Add parallel Print Page Options

Psalm 1

Het is heerlijk
als je niet luistert naar de raad van mensen die zich niets van God aantrekken,
als je niet omgaat met slechte mensen,
als je niet meedoet met mensen die lachen om God.

Het is heerlijk als je geniet van Gods wet,
en daar dag en nacht over nadenkt.
Want daardoor zul je lijken op een boom die aan het water is geplant,
waar vruchten aan groeien als het daar de tijd voor is
en waarvan de bladeren nooit verdrogen.
Je zal succes hebben bij alles wat je doet.

Maar zo gaat het niet met de mensen die zich niets van God aantrekken.
Zij zullen lijken op stof dat door de wind wordt weggeblazen.
Als God komt rechtspreken over de mensen,
blijft er niets van hen over.
De slechte mensen worden dan gescheiden
van de mensen die leven zoals God het wil.

De Heer leidt het leven van de mensen die leven zoals Hij het wil.
Maar met de mensen die zich niets van Hem aantrekken,
loopt het uiteindelijk slecht af.

Gelukkig is de mens
die in de wandeling niet luistert
naar de raad van slechte mensen,
die niet blijft stilstaan
op de weg van de zondaars
en vermijdt te zitten
bij hen die met God spotten.
Integendeel, het is voor hem een vreugde
te doen wat de Here van hem vraagt,
dag en nacht is hij bezig met zijn woord.
Hij lijkt op een boom
die aan de oever van een beek staat.
Wanneer het jaargetijde ervoor aanbreekt,
draagt hij volop vrucht
en zijn bladeren verwelken niet.
Alles wat deze mens onderneemt,
is een succes.
Bij de zondaars ligt het echter anders!
Die waaien uiteen als het kaf in de wind.
Op de dag van het oordeel
zullen zij niet veilig zijn,
zij kunnen dan immers niet standhouden
te midden van Gods trouwe volgelingen!
Want de Here
leidt de wegen van zijn volgelingen,
terwijl de weg van de goddelozen
rechtstreeks naar de afgrond voert.

Blessed is the ish that walketh not in the Etzah (counsel, scheme) of the Resha’im, nor standeth in the Derech Chatta’im, nor sitteth in the Moshav (seat) of the Leitzim (scornful, ones mocking and reviling).

But his delight is in the Torat Hashem; and in His torah doth he meditate yomam v’lailah.

And he shall be like an etz planted by the streams of mayim, that bringeth forth its p’ri in its season; the leaf thereof also shall not wither; and whatsoever he doeth shall prosper.

The Resha’im are not so, but are like the chaff which the ruach driveth away.

Therefore the Resha’im shall not stand in the Mishpat, nor Chatta’im (sinners) in the Adat Tzaddikim.

For Hashem knoweth the Derech Tzaddikim, but the Derech Resha’im shall perish. T.N. The next Psalm says that the whole world, all the earth, is, or will be, the possession of Moshiach, and that Hashem assures Moshiach of this; therefore, the Great Commission (Mt 28:19-20) was given to preach Moshiach to the ends of the earth that the whole world may hear.

Book I: Psalms 1–41

How blessed are those
who reject the advice of the wicked,
don’t stand on the way of sinners
or sit where scoffers sit!
Their delight
is in Adonai’s Torah;
on his Torah they meditate
day and night.
They are like trees planted by streams —
they bear their fruit in season,
their leaves never wither,
everything they do succeeds.

Not so the wicked,
who are like chaff driven by the wind.
For this reason the wicked
won’t stand up to the judgment,
nor will sinners
at the gathering of the righteous.
For Adonai watches over
the way of the righteous,
but the way of the wicked
is doomed.