Add parallel Print Page Options

God zal over alle mensen rechtspreken

Maar als jullie een ánder veroordelen, kunnen jullie je eígen slechte gedrag niet goedpraten. Dat geldt voor iedereen, wie je ook bent. Want als jullie vinden dat een ander voor iets streng gestraft moet worden, veroordelen jullie daarmee ook jezelf. Want jullie doen dezelfde dingen als zij!

Maar wij weten dat God eerlijk zal rechtspreken over álle mensen die zulke dingen doen. Denken jullie soms dat júllie daaraan zullen kunnen ontsnappen? Jullie veroordelen wat andere mensen doen. Maar intussen doen jullie dezelfde dingen als zij! Denken jullie soms dat Gods liefde, vriendelijkheid en geduld zó groot zijn, dat Hij júllie slechtheid wel door de vingers zal zien? Jullie begrijpen niet dat juist Gods liefde jullie leven wil veranderen. Dat jullie juist dankzij Hem willen gaan leven zoals Hij het wil. Dus dan ga je niet door met slechte dingen doen.

Maar als jullie koppig en ongehoorzaam blijven, en niet van plan zijn om je leven te veranderen, zal jullie schuld steeds groter worden. Op een dag zal God over alle mensen rechtvaardig rechtspreken. Dan zal Hij ook over júllie rechtspreken. Op die dag zal God ieder mens geven wat hij heeft verdiend. Een deel van de mensen zal het eeuwige leven krijgen. Dat zijn de mensen die geduldig het goede hebben gedaan. Zij hebben aldoor hun best gedaan om te leven zoals God het wil. Ze verlangden naar het eeuwige leven. Maar de andere mensen zullen zwaar gestraft worden. Zij hebben alleen maar aan zichzelf gedacht. Ze hebben niet naar de waarheid willen luisteren en hebben kwaad gedaan. Met alle mensen die slechte dingen doen, zal het slecht aflopen. Dat geldt niet alleen voor de Joden, maar ook voor de andere volken. 10 Maar alle mensen die het goede doen, zullen hemelse macht en majesteit, eer en vrede krijgen. Dat geldt niet alleen voor de Joden, maar ook voor de andere volken. 11 Want het maakt voor God niet uit wie of wat je bent. Hij zal over alle mensen op dezelfde manier rechtspreken.

De rol van de wet van Mozes

12 De niet-Joodse volken kennen de wet van Mozes niet. Daarom zullen zij zonder deze wet veroordeeld worden als ze slechte dingen doen. De Joden kennen de wet van Mozes wel. Daarom zullen zij volgens deze wet veroordeeld worden als ze slechte dingen doen. 13 Want niet de mensen die de wet kénnen worden door God vrijgesproken van schuld, maar de mensen die de wet van God dóen. 14 De niet-Joodse volken kennen de wet van Mozes niet. Maar als ze vanzelf doen wat er in de wet staat, laten ze zien dat ze ook zonder de wet van Mozes zélf weten wat goed en wat kwaad is. 15 Ze laten zien dat in hun hart staat geschreven wat de wet van Mozes eist. Hun geweten en hun gedachten vertellen hun of het goed of kwaad is wat ze doen.

16 Mijn goede nieuws zegt, dat God op een dag aan Jezus Christus de opdracht zal geven om recht te spreken. Hij zal de mensen dan beoordelen op wat er diep in hun hart verborgen is.

De Joden en de wet van Mozes

17 Jullie verbeelden je heel wat! Jullie heten Joden. Jullie vinden de wet heel belangrijk. Jullie scheppen er over op dat jullie God kennen. 18 Jullie kennen Gods wil. Jullie weten precies wat goed en verkeerd is. Want jullie kennen de wet. 19 Jullie denken dat jullie mensen van andere volken kunnen leren wie God is. Jullie denken dat jullie hun alles over het geloof in God kunnen leren. 20 En dat jullie les kunnen geven aan mensen die nog niet veel van het geloof weten. En dat denken jullie, omdat jullie door de wet precies weten wat God wil.

21 Jullie leren de andere mensen dus hoe het moet. Maar hoe komt het dat jullie zelf niets leren? Jullie leren de mensen dat je niet mag stelen. Maar waarom stelen jullie zelf dan wél? 22 Jullie verbieden andere mensen om ontrouw te zijn aan hun man of vrouw. Maar waarom zijn jullie zelf dan wél ontrouw? Jullie vinden afgoden walgelijk. Maar waarom beroven jullie zelf dan de tempel? Want jullie zijn hebzuchtig! 23 Jullie scheppen op over de wet. Maar waarom beledigen jullie God dan door je niet aan zijn wet te houden? 24 De Boeken zeggen het al: "Door jullie gedrag zeggen de niet-Joodse volken slechte dingen over God."

25 Jullie zijn Joden en jullie laten je daarom besnijden.[a] Maar dat betekent alleen iets, als jullie je ook aan de wet van Mozes houden. Maar als jullie niet doen wat de wet zegt, hadden jullie net zo goed niet besneden kunnen zijn. 26 Hetzelfde geldt voor de niet-Joden. Zij zijn niet besneden. Maar als ze wel doen wat de wet zegt, is het voor God alsof ze wél besneden zijn. 27 En de mensen die niet besneden zijn, maar die wél doen wat de wet zegt, zullen rechtspreken over jullie die wel besneden zijn maar niet doen wat de wet zegt. Want ook al weten jullie precies wat er in de wet staat, en ook al zijn jullie besneden, toch doen jullie niet wat er in de wet staat.

28 Je wordt geen Jood alleen doordat je besneden bent. De echte besnijdenis heeft niet te maken met je lichaam. Want dat is alleen maar de buitenkant. 29 Je bent pas een échte Jood, als je dat aan de bínnenkant bent. De echte besnijdenis heeft met je binnenste te maken. Want het gaat erom dat je gehoorzaam wil zijn aan God. Zo iemand zal misschien niet door mensen geprezen worden, maar wel door God!

Footnotes

  1. Romeinen 2:25 Lees Genesis 17:9-14. Alle Joodse mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het Joodse volk.

De straf voor de zonde

Maar ook alle andere mensen treft dit oordeel. Want wie een ander veroordeelt, veroordeelt daarmee zichzelf. U doet immers dezelfde dingen? Wij weten dat God rechtvaardig oordeelt. Hij geeft ieder die zulke slechte dingen doet een rechtvaardige straf. Of denkt u misschien dat u, die anderen veroordeelt voor dingen die u zelf ook doet, Gods straf zult ontlopen? Bent u dan niet blij dat God zoveel liefde toont en trouw en geduldig is? Begrijpt u niet dat Hij zo lang met zijn straf wacht om u de kans te geven met de zonde te breken? Maar nee, u blijft hardnekkig weigeren uw leven te veranderen. Het is uw eigen schuld als de toorn van God u treft op de dag van het rechtvaardige oordeel. Wanneer Hij de wereld oordeelt, zal Hij ieder geven wat hij verdient. Hij geeft eeuwig leven aan hen die geduldig de wil van God doen, op zoek naar de glorie en eer en het leven dat nooit eindigt.

Anderzijds zal Hij zijn strenge straf laten neerkomen op hen die alleen maar aan zichzelf denken en die, in plaats van zich aan de waarheid te houden, onrecht doen. Wie liever kwaad doet, zal leed en ellende te verduren krijgen. Dat geldt voor iedereen: niet alleen voor de Joden, maar ook voor alle andere mensen. 10 Maar ieder die het goede doet, zal door God worden verhoogd en vrede ervaren. Ook dat geldt niet alleen voor de Joden, maar eveneens voor alle andere mensen. 11 Want God maakt geen onderscheid.

12 De mensen die de wet van God niet kennen, gaan verloren zonder dat er naar de wet verwezen wordt. En de mensen die de wet van God wel kennen, worden door de wet veroordeeld. 13 Om voor God vrijuit te gaan, moet u doen wat Hij wil, of u zijn wet nu kent of niet. 14 Hoewel er veel volken zijn die de geschreven wet van God niet hebben, doen die van nature toch wat God wil. Daaruit blijkt dat zij weten wat goed en kwaad is. 15 De wet van God staat in hun hart geschreven. Hun geweten vertelt hun wat zij moeten doen: hun gedachten klagen hen de ene keer aan en spreken hen de andere keer vrij. 16 Dit is het goede nieuws dat ik breng: er komt een dag dat Christus Jezus in opdracht van God zijn oordeel uit zal spreken over het verborgen leven van de mensen, over hun diepste gedachten. 17 En u, die er trots op bent Joden te zijn, vertrouwt op de geschreven wet van God! U bent er trots op dat u de enige, ware God kent en weet wat Hij wil. 18 Omdat u onderwijs uit de wet krijgt, kunt u onderscheiden wat goed is. 19 Daarom beschouwt u zich als mensen die blinden op de goede weg leiden, als een licht voor hen die in het duister leven. 20 Omdat in Gods wet de waarheid en de kennis onder woorden zijn gebracht, denkt u buitenstaanders en kinderen iets te kunnen leren. 21 Maar als u anderen onderwijst, waarom onderwijst u zichzelf dan niet? U beweert dat men niet mag stelen. Steelt u zelf dan niet?

22 U zegt dat men geen overspel mag plegen. Maar wat doet u zelf? U zegt dat u een grote afkeer van afgoden hebt. Toch profiteert u van de tempel! 23 U gaat er prat op Gods wet te kennen. Maar waarom maakt u God dan te schande door zijn wet te overtreden? 24 Er staat niet voor niets in de Boeken: ‘Het is uw schuld dat de naam van God over de hele wereld door het slijk gehaald wordt!’ 25 Uiteraard heeft uw besnijdenis naar de Joodse wet alleen waarde als u zich aan de wet houdt. 26 Maar als u dat niet doet, bent u niet beter af dan de mensen die geen Jood zijn. Als niet-Joden zich aan de wet houden, zal God hun dan ook niet alles geven wat Hij de Joden beloofd heeft? 27 Zij die niet van geboorte Jood zijn, maar wel de wet van God naleven, zullen u—die de wet kent, maar niet houdt—veroordelen. 28 Dat u als Jood geboren bent en volgens Joods gebruik besneden, wil nog niet zeggen dat u een echte Jood bent. 29 Nee, een echte Jood is iemand die zich in zijn hart met God verbonden heeft. Het gaat er niet om of u lichamelijk besneden bent, maar of uw hart en gedachten voor God geopend zijn. Dat is besnijdenis door de Geest, niet volgens de letter van de wet. Iedereen die zoʼn levensverandering heeft ondergaan, krijgt zijn eer van God, niet van mensen.

Wherefore thou art without excuse, O man, whosoever thou art that judgest: for wherein thou judgest [a]another, thou condemnest thyself; for thou that judgest dost practise the same things. [b]And we know that the judgment of God is according to truth against them that practise such things. And reckonest thou this, O man, who judgest them that practise such things, and doest the same, that thou shalt escape the judgment of God? Or despisest thou the riches of his goodness and forbearance and longsuffering, not knowing that the goodness of God leadeth thee to repentance? but after thy hardness and impenitent heart treasurest up for thyself wrath in the day of wrath and revelation of the righteous judgment of God; who will render to every man according to his works: to them that by [c]patience in well-doing seek for glory and honor and incorruption, eternal life: but unto them that are factious, and obey not the truth, but obey unrighteousness, shall be wrath and indignation, tribulation and anguish, upon every soul of man that worketh evil, of the Jew first, and also of the Greek; 10 but glory and honor and peace to every man that worketh good, to the Jew first, and also to the Greek: 11 for there is no respect of persons with God. 12 For as many as [d]have sinned without the law shall also perish without the law: and as many as [e]have sinned under the law shall be judged by the law; 13 for not the hearers of the law are [f]just before God, but the doers of the law shall be [g]justified; 14 (for when Gentiles that have not the law do by nature the things of the law, these, not having the law, are the law unto themselves; 15 in that they show the work of the law written in their hearts, their conscience bearing witness therewith, and [h]their [i]thoughts one with another accusing or else excusing them); 16 in the day when God [j]shall judge the secrets of men, according to my [k]gospel, by Jesus Christ.

17 But if thou bearest the name of a Jew, and restest upon the law, and gloriest in God, 18 and knowest [l]his will, and [m]approvest the things that are excellent, being instructed out of the law, 19 and art confident that thou thyself art a guide of the blind, a light of them that are in darkness, 20 [n]a corrector of the foolish, a teacher of babes, having in the law the form of knowledge and of the truth; 21 thou therefore that teachest another, teachest thou not thyself? thou that preachest a man should not steal, dost thou steal? 22 thou that sayest a man should not commit adultery, dost thou commit adultery? thou that abhorrest idols, dost thou rob temples? 23 thou who gloriest in the law, through thy transgression of the law dishonorest thou God? 24 For the name of God is blasphemed among the Gentiles because of you, [o]even as it is written. 25 For circumcision indeed profiteth, if thou be a doer of the law: but if thou be a transgressor of the law, thy circumcision is become uncircumcision. 26 If therefore the uncircumcision keep the ordinances of the law, shall not his uncircumcision be reckoned for circumcision? 27 and shall not the uncircumcision which is by nature, if it fulfil the law, judge thee, who with the letter and circumcision art a transgressor of the law? 28 For he is not a Jew who is one outwardly; neither is that circumcision which is outward in the flesh: 29 but he is a Jew who is one inwardly; and circumcision is that of the heart, in the spirit not in the letter; whose praise is not of men, but of God.

Footnotes

  1. Romans 2:1 Greek the other.
  2. Romans 2:2 Many ancient authorities read For.
  3. Romans 2:7 Or, stedfastness
  4. Romans 2:12 Greek sinned.
  5. Romans 2:12 Greek sinned.
  6. Romans 2:13 Or, righteous
  7. Romans 2:13 Or, accounted righteous: and so elsewhere.
  8. Romans 2:15 Or, their thoughts accusing or else excusing them one with another
  9. Romans 2:15 Or, reasonings. 2 Cor. 10:5
  10. Romans 2:16 Or, judgeth
  11. Romans 2:16 See marginal note on 1:1.
  12. Romans 2:18 Or, the Will
  13. Romans 2:18 Or, dost distinguish the things that differ
  14. Romans 2:20 Or, an instructor
  15. Romans 2:24 Isa. 52:5.

God’s Righteous Judgment

You, therefore, have no excuse,(A) you who pass judgment on someone else, for at whatever point you judge another, you are condemning yourself, because you who pass judgment do the same things.(B) Now we know that God’s judgment against those who do such things is based on truth. So when you, a mere human being, pass judgment on them and yet do the same things, do you think you will escape God’s judgment? Or do you show contempt for the riches(C) of his kindness,(D) forbearance(E) and patience,(F) not realizing that God’s kindness is intended to lead you to repentance?(G)

But because of your stubbornness and your unrepentant heart, you are storing up wrath against yourself for the day of God’s wrath(H), when his righteous judgment(I) will be revealed. God “will repay each person according to what they have done.”[a](J) To those who by persistence in doing good seek glory, honor(K) and immortality,(L) he will give eternal life.(M) But for those who are self-seeking and who reject the truth and follow evil,(N) there will be wrath and anger.(O) There will be trouble and distress for every human being who does evil:(P) first for the Jew, then for the Gentile;(Q) 10 but glory, honor and peace for everyone who does good: first for the Jew, then for the Gentile.(R) 11 For God does not show favoritism.(S)

12 All who sin apart from the law will also perish apart from the law, and all who sin under the law(T) will be judged by the law. 13 For it is not those who hear the law who are righteous in God’s sight, but it is those who obey(U) the law who will be declared righteous. 14 (Indeed, when Gentiles, who do not have the law, do by nature things required by the law,(V) they are a law for themselves, even though they do not have the law. 15 They show that the requirements of the law are written on their hearts, their consciences also bearing witness, and their thoughts sometimes accusing them and at other times even defending them.) 16 This will take place on the day when God judges people’s secrets(W) through Jesus Christ,(X) as my gospel(Y) declares.

The Jews and the Law

17 Now you, if you call yourself a Jew; if you rely on the law and boast in God;(Z) 18 if you know his will and approve of what is superior because you are instructed by the law; 19 if you are convinced that you are a guide for the blind, a light for those who are in the dark, 20 an instructor of the foolish, a teacher of little children, because you have in the law the embodiment of knowledge and truth— 21 you, then, who teach others, do you not teach yourself? You who preach against stealing, do you steal?(AA) 22 You who say that people should not commit adultery, do you commit adultery? You who abhor idols, do you rob temples?(AB) 23 You who boast in the law,(AC) do you dishonor God by breaking the law? 24 As it is written: “God’s name is blasphemed among the Gentiles because of you.”[b](AD)

25 Circumcision has value if you observe the law,(AE) but if you break the law, you have become as though you had not been circumcised.(AF) 26 So then, if those who are not circumcised keep the law’s requirements,(AG) will they not be regarded as though they were circumcised?(AH) 27 The one who is not circumcised physically and yet obeys the law will condemn you(AI) who, even though you have the[c] written code and circumcision, are a lawbreaker.

28 A person is not a Jew who is one only outwardly,(AJ) nor is circumcision merely outward and physical.(AK) 29 No, a person is a Jew who is one inwardly; and circumcision is circumcision of the heart,(AL) by the Spirit,(AM) not by the written code.(AN) Such a person’s praise is not from other people, but from God.(AO)

Footnotes

  1. Romans 2:6 Psalm 62:12; Prov. 24:12
  2. Romans 2:24 Isaiah 52:5 (see Septuagint); Ezek. 36:20,22
  3. Romans 2:27 Or who, by means of a