Passage Resources Hebrew/Greek Your Content
Previous Next
Add parallel Print Page Options
Close RVR1960

Romanos 8
Reina-Valera 1960

Viviendo en el Espíritu

8 Ahora, pues, ninguna condenación hay para los que están en Cristo Jesús, los que no andan conforme a la carne, sino conforme al Espíritu. 2 Porque la ley del Espíritu de vida en Cristo Jesús me ha librado de la ley del pecado y de la muerte. 3 Porque lo que era imposible para la ley, por cuanto era débil por la carne, Dios, enviando a su Hijo en semejanza de carne de pecado y a causa del pecado, condenó al pecado en la carne; 4 para que la justicia de la ley se cumpliese en nosotros, que no andamos conforme a la carne, sino conforme al Espíritu. 5 Porque los que son de la carne piensan en las cosas de la carne; pero los que son del Espíritu, en las cosas del Espíritu. 6 Porque el ocuparse de la carne es muerte, pero el ocuparse del Espíritu es vida y paz. 7 Por cuanto los designios de la carne son enemistad contra Dios; porque no se sujetan a la ley de Dios, ni tampoco pueden; 8 y los que viven según la carne no pueden agradar a Dios.

9 Mas vosotros no vivís según la carne, sino según el Espíritu, si es que el Espíritu de Dios mora en vosotros. Y si alguno no tiene el Espíritu de Cristo, no es de él. 10 Pero si Cristo está en vosotros, el cuerpo en verdad está muerto a causa del pecado, mas el espíritu vive a causa de la justicia. 11 Y si el Espíritu de aquel que levantó de los muertos a Jesús mora en vosotros, el que levantó de los muertos a Cristo Jesús vivificará también vuestros cuerpos mortales por su Espíritu que mora en vosotros.

12 Así que, hermanos, deudores somos, no a la carne, para que vivamos conforme a la carne; 13 porque si vivís conforme a la carne, moriréis; mas si por el Espíritu hacéis morir las obras de la carne, viviréis. 14 Porque todos los que son guiados por el Espíritu de Dios, estos son hijos de Dios. 15 Pues no habéis recibido el espíritu de esclavitud para estar otra vez en temor, sino que habéis recibido el espíritu de adopción, por el cual clamamos: ¡Abba, Padre! 16 El Espíritu mismo da testimonio a nuestro espíritu, de que somos hijos de Dios. 17 Y si hijos, también herederos;(A) herederos de Dios y coherederos con Cristo, si es que padecemos juntamente con él, para que juntamente con él seamos glorificados.

18 Pues tengo por cierto que las aflicciones del tiempo presente no son comparables con la gloria venidera que en nosotros ha de manifestarse. 19 Porque el anhelo ardiente de la creación es el aguardar la manifestación de los hijos de Dios. 20 Porque la creación fue sujetada a vanidad, no por su propia voluntad, sino por causa del que la sujetó en esperanza; 21 porque también la creación misma será libertada de la esclavitud de corrupción, a la libertad gloriosa de los hijos de Dios. 22 Porque sabemos que toda la creación gime a una, y a una está con dolores de parto hasta ahora; 23 y no solo ella, sino que también nosotros mismos, que tenemos las primicias del Espíritu, nosotros también gemimos dentro de nosotros mismos, esperando la adopción, la redención de nuestro cuerpo. 24 Porque en esperanza fuimos salvos; pero la esperanza que se ve, no es esperanza; porque lo que alguno ve, ¿a qué esperarlo? 25 Pero si esperamos lo que no vemos, con paciencia lo aguardamos.

26 Y de igual manera el Espíritu nos ayuda en nuestra debilidad; pues qué hemos de pedir como conviene, no lo sabemos, pero el Espíritu mismo intercede por nosotros con gemidos indecibles. 27 Mas el que escudriña los corazones sabe cuál es la intención del Espíritu, porque conforme a la voluntad de Dios intercede por los santos.

Más que vencedores

28 Y sabemos que a los que aman a Dios, todas las cosas les ayudan a bien, esto es, a los que conforme a su propósito son llamados. 29 Porque a los que antes conoció, también los predestinó para que fuesen hechos conformes a la imagen de su Hijo, para que él sea el primogénito entre muchos hermanos. 30 Y a los que predestinó, a estos también llamó; y a los que llamó, a estos también justificó; y a los que justificó, a estos también glorificó.

31 ¿Qué, pues, diremos a esto? Si Dios es por nosotros, ¿quién contra nosotros? 32 El que no escatimó ni a su propio Hijo, sino que lo entregó por todos nosotros, ¿cómo no nos dará también con él todas las cosas? 33 ¿Quién acusará a los escogidos de Dios? Dios es el que justifica. 34 ¿Quién es el que condenará? Cristo es el que murió; más aun, el que también resucitó, el que además está a la diestra de Dios, el que también intercede por nosotros. 35 ¿Quién nos separará del amor de Cristo? ¿Tribulación, o angustia, o persecución, o hambre, o desnudez, o peligro, o espada? 36 Como está escrito:

Por causa de ti somos muertos todo el tiempo;

Somos contados como ovejas de matadero.(B)

37 Antes, en todas estas cosas somos más que vencedores por medio de aquel que nos amó. 38 Por lo cual estoy seguro de que ni la muerte, ni la vida, ni ángeles, ni principados, ni potestades, ni lo presente, ni lo por venir, 39 ni lo alto, ni lo profundo, ni ninguna otra cosa creada nos podrá separar del amor de Dios, que es en Cristo Jesús Señor nuestro.

Close BB

Romeinen 8
BasisBijbel

Het nieuwe leven

8 Maar als je bij Jezus Christus hoort, word je niet meer veroordeeld. Want dan leef je op de manier die de Geest wil, en niet meer op de manier die je 'ik' wil. 2 Want doordat jullie bij Hem horen, heeft 'de wet van de Geest' die levend maakt, jullie vrijgemaakt van 'de wet van het kwaad' die doodt. 3 De wet van Mozes kon de vriendschap tussen God en de mensen niet herstellen. Dat was onmogelijk doordat de mensen de wet niet kúnnen gehoorzamen. Ze kunnen niet gehoorzamen, doordat het kwaad ín hen zit. Maar God kon de vriendschap wél herstellen. Daarvoor stuurde Hij zijn eigen Zoon. Zijn Zoon werd precies zo'n mens als wij zijn. Namelijk een mens van vlees en bloed die door het kwaad verleid kan worden. Zo is door een mens het kwaad overwonnen doordat Jezus altijd gehoorzaam was aan God. 4 Nu kunnen we helemaal doen wat de wet van ons vraagt. Want wij leven niet meer op de manier die ons oude 'ik' wil, maar op de manier die de Geest wil.

5 De mensen die zich door hun 'ik' laten leiden, doen wat ze zelf willen. Maar de mensen die zich door de Geest laten leiden, leven op de manier die de Geest wil. 6 De mensen die zich door hun 'ik' laten leiden, komen uiteindelijk uit bij de dood. Maar de mensen die zich door de Geest laten leiden, krijgen leven en vrede. 7 Mensen die zich door hun 'ik' laten leiden, doen precies het tegenovergestelde van wat God wil. Ze gedragen zich als vijanden van God. Want ze gehoorzamen niet aan de wet van God. Dat kunnen ze ook niet. 8 Daarom geniet God niet van zulke mensen. 9 Maar jullie laten je niet langer leiden door jullie 'ik,' maar door de Geest. Tenminste, als de Geest van God in jullie woont. Als de Geest van Christus niet in je woont, ben je niet van God.

10 Als Christus in je woont, zal je lichaam nog wel sterven doordat het in de macht van het kwaad is. Maar je geest ontvangt leven, doordat God je heeft vrijgesproken van alle schuld. 11 Gods Geest heeft Jezus Christus uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. Als diezelfde Geest in jullie woont, zal Hij ook júllie sterfelijke lichaam weer levend maken.

12 Daarom, broeders en zusters, hoeven we niet langer te doen wat ons oude 'ik' wil. 13 Als jullie alleen maar doen wat je oude 'ik' wil, zullen jullie sterven. Maar door de Geest kunnen jullie de verlangens van je oude 'ik' overwinnen. Als jullie je door Hem laten leiden, zullen jullie leven.

14 Iedereen die door Gods Geest wordt geleid, is een kind van God. 15 Want jullie hebben geen geest gekregen die bange slaven van jullie maakt. Maar jullie hebben Gods Geest gekregen. Hij maakt jullie tot kinderen van God. Door Gods Geest noemen we Hem vol vertrouwen: "Lieve Vader!" 16 Gods Geest die in ons is, laat onze eigen geest weten dat we kinderen van God zijn. 17 En omdat we Gods kinderen zijn, erven we ook. We erven hetzelfde van God als Jezus Christus. Net als Jezus moeten we veel lijden. Daarom geeft God ons ook dezelfde heerlijke hemelse dingen als Hij Jezus gegeven heeft. 18 En ik weet zeker dat de heerlijke dingen die God ons geeft, alles goedmaken wat we nu moeten lijden.

Het leven als kinderen van God

19 De hele aarde wacht vol spanning op het moment dat duidelijk zal worden wie de kinderen van God zijn. 20 Want de aarde is veroordeeld tot een zinloos bestaan. Een bestaan dat wordt beheerst door dood en bederf. Dat wilde de aarde niet zelf, maar dat heeft God zo bepaald.[a] 21 Maar het is zeker dat de aarde zal worden bevrijd van dat zinloze bestaan waarin alles in dood eindigt. De aarde zal dezelfde hemelse vrijheid krijgen als de kinderen van God. 22 We weten dat de hele aarde op dit moment zucht en kreunt van pijn, totdat het zover is. 23 En niet alleen de aarde, maar ook wijzelf. Het is wel zo dat we Gods Geest alvast gekregen hebben, als voorproef van de hemelse dingen die we nog gaan krijgen. Maar toch zuchten en kreunen we nu van pijn, terwijl we wachten op het moment dat God ons totaal zal bevrijden. Dan zal Hij ons voorgoed tot zijn kinderen maken. Dat zal zijn op het moment dat we bevrijd zullen worden van ons sterfelijke lichaam. 24 En daar kijken we vol verwachting naar uit. Dat doen we al vanaf de dag dat we werden gered! Als iets er al is, hoef je er niet meer naar uit te kijken. Het is er immers al. 25 Maar wij kijken uit naar iets wat er nog níet is. En we zijn er zeker van dat het komt. Daarom wachten we er vol vertrouwen geduldig op.

26 En omdat we maar zwakke mensen zijn, helpt Gods Geest ons. Want we weten zelf niet goed wat en hoe we moeten bidden. Maar de Geest bidt Zelf voor ons met zuchten die niet in woorden zijn uit te spreken. 27 En God, die weet wat er in het diepst van ons hart is, weet wat de Geest wil. Want wat de Geest voor de gelovigen bidt, is volgens de wil van God. 28 We weten dat God alles ten goede zal gebruiken voor de mensen die van Hem houden en die Hij volgens zijn plan geroepen heeft om bij Hem te horen. 29 Want God wist van tevoren al welke mensen van Hem zouden gaan houden. En van tevoren had God al de bedoeling dat die mensen op zijn Zoon zouden gaan lijken. Zo zou Jezus de eerste Zoon zijn die uit God werd geboren. Daarna zou hij nog heel veel broeders en zusters krijgen. 30 En de mensen van wie Hij de bedoeling had dat ze op zijn Zoon zouden gaan lijken, heeft Hij ook geroepen. En de mensen die Hij heeft geroepen, heeft Hij ook vrijgesproken van schuld. En de mensen die Hij heeft vrijgesproken van schuld, heeft Hij ook zijn hemelse macht en majesteit gegeven.

Niets kan de kinderen van God scheiden van Gods liefde

31 Wat moeten we dan nog zeggen? Als God vóór ons is, wie kan ons dan nog kwaad doen?[b] 32 God heeft zelfs zijn eigen Zoon aan ons gegeven. Dan zal Hij ons toch zeker ook al het andere geven dat we nodig hebben? 33 Wie zal de mensen die door God zijn uitgekozen, nog ergens van kunnen beschuldigen? God Zelf heeft hen vrijgesproken van schuld! 34 Wie zal hen dan nog kunnen veroordelen? Want Christus is voor ons gestorven en heeft zo onze straf op Zich genomen. En wat nog veel beter is: Hij is uit de dood opgestaan! Nu zit Hij naast God en Hij komt voor ons op. 35 Wie of wat zal ons dan nog kunnen losmaken van de liefde van Christus? Moeilijkheden, problemen, vervolging, gebrek aan eten, gebrek aan kleren, gevaar, de dood? 36 Het is zoals in de Boeken staat opgeschreven: "Omdat we in U geloven zijn we de hele dag in levensgevaar. De mensen behandelen ons als schapen die geslacht gaan worden." 37 Maar in alle moeilijkheden zijn we meer dan overwinnaars, dankzij Hem die van ons houdt. 38 Want ik weet zeker dat geen dood of leven, geen engelen of duivelse geesten, geen enkele macht, geen dingen nu of in de toekomst, 39 geen macht uit de hoogte of uit de diepte, nee, niets op deze aarde ons zal kunnen losmaken van de liefde van God. Die liefde heeft God ons gegeven door Jezus Christus, onze Heer.

Footnotes

  1. Romeinen 8:20 Lees Genesis 3:17-19.
  2. Romeinen 8:31 Dit stukje gaat verder op de mededeling in vers 18 dat al het lijden dat we nu doormaken, ruim goedgemaakt wordt door de heerlijke dingen die God ons geeft.
Close NABRE

Romans 8
New American Bible (Revised Edition)

Chapter 8

The Flesh and the Spirit.[a] 1 Hence, now there is no condemnation for those who are in Christ Jesus. 2 For the law of the spirit of life in Christ Jesus has freed you from the law of sin and death.(A) 3 For what the law, weakened by the flesh, was powerless to do, this God has done: by sending his own Son in the likeness of sinful flesh and for the sake of sin, he condemned sin in the flesh,(B) 4 so that the righteous decree of the law might be fulfilled in us, who live not according to the flesh but according to the spirit.(C) 5 For those who live according to the flesh are concerned with the things of the flesh, but those who live according to the spirit with the things of the spirit. 6 The concern of the flesh is death, but the concern of the spirit is life and peace.(D) 7 For the concern of the flesh is hostility toward God; it does not submit to the law of God, nor can it;(E) 8 and those who are in the flesh cannot please God.(F) 9 But you are not in the flesh; on the contrary, you are in the spirit, if only the Spirit of God dwells in you. Whoever does not have the Spirit of Christ does not belong to him.(G) 10 But if Christ is in you, although the body is dead because of sin, the spirit is alive because of righteousness.(H) 11 If the Spirit of the one who raised Jesus from the dead dwells in you, the one who raised Christ from the dead will give life to your mortal bodies also, through his Spirit that dwells in you. 12 Consequently, brothers, we are not debtors to the flesh, to live according to the flesh. 13 For if you live according to the flesh, you will die, but if by the spirit you put to death the deeds of the body, you will live.(I)

Children of God Through Adoption.[b] 14 For those who are led by the Spirit of God are children of God.(J) 15 For you did not receive a spirit of slavery to fall back into fear, but you received a spirit of adoption, through which we cry, “Abba,[c] Father!”(K) 16 The Spirit itself bears witness with our spirit that we are children of God,(L) 17 and if children, then heirs, heirs of God and joint heirs with Christ, if only we suffer with him so that we may also be glorified with him.(M)

Destiny of Glory.[d] 18 I consider that the sufferings of this present time are as nothing compared with the glory to be revealed for us.(N) 19 For creation awaits with eager expectation the revelation of the children of God; 20 for creation was made subject to futility, not of its own accord but because of the one who subjected it,(O) in hope 21 that creation itself would be set free from slavery to corruption and share in the glorious freedom of the children of God.(P) 22 We know that all creation is groaning in labor pains even until now;(Q) 23 and not only that, but we ourselves, who have the firstfruits of the Spirit, we also groan within ourselves as we wait for adoption, the redemption of our bodies.(R) 24 For in hope we were saved. Now hope that sees for itself is not hope. For who hopes for what one sees?(S) 25 But if we hope for what we do not see, we wait with endurance.

26 In the same way, the Spirit too comes to the aid of our weakness; for we do not know how to pray as we ought, but the Spirit itself intercedes with inexpressible groanings. 27 And the one who searches hearts knows what is the intention of the Spirit, because it intercedes for the holy ones according to God’s will.(T)

God’s Indomitable Love in Christ. 28 [e]We know that all things work for good for those who love God,[f] who are called according to his purpose.(U) 29 [g]For those he foreknew he also predestined to be conformed to the image of his Son, so that he might be the firstborn among many brothers.(V) 30 And those he predestined he also called; and those he called he also justified; and those he justified he also glorified.(W)

31 [h]What then shall we say to this? If God is for us, who can be against us?(X) 32 He who did not spare his own Son but handed him over for us all, how will he not also give us everything else along with him?(Y) 33 Who will bring a charge against God’s chosen ones? It is God who acquits us.(Z) 34 Who will condemn? It is Christ [Jesus] who died, rather, was raised, who also is at the right hand of God, who indeed intercedes for us.(AA) 35 What will separate us from the love of Christ? Will anguish, or distress, or persecution, or famine, or nakedness, or peril, or the sword? 36 As it is written:(AB)

“For your sake we are being slain all the day;
    we are looked upon as sheep to be slaughtered.”

37 No, in all these things we conquer overwhelmingly through him who loved us.(AC) 38 For I am convinced that neither death, nor life, nor angels, nor principalities, nor present things,[i] nor future things, nor powers,(AD) 39 nor height, nor depth,[j] nor any other creature will be able to separate us from the love of God in Christ Jesus our Lord.

Footnotes

  1. 8:1–13 After his warning in Rom 7 against the wrong route to fulfillment of the objective of holiness expressed in Rom 6:22, Paul points his addressees to the correct way. Through the redemptive work of Christ, Christians have been liberated from the terrible forces of sin and death. Holiness was impossible so long as the flesh (or our “old self”), that is, self-interested hostility toward God (Rom 8:7), frustrated the divine objectives expressed in the law. What is worse, sin used the law to break forth into all manner of lawlessness (Rom 8:8). All this is now changed. At the cross God broke the power of sin and pronounced sentence on it (Rom 8:3). Christians still retain the flesh, but it is alien to their new being, which is life in the spirit, namely the new self, governed by the holy Spirit. Under the direction of the holy Spirit Christians are able to fulfill the divine will that formerly found expression in the law (Rom 8:4). The same Spirit who enlivens Christians for holiness will also resurrect their bodies at the last day (Rom 8:11). Christian life is therefore the experience of a constant challenge to put to death the evil deeds of the body through life of the spirit (Rom 8:13).
  2. 8:14–17 Christians, by reason of the Spirit’s presence within them, enjoy not only new life but also a new relationship to God, that of adopted children and heirs through Christ, whose sufferings and glory they share.
  3. 8:15 Abba: see note on Mk 14:36.
  4. 8:18–27 The glory that believers are destined to share with Christ far exceeds the sufferings of the present life. Paul considers the destiny of the created world to be linked with the future that belongs to the believers. As it shares in the penalty of corruption brought about by sin, so also will it share in the benefits of redemption and future glory that comprise the ultimate liberation of God’s people (Rom 8:19–22). After patient endurance in steadfast expectation, the full harvest of the Spirit’s presence will be realized. On earth believers enjoy the firstfruits, i.e., the Spirit, as a guarantee of the total liberation of their bodies from the influence of the rebellious old self (Rom 8:23).
  5. 8:28–30 These verses outline the Christian vocation as it was designed by God: to be conformed to the image of his Son, who is to be the firstborn among many brothers (Rom 8:29). God’s redemptive action on behalf of the believers has been in process before the beginning of the world. Those whom God chooses are those he foreknew (Rom 8:29) or elected. Those who are called (Rom 8:30) are predestined or predetermined. These expressions do not mean that God is arbitrary. Rather, Paul uses them to emphasize the thought and care that God has taken for the Christian’s salvation.
  6. 8:28 We know that all things work for good for those who love God: a few ancient authorities have God as the subject of the verb, and some translators render: “We know that God makes everything work for good for those who love God….”
  7. 8:29 Image: while man and woman were originally created in God’s image (Gn 1:26–27), it is through baptism into Christ, the image of God (2 Cor 4:4; Col 1:15), that we are renewed according to the image of the Creator (Col 3:10).
  8. 8:31–39 The all-conquering power of God’s love has overcome every obstacle to Christians’ salvation and every threat to separate them from God. That power manifested itself fully when God’s own Son was delivered up to death for their salvation. Through him Christians can overcome all their afflictions and trials.
  9. 8:38 Present things and future things may refer to astrological data. Paul appears to be saying that the gospel liberates believers from dependence on astrologers.
  10. 8:39 Height, depth may refer to positions in the zodiac, positions of heavenly bodies relative to the horizon. In astrological documents the term for “height” means “exaltation” or the position of greatest influence exerted by a planet. Since hostile spirits were associated with the planets and stars, Paul includes powers (Rom 8:38) in his list of malevolent forces.
Next
Romanos 7
Romanos 9
Next
dropdown
Reina-Valera 1960 (RVR1960)

Reina-Valera 1960 ® © Sociedades Bíblicas en América Latina, 1960. Renovado © Sociedades Bíblicas Unidas, 1988. Utilizado con permiso. Si desea más información visite americanbible.org, unitedbiblesocieties.org, vivelabiblia.com, unitedbiblesocieties.org/es/casa/, www.rvr60.bible

Recursos RVR60
BasisBijbel (BB)

© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016

New American Bible (Revised Edition) (NABRE)

Scripture texts, prefaces, introductions, footnotes and cross references used in this work are taken from the New American Bible, revised edition © 2010, 1991, 1986, 1970 Confraternity of Christian Doctrine, Inc., Washington, DC All Rights Reserved. No part of this work may be reproduced or transmitted in any form or by any means, electronic or mechanical, including photocopying, recording, or by any information storage and retrieval system, without permission in writing from the copyright owner.