Añadir traducción en paralelo Imprimir Opciones de la página

Herders over het volk Israël

11 Open uw deuren, Libanon, voor uw vonnis. Het vuur zal uw ceders verteren. Breek uit in gejammer, cipressen, want alle ceders zijn verwoest. De mooiste en hoogste zijn gevallen. Schreeuw van angst, eiken van Basan, als u ziet hoe het ondoordringbare woud instort. Luister naar het jammeren van Israëls leiders, die slechte herders, omdat hun rijkdom is verdwenen. Hoor die jonge leeuwen eens brullen, die vorsten roepen ‘ach en wee’, omdat hun prachtige Jordaandal een puinhoop is geworden.

De Here, mijn God, zei tegen mij: ‘Word herder van een kudde schapen, bedoeld voor de slacht. Deze kudde beeldt uit hoe mijn volk is verkocht en geslacht door slechte leiders die geen schuldgevoel kennen. “Prijs de Here, nu ben ik rijk!” zeggen wie hen hebben verraden. Het waren hun eigen herders die hen zonder pardon hebben verkocht. Ik zal hen ook niet langer sparen,’ zegt de Here. ‘Ik zal ze in de klauwen van hun eigen slechte leiders laten vallen en zij zullen hen afmaken. Zij zullen het land veranderen in een woestijn en Ik zal het niet tegen hun vernielingen beschermen.’

Toen heb ik twee herdersstaven genomen en noemde de ene ‘Lieflijkheid’ en de andere ‘Samenbinding’. En ik ging de schapen weiden die voor de slacht bestemd waren. In één maand heb ik drie van hun slechte herders uit de weg geruimd. Maar ik verloor mijn geduld met die schapen, dit volk, en zij kregen ook een hekel aan mij. Daarom heb ik tegen hen gezegd: ‘Ik wil niet langer uw herder zijn. Als u sterft, sterf dan maar. En als u wordt vermoord, kan het mij niets schelen. En laten de overlevenden elkaar maar verslinden!’ 10 Toen heb ik mijn staf ‘Lieflijkheid’ gepakt en in tweeën gebroken. Zo toonde ik dat ik het verbond dat Ik met alle volken gesloten had, had verbroken. 11 Dat was het einde van onze overeenkomst.

Toen beseften zij die schapen kochten en verkochten en mijn daden zagen, dat de Here u hierdoor iets duidelijk wilde maken. 12 Ik zei tegen hun leiders: ‘Als u wilt, geef mij dan mijn loon. Maar doe het alleen als u het echt wilt.’ Toen telden zij dertig kleine zilveren munten uit als mijn loon. 13 Maar de Here zei tegen mij: ‘Gooi het de pottenbakker toe. Zij schatten Mij wel op een prachtprijs!’ Ik nam de dertig muntstukken en gooide ze in het huis van de Here de pottenbakker toe. 14 Daarna brak ik mijn andere staf ‘Samenbinding’ in tweeën. Zo toonde ik dat het broederschapsverbond tussen Juda en Israël was verbroken.

15 Daarna droeg de Here mij op nogmaals als herder op te treden. Dit keer moest ik mij gedragen als een slechte herder aan wie je niets hebt. 16 De Here zei: ‘Dit is een voorbeeld van de herder die Ik aan dit volk zal geven. Hij zal niet omkijken naar stervende schapen, de weggelopen dieren niet opzoeken, de gewonde niet proberen te genezen en de uitgeputte niet verzorgen. Integendeel, hij zal de vette opeten en zelfs hun hoeven afrukken. 17 Wee die waardeloze herder die zijn schapen in de steek laat. Gods zwaard zal zijn rechterarm afhouwen en zijn rechteroog doorboren. Zijn arm zal onbruikbaar worden en zijn rechteroog blind.’

11 Open your doors, Lebanon,(A)
    so that fire(B) may devour your cedars!
Wail, you juniper, for the cedar has fallen;
    the stately trees are ruined!
Wail, oaks(C) of Bashan;
    the dense forest(D) has been cut down!(E)
Listen to the wail of the shepherds;
    their rich pastures are destroyed!
Listen to the roar of the lions;(F)
    the lush thicket of the Jordan is ruined!(G)

Two Shepherds

This is what the Lord my God says: “Shepherd the flock marked for slaughter.(H) Their buyers slaughter them and go unpunished. Those who sell them say, ‘Praise the Lord, I am rich!’ Their own shepherds do not spare them.(I) For I will no longer have pity on the people of the land,” declares the Lord. “I will give everyone into the hands of their neighbors(J) and their king. They will devastate the land, and I will not rescue anyone from their hands.”(K)

So I shepherded the flock marked for slaughter,(L) particularly the oppressed of the flock. Then I took two staffs and called one Favor and the other Union, and I shepherded the flock. In one month I got rid of the three shepherds.

The flock detested(M) me, and I grew weary of them and said, “I will not be your shepherd. Let the dying die, and the perishing perish.(N) Let those who are left eat(O) one another’s flesh.”

10 Then I took my staff called Favor(P) and broke it, revoking(Q) the covenant I had made with all the nations. 11 It was revoked on that day, and so the oppressed of the flock who were watching me knew it was the word of the Lord.

12 I told them, “If you think it best, give me my pay; but if not, keep it.” So they paid me thirty pieces of silver.(R)

13 And the Lord said to me, “Throw it to the potter”—the handsome price at which they valued me! So I took the thirty pieces of silver(S) and threw them to the potter at the house of the Lord.(T)

14 Then I broke my second staff called Union, breaking the family bond between Judah and Israel.

15 Then the Lord said to me, “Take again the equipment of a foolish shepherd. 16 For I am going to raise up a shepherd over the land who will not care for the lost, or seek the young, or heal the injured, or feed the healthy, but will eat the meat of the choice sheep, tearing off their hooves.

17 “Woe to the worthless shepherd,(U)
    who deserts the flock!
May the sword strike his arm(V) and his right eye!
    May his arm be completely withered,
    his right eye totally blinded!”(W)