Add parallel Print Page Options

Psalm 3

Een lied van David, toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom.[a]

Heer, wat heb ik toch veel vijanden!
Zoveel mensen zijn tégen mij!
De mensen zeggen over mij:
"God komt hem tóch niet helpen."
Maar Heer, U beschermt mij als een schild.
Mijn eer is in U. Daardoor kan ik met opgeheven hoofd lopen.

Als ik de Heer om hulp roep,
antwoordt Hij mij vanaf zijn heilige berg.
Ik kan rustig gaan slapen en weer wakker worden,
want de Heer zorgt voor mij.
Ik ben niet bang,
zelfs niet als tienduizenden mensen mij bedreigen.

Kom Heer! Red mij, mijn God!
Versla mijn vijanden voor mij!
Maak hen machteloos, zodat ze me niets kunnen doen!
Ik weet dat U mij zal redden.
Heer, wees goed voor uw volk.

Footnotes

  1. Psalmen 3:1 Absalom probeerde koning te worden in de plaats van zijn vader. Hierover is te lezen in 2 Samuel 15 en verder.

Een psalm van David toen hij op de vlucht was voor zijn zoon Absalom.

Here, iedereen is tegen mij,
velen willen mij kwaad doen.
Ik heb zoveel vijanden.
Velen zeggen
dat God mij toch niet zal helpen.
Maar Here,
U bent mijn beschermende schild
en U houdt mijn eer hoog.
U bent mijn enige hoop!
Alleen uw kracht houdt mij overeind.
Ik schreeuwde het uit van ellende naar de Here
en Hij hoorde mij in zijn heiligdom.
Toen pas durfde ik rustig te gaan liggen
en vredig te gaan slapen.
Ik werd ook weer veilig wakker,
want de Here hield de wacht over mij.
En al staan nu aan weerszijden van mij tienduizenden vijanden,
ik ben er niet meer bang voor.
Ik roep dan: ‘Sta op, Here! Mijn God, red mij!’
En Hij zal hen dan in het gezicht slaan.
Hij slaat hun de tanden uit de mond.
Want de ware redding komt alleen van de Here.
Hij zegent zijn volgelingen en geeft hun vrede.

(A psalm of Dovid, when he fled from Avshalom bno) Hashem, how are they increased that are my foes! Many are they that rise up against me.

(3) Many there be which say of my nefesh, There is no yeshuah for him in Elohim. Selah.

(4) But Thou, Hashem, art a mogen around me; my kavod, and the One who lifts up mine head.

(5) I cried unto Hashem with my voice, and He heard me out of His Har Kodesh. Selah.

(6) I laid me down and slept; I awaked, for Hashem sustains me.

(7) I will not be afraid of ten thousands of am (people), that have set themselves against me round about.

(8) Arise, Hashem; hoshieini (save me), O Elohai; for Thou hast struck all mine enemies upon the cheekbone; Thou hast broken the teeth of the resha’im.

(9) HaYeshuah (salvation) belongeth unto Hashem; the Birkhat (blessing) of Thee is upon Thy people. Selah.

(0) A psalm of David, when he fled from Avshalom his son:

(1) Adonai, how many enemies I have!
How countless are those attacking me;
(2) how countless those who say of me,
“There is no salvation for him in God.” (Selah)

(3) But you, Adonai, are a shield for me;
you are my glory, you lift my head high.
(4) With my voice I call out to Adonai,
and he answers me from his holy hill. (Selah)

(5) I lie down and sleep, then wake up again,
because Adonai sustains me.
(6) I am not afraid of the tens of thousands
set against me on every side.
(7) Rise up, Adonai!
Save me, my God!
For you slap all my enemies in the face,
you smash the teeth of the wicked.
(8) Victory comes from Adonai;
may your blessing rest on your people. (Selah)