Add parallel Print Page Options

13 This is a prophecy about Bavel, which Yesha‘yahu the son of Amotz saw:

Hoist a banner on a high mountain,
shout to [the invaders];
beckon them to enter the Nobles’ Gate.
“I have ordered my holy ones,
summoned my heroes, eager and bold,
to execute my anger.”
Listen! A tumult on the mountains —
it sounds like a vast multitude!
Listen! The uproar of the kingdoms
of the nations gathering together!
Adonai-Tzva’ot is mustering
an army for war.
They come from a distant land,
from beyond the horizon.
It’s Adonai, with the weapons of his rage,
to lay waste to all the earth.
Howl! for the Day of Adonai is at hand,
destruction coming from Shaddai.
This is why every arm will hang limp
and everyone’s courage melt away.
They will be gripped by panic,
seized with pain and agony,
writhing like a woman in labor,
looking aghast at each other, faces aflame.
Here comes the Day of Adonai,
full of cruelty, rage and hot fury,
to desolate the earth
and destroy the sinners in it.
10 For the stars, the constellations in the sky,
will no longer give their light;
the sun will be dark when it rises;
and the moon will no longer shine.

11 “I will punish the world for its evil
and the wicked for their iniquity.
I will end the arrogance of the proud
and humble the insolence of tyrants.
12 I will make humans rarer than gold,
scarcer than Ofir’s pure gold.
13 This is why I will make the heavens tremble,
and the earth will be shaken from its place
at the wrath of Adonai-Tzva’ot
on the day of his fierce anger.
14 Then, like a hunted gazelle,
like sheep with no one to gather them,
everyone will head back to his own people;
everyone will flee to his own land.
15 Anyone found will be pierced through;
anyone caught will fall by the sword,
16 their babies dashed to pieces before their eyes,
their houses looted, their wives raped.
17 I will stir up against them the Medes,
who cannot be tempted by silver
or bought off with gold.
18 Their bows will tear young men to pieces,
they will have no pity on the fruit of the womb,
their eye will not spare children.”

19 Thus Bavel, that jewel of kingdoms,
the pride and glory of the Kasdim,
will be like S’dom and ‘Amora
when overthrown by God.
20 It will never again be inhabited,
never lived in through all generations.
Arabs will not pitch tents there
nor shepherds bring their flocks.
21 But wildcats will lie there,
their houses will be full of owls,
ostriches will live there,
and wild goats will dance there.
22 Jackals will howl in their palaces
and wild dogs in their temples of delight.
Its time is close at hand,
its days will not last long.

De dagen van Babel zijn geteld

13 Dit is de profetie die God aan Jesaja, de zoon van Amoz, over Babel gaf.

Laat de vlaggen en de vaandels wapperen als de vijand tot de aanval overgaat. Roep naar hen, Israël, en geef een teken wanneer zij optrekken tegen Babel om de paleizen van de rijken en de machthebbers te vernietigen. Ik, de Here, heb mijn heilige legers bevel gegeven, Ik heb mijn helden opgeroepen mijn vonnis te voltrekken, ze juichen over mijn overwinning.

Luister eens naar het rumoer in de bergen! Luister naar het geluid van het marcherende leger! Het is het lawaai en de roep van vele volken. Vanuit verre landen heeft de Here van de hemelse legers hen daar gebracht. Zij zijn de wapens die zijn hand tegen u, o Babel, hanteert. Zij dragen zijn toorn met zich mee en zullen uw hele land met de grond gelijk maken. Jammer, want de tijd van de Here is nu gekomen, de tijd dat de Almachtige u verwoest. Uw armen zijn verlamd door angst. De moedigste harten smelten en zijn bang. De angst grijpt u met pijnlijke scheuten, zoals de weeën een zwangere vrouw overvallen. U kijkt elkaar radeloos aan, de schrik staat op uw gezicht te lezen. Want kijk, de dag van de Here is in aantocht, de vreselijke dag van zijn verbolgenheid en vurige toorn. Het land zal worden vernietigd, evenals alle zondaars. 10 De hemelen boven hen zullen donker zijn. De sterren, de zon en de maan zullen geen licht geven. 11 En Ik zal de wereld straffen voor haar kwaad, alle inwoners voor hun zonden. Ik zal de arrogantie van de trotse man en de hooghartigheid van de rijke neerslaan. 12 Mensen zullen schaars zijn als goud, zeldzamer dan het goud van Ofir. 13 Want Ik zal de hemelen door elkaar schudden in mijn vreselijke toorn en de aarde zal van haar plaats worden gebracht. 14 De legers van Babel zullen vluchten totdat zij uitgeput zijn. Zij trekken terug naar hun eigen land als een hert dat wordt achtervolgd door honden. Zij dwalen rond als schapen die alleen zijn gelaten door hun herder. 15 Wie niet vlucht, zal neergestoken worden. 16 Hun kinderen zullen voor hun ogen worden verpletterd, hun huizen geplunderd, hun vrouwen verkracht. 17 Want Ik zal de Meden tegen Babel opzetten en geen enkel bedrag in zilver of goud zal hen kunnen afkopen. 18 De aanvallende legers zullen geen medelijden hebben met de jonge mensen van Babel, met babyʼs of met kinderen. 19 Zo zal Babel, het luisterrijkste van alle koninkrijken, de bloem van de Chaldese cultuur, net zo volledig worden verwoest als Sodom en Gomorra, toen de Here vuur uit de hemel stuurde. 20 Babel zal voor eeuwig worden vernietigd. Generatie na generatie zal voorbij gaan, maar het land zal nooit meer worden bewoond. De nomaden zullen er zelfs geen kamp opslaan. En de herders zullen hun schapen er niet laten overnachten. 21 Wilde woestijndieren zullen het bewonen en huilende beesten zullen zich in de vervallen huizen ophouden. Er zullen struisvogels leven en geesten zullen er komen om te dansen. 22 Hyenaʼs en jakhalzen zullen in de paleizen rondlopen. De dagen van Babel zijn geteld, de dag van de verwoesting is nabij.