Yehudim in Moshiach 4
Orthodox Jewish Bible
4 Therefore, let us walk in yir’at Shomayim, for fear that, while the havtachah (promise) of entering the menuchah of Hashem is still open, anyone of you should seem to have fallen short of it.
2 For indeed we have had Besuras HaGeulah preached to us, just as they did also; but the Dvar Hashem preached did not make that generation benefit, because hearing did not form an agudah with emunah [faith].
3 For we ma’aminim [in Rebbe Melech HaMoshiach] enter into that menuchah, just as Hashem has said, "ASHER NISHBA’TI V’API IM YEVO’UN EL MENUCHATI" ("As I vowed in My fury, they shall never enter into My rest" TEHILLIM 95:11), although the ma’asim (works) of Hashem were finished from the hivvased tevel (foundation of the world).
4 For concerning Shabbos, the Yom HaShevi’i, Hashem has said somewhere, "VAYISHBOT Elohim BAYOM HASHEVI’I MIKOL MELAKHTO" ("And He rested on the seventh day from all His work." [BERESHIS 2:2]
5 And again in this mekor (passage, citation), "IM YEVO’UN EL MENUCHATI" ("Never shall they enter into My rest" TEHILLIM 95:11).
6 Therefore, als (since) it remains for some to enter it, and the ones, who formerly had the Besuras HaGeulah preached to them, did not enter, because they were koferim (unbelievers),
7 So then again Hashem sets a certain day, "HAYOM" ("Today," TEHILLIM 95:7) in one of the Tehillim of Dovid [HaMelech], much later, in that quoted above, "HAYOM IM BEKOLO TISHMAU AL TAKSHU LEVAVCHEM" ("Today, if you hear his voice, do not harden your heart"‖TEHILLIM 95:7).
8 For if Yehoshua [ben Nun] had brought them to a place of menuchah (rest), Hashem would not have spoken of another "Yom" after that [TEHILLIM 95:7].
9 Therefore, there remains a Shabbos menuchah for the Am Hashem.
10 For whoever has entered into the menuchah of Hashem has also rested from [depending on the zchus (merit) of] his ma’asim, just as Hashem rested from his.
11 Therefore, let us have zerizut (diligence) to enter into that menuchah, for fear that anyone fall through following be’ikvot (in the footsteps) of their same lack of mishma’at (obedience) [cf 3:17-18; 4:6].
12 For the Dvar Hashem is chai (living) and chazak (strong), sharper than every doubled-edged cherev and penetrating as far as the division of nefesh and ruach, of both joints and marrow, and able to judge the machshavot and deliberations of the kavanat halev (the inner directedness of the heart).
13 And there is not nivra (anything created) nistar (hidden) from His sight, but all things are laid bare and exposed to the eynayim (eyes) of Him to whom we must render an account.
14 Therefore, als (since) we have a great Kohen Gadol who has made his passing through Shomayim, [Rebbe, Melech HaMoshiach] Yehoshua HaBen HaElohim, let us hold firmly to the hoda’ah (confession) of the hachrazah (proclamation) of our [Orthodox Jewish] Emunah.
15 For we do not have a Kohen Gadol who is unable to sympathize with our weaknesses, but one who has been tempted in every way as we are, yet without chet.
16 Therefore, let us approach with bitachon the Kisse of Chesed, that we may receive rachamim and may find chesed for timely ezrah (aid).
Hebreeën 4
BasisBijbel
De rust die God geeft
4 Zorg er dus voor dat jullie wél die rust binnengaan. Zorg ervoor dat het niet lijkt alsof jullie achterblijven. Want de belofte dat we in Gods rust kunnen binnengaan, bestaat nog steeds. 2 Het zit namelijk zo: Eerst is het goede nieuws aan hén verteld. Maar ze hebben er niets aan gehad, omdat ze het niet geloofden. Nu is het goede nieuws ook aan óns verteld. 3 Maar wíj hebben het geloofd, en daarom gaan wij die rust wél binnen. Want tegen hen die níet geloofden, heeft God gezegd: "Daarom heb Ik in mijn boosheid gezworen: 'Nooit zullen zij mijn rust binnengaan.' " En toch ligt zijn plan om hun die rust te geven al klaar vanaf het moment dat Hij de aarde maakte. 4 Want God heeft ergens van de zevende dag gezegd: "God rustte op de zevende dag van al zijn werk." 5 Maar ergens anders: "Zíj zullen nooit mijn rust binnengaan." 6 Toch zijn er dus mensen die wél die rust kunnen binnengaan. Want dat is wat God had beloofd. Maar de mensen die het goede nieuws het eerst hebben gehoord, zijn die rust niet binnen gegaan. En dat kwam door hun ongehoorzaamheid.
7 Daarom geeft God de mensen een nieuwe kans. En Hij geeft die kans vandaag. Want veel later zegt Hij door David in de Psalmen, zoals hierboven staat: "Als jullie Mij vandaag horen spreken, wees dan niet koppig en ongehoorzaam." 8 Jozua heeft hen kennelijk niet in Gods rust binnengebracht.[a] Want dan zou God later niet hebben gezegd dat 'vandaag' de tijd is gekomen om Gods rust binnen te gaan. 9 Er bestaat dus nog steeds een belofte van rust voor het volk van God. 10 Want wie Gods rust is binnen gegaan, rust zelf ook van zijn werk, net zoals God rustte van zijn werk. 11 We moeten dus goed ons best doen om die rust binnen te gaan. Want als we ongehoorzaam zijn, zullen we die rust mislopen. Net zoals het volk Israël die rust misliep door zijn ongehoorzaamheid.
12 Want het woord van God is vol leven en kracht. En het is scherper dan het scherpste zwaard. Het dringt zó diep in ons door, dat het ziel en geest van elkaar kan scheiden. Het laat ons zien wat er in ons is, al zit het nóg zo diep verborgen.[b] Het brengt onze diepst verborgen gedachten en plannen aan het licht. 13 Niemand kan zich voor God verbergen. Alles wat we zijn en doen, is zichtbaar voor God. En we zullen tegenover Hem verantwoordelijk zijn voor alles wat we hebben gedaan.
Jezus is een betere Hogepriester dan een aardse hogepriester
14 Maar wij hebben dus een machtige Hogepriester. Hij is de hoogste hemel binnen gegaan. Die Hogepriester is Jezus, de Zoon van God. Aan dat geloof moeten we vasthouden. 15 We hebben een Hogepriester die ons kan begrijpen als we zwak zijn. Want we hebben een Hogepriester die op dezelfde manier als wij met het kwaad te maken heeft gekregen. Maar Híj werd nooit ongehoorzaam aan God. 16 Daarom mogen we altijd vol vertrouwen naar Gods troon komen. God verlangt ernaar om ons te vergeven. Daarom zullen we van Hem vergeving krijgen wanneer we verkeerd hebben gedaan. Want Hij zal altijd goed en vriendelijk voor ons zijn. Hij zal ons op het juiste moment te hulp komen. (lees verder)
Footnotes
- Hebreeën 4:8 Jozua bracht het volk het beloofde land Kanaän binnen. De schrijver bedoelt dus: "Het land Kanaän was dus niet de 'rust' waar God het over had."
- Hebreeën 4:12 Eigenlijk staat hier: '... het scheidt gewrichten en merg van elkaar.'
Copyright © 2002, 2003, 2008, 2010, 2011 by Artists for Israel International
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016