Print Page Options

Gods antwoord op de vraag van de bewoners van Bet-El

Toen Darius vier jaar koning was, op de vierde dag van de negende maand (dat is de maand Kisleu), sprak de Heer tegen Zacharia. Dat was toen Sareser en Regem-Melech met zijn mannen vanuit Bet-El[a] naar Jeruzalem waren gestuurd om offers aan de Heer te brengen. Ze kwamen naar de tempel van de Heer van de hemelse legers. Daar gingen ze ook aan de priesters en de profeten vragen: "Al jarenlang treuren we in de vijfde maand en eten we niet. Moeten we daarmee doorgaan nu Jeruzalem weer herbouwd wordt?"

Toen zei de Heer van de hemelse legers tegen mij: "Zeg tegen alle mensen en tegen de priesters: Jullie hebben 70 jaar lang in de vijfde maand en de zevende maand getreurd en niet gegeten.[b] Maar hebben jullie dat wel echt voor Míj gedaan? Wanneer jullie wél aten en dronken, deden jullie dat toch ook voor jezelf? Vroeger heb Ik al door mijn profeten tegen jullie ouders gesproken. Dat was toen Jeruzalem en de andere steden nog vredig en bewoond waren. Ook het gebied in het zuiden en de vlakte waren toen nog bewoond. Zou het niet beter zijn als jullie eindelijk eens iets deden met wat de profeten gezegd hebben?

Zacharia, zeg tegen hen: Dit zei de Heer in die tijd: 'Spreek eerlijk recht. Wees goed en vriendelijk voor elkaar. 10 Wees niet slecht voor de weduwen en weeskinderen, voor de buitenlanders en de arme mensen. Denk geen kwaad van elkaar.' 11 Maar jullie ouders weigerden te luisteren. Ze draaiden zich om, en stopten hun vingers in hun oren om het niet te hoeven horen. 12 Hun hart was zo hard als diamant. Ze weigerden te luisteren naar wat Ik zei door mijn Geest, door de profeten van vroeger. Daarom werd Ik woedend op hen, zegt de Heer van de hemelse legers. 13 Eerst riep Ik hen, maar ze wilden niet luisteren. Daarom heb Ik niet willen luisteren toen zij Míj riepen, zegt de Heer van de hemelse legers. 14 Maar Ik heb hen als een stormwind weggejaagd naar verre volken die zij niet kenden. Achter hen werd hun land verwoest, zodat er niemand meer wilde komen. Zo is het hun eigen schuld dat dat prachtige land in een wildernis is veranderd."

Footnotes

  1. Zacharia 7:2 Bet-El lag in het noordelijke koninkrijk Israël, dat al veroverd en verwoest was door Assur. In Bet-El aanbaden de mensen al heel lang niet meer God, maar een gouden kalf. De eerste koning van het koninkrijk Israël had twee plaatsen aangewezen voor de aanbidding van afgoden. Dat deed hij omdat hij niet wilde dat de mensen nog naar Jeruzalem zouden gaan met hun offers voor de Heer. (Jeruzalem lag namelijk in het koninkrijk Juda). In beide plaatsen liet hij een gouden kalf neerzetten. Die moesten voortaan aanbeden worden. De ene plaats was Bet-El, de andere Dan. Lees 1 Koningen 12:26-32. Het is dus waarschijnlijk maar een smoes van deze twee mannen dat ze offers aan de Heer komen brengen. Sareser en Rechem-Meleg zijn geen Joodse namen. Het zijn waarschijnlijk namen van functies bij de koning van Assur.
  2. Zacharia 7:5 In de vijfde maand treurden de Judeeërs over de verwoesting van Jeruzalem. In de zevende maand over de dood van de bestuurder Gedalja. Lees 2 Koningen 25:22-26.

Adevărata închinare: dreptatea, bunătatea şi mila

În cel de-al patrulea an al domniei împăratului Darius, Cuvântul Domnului a venit la Zaharia în ziua a patra a lunii a noua, adică luna Chislev[a]. Cei din Betel îi trimiseseră pe Sareţer şi pe Reghem-Melek, împreună cu oamenii săi, ca să se roage Domnului şi să-i întrebe pe preoţii din Casa Domnului Oştirilor şi pe profeţi: „Trebuie să plângem în luna a cincea[b] şi să postim la fel cum am făcut atâţia ani?“

Atunci Cuvântul Domnului a venit la mine şi mi-a zis:

„Vorbeşte întregului popor al ţării, precum şi preoţilor şi spune-le: «Când aţi postit şi v-aţi tânguit în lunile a cincea şi a şaptea[c], în timpul acestor şaptezeci de ani, oare pentru Mine aţi postit voi? Iar când mâncaţi şi beţi, oare nu pentru voi înşivă mâncaţi şi beţi? Nu sunt acestea cuvintele pe care le-a vestit Domnul prin profeţii din vechime, când Ierusalimul era locuit şi în pace, alături de cetăţile din jurul lui, iar Neghevul[d] şi zona deluroasă[e] erau şi ele locuite?»“

Cuvântul Domnului a venit din nou la Zaharia şi i-a zis: „Aşa vorbeşte Domnul Oştirilor:

«Înfăptuiţi judecată dreaptă
    şi fiecare să arate bunătate şi milă
        faţă de semenul său!
10 Nu asupriţi pe văduvă sau pe orfan,
    nici pe străin sau pe sărac
şi nici unul să nu gândească rău în inima lui
    împotriva semenului său!»

11 «Dar ei au refuzat să asculte, şi-au întors spatele cu încăpăţânare şi şi-au astupat urechile ca să n-audă! 12 Şi-au făcut inima tare ca diamantul, ca să n-asculte Legea şi cuvintele pe care le trimitea Domnul Oştirilor prin Duhul Său, prin profeţii din vechime. Şi astfel a venit o mare mânie de la Domnul Oştirilor.

13 Când Eu[f] am chemat, ei n-au ascultat. Tot astfel, când ei vor chema, nici Eu nu voi asculta, zice Domnul Oştirilor. 14 I-am împrăştiat asemenea unei furtuni printre toate neamurile pe care nu le cunoşteau, iar ţara a fost pustiită în urma lor, aşa că nimeni nu mai trecea prin ea şi nu se mai întorcea prin ea. Şi au prefăcut astfel ţara cea plăcută într-o pustietate.»“

Footnotes

  1. Zaharia 7:1 7 decembrie 518 î.Cr.
  2. Zaharia 7:3 Vezi nota de la 8:19
  3. Zaharia 7:5 Vezi nota de la 8:19
  4. Zaharia 7:7 Ţinutul pustiu din sudul Canaanului, între Beer-Şeba şi Kadeş-Barnea
  5. Zaharia 7:7 Ebr.: Şefela, zona cu dealuri joase, piemontană, situată între centrul muntos al Canaanului şi ţărmul Mediteranei
  6. Zaharia 7:13 Ebr.: El

Een oproep tot rechtvaardigheid en liefde

In het vierde regeringsjaar van koning Darius, ontving Zacharia op de vierde dag van de negende maand een boodschap van de Here. De Joden uit de stad Betel stuurden een delegatie onder leiding van Sarezer en Regem-Melech naar de tempel van de Here van de hemelse legers in Jeruzalem om de gunst van de Here af te smeken. Zij wilden de priesters en profeten ook vragen of zij zich moesten houden aan het oude gebruik om jaarlijks in de vijfde maand onder tranen te vasten, zoals zij nu al zo lang deden.

Dit was het antwoord dat de Here hun via mij gaf: ‘Zeg tegen het volk en de priesters: “Tijdens die zeventig jaar van ballingschap, toen u vastte en rouwde in de vijfde en zevende maand, hebt u dat toen wel van harte voor Mij gedaan? Zelfs nu op uw heilige feesten, denkt u niet aan Mij, maar alleen aan lekker eten en drinken!” Vele jaren geleden, toen Jeruzalem een welvarende stad was en haar zuidelijke voorsteden op de vlakte dichtbevolkt waren, waarschuwden de profeten hun dat deze houding zou leiden tot hun ondergang. En dat is ook gebeurd.’

Toen ontving Zacharia deze boodschap van de Here: ‘Dit zegt de Here van de hemelse legers: “Laat het bij de rechtspraak eerlijk toegaan, heb liefde voor elkaar en behandel elkaar welwillend. 10 Maak een einde aan de onderdrukking van weduwen en wezen, buitenlanders en armen. En houd op elkaars ondergang te beramen. 11 Uw voorouders wilden niet luisteren naar deze boodschap. Zij keerden zich botweg om en stopten hun vingers in hun oren om Mij niet te hoeven horen.” 12 Zij maakten hun hart zo hard als diamant om te voorkomen dat de woorden van de Here van de hemelse legers tot hen zouden doordringen. Zij verwierpen de wetten die Hij hun door zijn Geest via de vroegere profeten had bekendgemaakt. Daardoor werd de Here van de hemelse legers toornig op hen. 13 “Zoals Ik riep zonder dat zij gehoor gaven, zo zal Ik hen niet horen als zij Mij roepen,” zegt de Here van de hemelse legers. 14 “Ik joeg hen als door een wervelwind uiteen naar vreemde volken. Hun land werd een woestenij waar niemand meer doorheen wilde reizen. Het lieflijke land lag er kaal en verlaten bij.” ’

Justice and Mercy, Not Fasting

In the fourth year of King Darius, the word of the Lord came to Zechariah(A) on the fourth day of the ninth month, the month of Kislev.(B) The people of Bethel had sent Sharezer and Regem-Melek, together with their men, to entreat(C) the Lord(D) by asking the priests of the house of the Lord Almighty and the prophets, “Should I mourn(E) and fast in the fifth(F) month, as I have done for so many years?”

Then the word of the Lord Almighty came to me: “Ask all the people of the land and the priests, ‘When you fasted(G) and mourned in the fifth and seventh(H) months for the past seventy years,(I) was it really for me that you fasted? And when you were eating and drinking, were you not just feasting for yourselves?(J) Are these not the words the Lord proclaimed through the earlier prophets(K) when Jerusalem and its surrounding towns were at rest(L) and prosperous, and the Negev and the western foothills(M) were settled?’”(N)

And the word of the Lord came again to Zechariah: “This is what the Lord Almighty said: ‘Administer true justice;(O) show mercy and compassion to one another.(P) 10 Do not oppress the widow(Q) or the fatherless, the foreigner(R) or the poor.(S) Do not plot evil against each other.’(T)

11 “But they refused to pay attention; stubbornly(U) they turned their backs(V) and covered their ears.(W) 12 They made their hearts as hard as flint(X) and would not listen to the law or to the words that the Lord Almighty had sent by his Spirit through the earlier prophets.(Y) So the Lord Almighty was very angry.(Z)

13 “‘When I called, they did not listen;(AA) so when they called, I would not listen,’(AB) says the Lord Almighty.(AC) 14 ‘I scattered(AD) them with a whirlwind(AE) among all the nations, where they were strangers. The land they left behind them was so desolate that no one traveled through it.(AF) This is how they made the pleasant land desolate.(AG)’”

And it came to pass in the fourth year of king Darius, that the word of the Lord came unto Zechariah in the fourth day of the ninth month, even in Chisleu;

When they had sent unto the house of God Sherezer and Regemmelech, and their men, to pray before the Lord,

And to speak unto the priests which were in the house of the Lord of hosts, and to the prophets, saying, Should I weep in the fifth month, separating myself, as I have done these so many years?

Then came the word of the Lord of hosts unto me, saying,

Speak unto all the people of the land, and to the priests, saying, When ye fasted and mourned in the fifth and seventh month, even those seventy years, did ye at all fast unto me, even to me?

And when ye did eat, and when ye did drink, did not ye eat for yourselves, and drink for yourselves?

Should ye not hear the words which the Lord hath cried by the former prophets, when Jerusalem was inhabited and in prosperity, and the cities thereof round about her, when men inhabited the south and the plain?

And the word of the Lord came unto Zechariah, saying,

Thus speaketh the Lord of hosts, saying, Execute true judgment, and shew mercy and compassions every man to his brother:

10 And oppress not the widow, nor the fatherless, the stranger, nor the poor; and let none of you imagine evil against his brother in your heart.

11 But they refused to hearken, and pulled away the shoulder, and stopped their ears, that they should not hear.

12 Yea, they made their hearts as an adamant stone, lest they should hear the law, and the words which the Lord of hosts hath sent in his spirit by the former prophets: therefore came a great wrath from the Lord of hosts.

13 Therefore it is come to pass, that as he cried, and they would not hear; so they cried, and I would not hear, saith the Lord of hosts:

14 But I scattered them with a whirlwind among all the nations whom they knew not. Thus the land was desolate after them, that no man passed through nor returned: for they laid the pleasant land desolate.