. Er stond een engel van de Heer bij hem. Hij stootte Petrus in zijn zij om hem wakker te maken. Hij zei tegen hem: "Sta snel op!" De boeien vielen van Petrus' handen. En de engel zei tegen hem: "Doe je riem om en trek je sandalen aan." Dat deed Petrus. Toen zei de engel: "Sla je mantel om en volg mij." Petrus volgde de engel naar buiten. Hij wist niet dat het allemaal echt gebeurde, maar hij dacht dat hij droomde. 10 Ze liepen langs de eerste en de tweede wachtpost. Daarna kwamen ze bij de ijzeren poort die op de straat uitkwam. De poort ging vanzelf voor hen open. Ze gingen naar buiten en liepen samen één straat ver. Toen was de engel plotseling verdwenen. 11 Petrus begreep intussen wat er was gebeurd. Hij zei: "De Heer heeft een engel gestuurd om mij te bevrijden! Hij heeft me gered uit de handen van Herodes en uit alles wat de Joden verwachtten dat er met mij zou gebeuren!"

12 Petrus dacht een ogenblik na. Toen ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes Markus. Daar waren veel mensen bij elkaar om samen te bidden. 13 Petrus klopte op de deur. Er kwam een slavin, Rhode, om te horen wie er was. 14 Toen ze de stem van Petrus herkende, deed ze van blijdschap de deur níet open. Ze liep naar binnen om te vertellen dat Petrus voor de deur stond. 15 Ze geloofden haar niet en zeiden tegen haar: "Je praat onzin!" Maar ze bleef volhouden dat het Petrus was. Ze zeiden tegen haar: "Dan zal het zijn engel wel zijn." 16 Petrus bleef kloppen tot ze open deden. Ze waren stomverbaasd toen ze hem zagen staan. 17 Hij gebaarde dat ze stil moesten zijn. Toen kon hij vertellen hoe de Heer hem uit de gevangenis had bevrijd. En hij zei: "Vertel het aan Jakobus en de andere broeders." Daarna vertrok hij naar een andere plaats.

18 Toen het dag was geworden, raakten de soldaten in rep en roer. Ze begrepen niet wat er met Petrus gebeurd zou kunnen zijn. 19 Herodes liet zijn mannen naar Petrus zoeken, maar ze vonden hem niet. Daarom nam hij de wachtposten gevangen, verhoorde hen en liet hen doden. Daarna vertrok hij uit Judea naar Cesarea. Daar bleef hij.

De dood van Herodus

20 Herodes was van plan om de steden Tyrus en Sidon aan te vallen. Maar ze stuurden boodschappers naar Blastus, zijn kamerheer. Ze wisten Blastus over te halen om voor hen aan koning Herodes om vrede te vragen. Vrede was belangrijk voor hen, omdat hun land voor graan afhankelijk was van Herodes. 21 Op een dag zat Herodes in zijn koningsmantel op zijn troon en hield een toespraak tot hen. 22 En het volk juichte hem toe: "Hoor, dat is een god die daar spreekt, niet een mens!" 23 Onmiddellijk werd hij door een engel van de Heer gestraft, omdat hij de eer niet aan God gaf maar voor zichzelf hield. Hij werd door wormen opgegeten en stierf.

Saulus en Barnabas krijgen een speciale taak

24 En het woord van de Heer groeide en verspreidde zich. 25 Barnabas en Saulus hadden in Jeruzalem het geschenk uit Antiochië afgegeven. Nu kwamen ze in Antiochië terug. Ze brachten ook Johannes Markus uit Jeruzalem mee. (lees verder)

Saulus en Barnabas krijgen een speciale taak (vervolg)

13 In de gemeente in Antiochië waren een paar profeten en leraren. Dat waren Barnabas, Simeon Niger, Lucius van Cyrene, Manaän (Manaän was samen met koning Herodes opgegroeid) en Saulus. Op een dag, toen zij zonder te eten de hele dag aan het bidden waren, zei de Heilige Geest tegen hen: "Ik heb een speciale taak voor Barnabas en Saulus." Ze baden de hele dag en legden hun daarna de handen op om hen te zegenen voor het werk dat ze gingen doen. Daarna lieten ze hen gaan.

De Heilige Geest stuurde hen naar Seleucië. Van daar voeren ze naar Cyprus. Daar gingen ze naar de stad Salamis. Ze predikten er het woord van God in de synagogen van de Joden. Ze hadden Johannes Markus meegenomen om hen te helpen.

Saulus op Cyprus

Ze trokken het hele eiland over tot aan Pafos. Daar ontmoetten ze een tovenaar die Bar-Jezus heette. Hij was een Jood en beweerde dat hij een profeet van God was. Maar hij was een bedrieger. Hij woonde bij de bestuurder van het eiland, Sergius Paulus. Dat was een verstandige man. Hij wilde graag het woord van God horen en liet Barnabas en Saulus roepen. Maar Elymas (Zo werd Bar-Jezus door de Grieken genoemd. Het betekent 'de tovenaar'.) verzette zich tegen hen. Hij probeerde Sergius Paulus ervan te overtuigen dat hij niet moest geloven wat Barnabas en Saulus hem over Jezus vertelden. Maar Saulus (die ook wel Paulus werd genoemd) keek Elymas recht aan. Vol van de Heilige Geest zei hij: 10 "Jij zoon van de duivel! Je zit vol listen en bedrog. Je bent een vijand van alles wat goed is. Wanneer zul jij ophouden de waarheid van de Heer voor leugens uit te maken? 11 Let op, de Heer zal je straffen! Je zal een tijd lang blind zijn en het zonlicht niet kunnen zien." Op hetzelfde moment werd het voor Elymas donker om hem heen. Hij tastte rond om iemand te vinden die hem bij de hand kon leiden. 12 Toen de bestuurder van het eiland zag wat er gebeurde, ging hij in Jezus geloven. Want de boodschap van de Heer had hem diep geraakt.

Paulus' toespraak in Antiochië

13 Paulus en de mannen die met hem meereisden, voeren van Pafos naar Perge in Pamfilië. Daar ging Johannes Markus terug naar Jeruzalem. 14 Maar de anderen reisden van Perge verder. Ze kwamen in Antiochië in Pisidië.[b] Op de heilige rustdag gingen ze naar de synagoge en gingen zitten. 15 Er werd voorgelezen uit de Boeken. Daarna lieten de leiders van de synagoge aan hen vragen: "Broeders, als jullie een opbouwende boodschap hebben voor de mensen hier, zeg het dan."

16 Paulus stond op en wenkte met zijn hand om de mensen stil te krijgen. Toen zei hij: "Israëlieten en aanbidders van God, luister! 17 De God van dit volk Israël heeft onze voorouders uitgekozen. Toen ze als vreemdelingen in Egypte woonden, heeft Hij ervoor gezorgd dat ze een groot volk werden. Later heeft Hij hen op een machtige manier uit Egypte bevrijd. 18 Daarna heeft Hij 40 jaar lang in de woestijn hun lastige gedrag verdragen. 19 Toen heeft Hij in het land Kanaän zeven volken voor hen vernietigd en hun land aan zijn eigen volk gegeven. 20 Na ongeveer 450 jaar gaf Hij hun richters[c] om hen te leiden. De laatste daarvan was de profeet Samuel.

21 Toen begonnen ze om een koning te vragen. God gaf hun toen Saul tot koning, de zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin. Hij regeerde 40 jaar. 22 Maar God verliet Saul. Daarna gaf Hij hun David tot koning. Van David heeft Hij gezegd: 'Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden. Ik houd heel veel van hem, want hij zal Mij in alles gehoorzamen.' 23 En God beloofde dat uit Davids familie de Redder van Israël geboren zou worden. En dat gebeurde ook. Dat was Jezus. 24 Maar eerst kwam Johannes. Hij vertelde aan het hele volk Israël dat ze weer moesten gaan leven zoals God het wil en dat ze zich moesten laten dopen. 25 Toen Johannes' taak bijna was afgelopen, zei Johannes: 'Ik ben niet wie jullie denken dat ik ben. Ik ben de Messias niet. Want de Man die jullie verwachten, moet nog komen. En ik ben het niet eens waard om zijn sandalen voor Hem los te maken.'

26 Broeders, zonen uit de familie van Abraham en aanbidders van God uit andere volken, luister. Wij brengen jullie het nieuws hoe alle mensen gered kunnen worden door Jezus. 27 De bewoners van Jeruzalem en hun leiders hebben Hem niet willen geloven. Ze hebben gedaan wat de profeten die op elke heilige rustdag worden voorgelezen, van tevoren hadden gezegd: ze hebben Hem laten doden. 28 Eigenlijk was er geen wettige reden om Hem de doodstraf te geven. Maar toch hebben ze van Pilatus geëist Hem te laten doden. 29 Ze deden alles wat er over Hem in de Boeken staat geschreven. Daarna werd Hij van het kruis gehaald en begraven. 30 Maar God heeft Hem uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. 31 Hij is nog een heel aantal dagen bij de mensen geweest die met Hem van Galilea naar Jeruzalem waren gereisd. En zij vertellen de mensen nu over Hem.

32 En nu komen wij jullie goed nieuws brengen. Namelijk dat God nu, in deze tijd, heeft gedaan wat Hij lang geleden aan onze voorouders had beloofd. Hij deed dat door Jezus geboren te laten worden. 33 Zo staat het ook in de tweede Psalm: 'Jij bent mijn Zoon. Vanaf vandaag ben Ik je Vader.' 34 Hij heeft ook al van tevoren gezegd dat Hij Hem uit de dood zou terugroepen en dat zijn lichaam niet zou vergaan. Dat zei Hij zó: 'Ik zal je geven wat Ik plechtig aan David heb beloofd.'[d] 35 En daarom zegt Hij ook in een andere Psalm: 'U zal het lichaam van uw Heilige niet laten vergaan.' 36 David heeft in zijn tijd God en zijn volk gediend. Toen is hij gestorven en begraven. Zijn lichaam is wél vergaan. 37 Maar Jezus is door God uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. Zijn lichaam is níet vergaan. 38 Nu vertel ik jullie, broeders, dat jullie door Jezus vergeving kunnen krijgen voor jullie ongehoorzaamheid aan God. 39 Ook voor alle dingen die niet vergeven konden worden door de wet van Mozes. Iedereen die in Jezus gelooft, wordt door Hem vrijgesproken van elke schuld. 40 Let op dat met jullie niet gebeurt waar de profeten voor waarschuwden. 41 Zij zeiden: 'Let op, jullie die je niets van Mij aantrekken! Verbaas je en verdwijn! Want Ik doe in jullie tijd iets wat jullie niet zullen geloven als iemand het jullie vertelt!' "

Paulus en Barnabas worden weggejaagd

42 Toen de synagoge uitging, vroegen de mensen aan Paulus en Barnabas of ze de volgende heilige rustdag weer over deze dingen wilden spreken. 43 En veel van de Joden en van de andere mensen die God aanbaden, liepen na de bijeenkomst met hen mee. Paulus en Barnabas spraken met deze mensen verder. Ze drongen er op aan dat ze zouden geloven in Gods vergeving voor hen.

44 De volgende heilige rustdag kwam bijna de hele stad om het woord van God te horen. 45 Maar toen de Joodse leiders zagen dat er zoveel mensen gekomen waren, werden ze jaloers. Daarom zeiden ze dat Paulus leugens vertelde. 46 Maar Paulus en Barnabas zeiden vol geloof en zonder vrees: "Wij moesten eerst bij júllie het woord van God brengen. Maar jullie willen niet luisteren. Jullie vinden het eeuwige leven niet de moeite waard. Daarom gaan we nu naar de mensen die geen Joden zijn. 47 Want de Heer heeft ons bevolen: 'Ik heb jullie gemaakt tot een licht voor de niet-Joodse volken. Zo zullen jullie redding brengen over de hele wereld.' " 48 Toen de niet-Joodse mensen dat hoorden, werden ze heel erg blij. En ze prezen het woord van de Heer. En iedereen die door God uitgekozen was om het eeuwige leven te ontvangen, ging in Jezus geloven. 49 En het woord van de Heer verspreidde zich door het hele land.

50 Maar de Joden begonnen in die stad de rijke en belangrijke mannen en vrouwen die God aanbaden, op te stoken. Deze zorgden er toen voor dat Paulus en Barnabas uit de stad werden weggejaagd. 51 Maar Paulus en Barnabas schudden het stof van hun voeten af om hen te waarschuwen voor hun ongehoorzaamheid[e] en reisden naar Ikonium. 52 En de leerlingen waren blij en vol van de Heilige Geest.

Footnotes

  1. Handelingen 12:3 Het Feest van de Ongegiste Broden is direct na het Paasfeest. Het Paasfeest wordt op de eerste avond van het feest gevierd. De twee feesten horen bij elkaar. De Joden vieren daarmee het vertrek van het volk Israël uit de slavernij in Egypte. Lees Exodus 12. Tijdens de zeven dagen van het feest mag helemaal geen brood met gist gegeten worden.
  2. Handelingen 13:14 Dat is een ander Antiochië dan in Handelingen 13:1.
  3. Handelingen 13:20 Lees de inleiding van het bijbelboek RICHTERS.
  4. Handelingen 13:34 Aan David had God een eeuwig koningschap beloofd. Lees 2 Samuel 7:11 en de aantekening daarbij.
  5. Handelingen 13:51 Dat had Jezus hun zo geleerd. Lees Matteüs 10:14.