Add parallel Print Page Options

Werk en levensvreugde betekenen niets

Ik zei tegen mijzelf: ‘Vooruit, geniet van het leven en vermaak je zo goed mogelijk.’ Maar ik merkte dat ook dat zinloos was. Want het is dwaas om de hele tijd te lachen. Plezier maken heeft immers geen enkel nut. Daarom besloot ik, na lang nadenken, voldoening te zoeken in het drinken van veel wijn. Ondertussen bleef ik mijn doel, het zoeken naar wijsheid, scherp voor ogen houden. Ik probeerde het met die dwaasheid om er zo achter te komen wat voor de meeste mensen het enige geluk in hun leven betekent.

Daarna probeerde ik bevrediging te vinden in het uitvoeren van grootse dingen, zoals het bouwen van huizen en aanleggen van wijngaarden, tuinen, parken en boomgaarden voor mijzelf en de waterreservoirs die nodig waren om alle aangeplante gewassen van water te voorzien. Daarna kocht ik slaven en slavinnen en ook hun kinderen werden mijn slaven. Ik fokte grote kuddes vee, meer dan een koning vóór mij ooit had bezeten. Ik verzamelde zilver en goud door belastingen te heffen van vele koningen en gebieden. Ik liet zangers en zangeressen optreden en genoot het gezelschap van veel vrouwen. Ik werd machtiger en rijker dan enige andere koning vóór mij in Jeruzalem, maar bij dat alles bleef ik mijn wijsheid houden. 10 Ik nam alles wat ik wilde en ontzegde mijzelf geen enkel plezier. Ik merkte zelfs dat hard werken mij goed deed. Het plezier dat ik daarin had, was dan ook de enige beloning die ik voor al mijn inspanningen kreeg. 11 Toen ik terugkeek op alles wat ik had ondernomen, leek het mij echter allemaal nutteloos. Het was weer een najagen van dromen en nergens was iets werkelijk waardevols te vinden.

12 Toen begon ik de wijsheid en de dwaasheid met elkaar te vergelijken. Wat doet de nieuwe koning met het werk van zijn voorganger? 13 Wel heb ik gezien dat wijsheid waardevoller is dan dwaasheid, net zoals het licht beter is dan de duisternis, 14 want een wijze ziet wat hij doet, maar een dwaas dwaalt in het donker. Maar tegelijk merkte ik dat er één ding was dat zowel de wijze als de dwaas overkwam: 15 ik sterf net zo goed als de dwaas. Welke waarde heeft mijn wijsheid dan? Zo kwam ik erachter dat zelfs de wijsheid slechts betrekkelijke waarde heeft. 16 Want de wijze en de dwaas sterven allebei en in de toekomst worden beiden vergeten.

17 Daarom heb ik een hekel gekregen aan het leven: al het werk op aarde stond mij tegen. Alles schijnt nutteloos, dwaas en het najagen van dromen te zijn. 18 Ik kreeg een gevoel van afkeer toen ik bedacht dat ik alle vruchten van mijn harde werken aan anderen moest nalaten. 19 Want wie kan mij vertellen of mijn zoon een wijs man of een dwaas zal zijn? En toch zal alles aan hem worden gegeven, het lijkt zinloos.

20 Daarom begon ik eraan te twijfelen of alles waarvoor ik zoveel moeite had gedaan, dat wel waard was. 21 Want ook al zou ik mijn hele leven besteden aan het zoeken naar wijsheid, kennis en vaardigheden, ik moet het toch allemaal nalaten aan iemand die er niets voor heeft gedaan, dat is niet alleen dwaas, maar ook erg onrechtvaardig. 22 Wat krijgt een mens dus als beloning voor al zijn werk? 23 Dagen, gevuld met zorgen en verdriet en rusteloze, doorwaakte nachten. Een ontmoedigend idee.

24 Daarom besloot ik dat een mens niets beters kan doen dan genieten van eten en drinken, bij al het werk dat hij doet. Toen realiseerde ik mij dat ook dat genoegen afkomstig is uit de hand van God. 25 Wie kan zonder Hem eten of vrolijk zijn? 26 Want God geeft een mens die Hem bevalt wijsheid, kennis en vreugde, maar van iemand die Hem niet bevalt, neemt God zijn rijkdom af en geeft het aan hen die Hij graag mag. En ook dit is weer een voorbeeld van de zinloosheid van luchtkastelen bouwen.

Genieten is ook maar lucht

Ik zei tegen mezelf: "Ik zal proberen te genieten. Ik zal blij zijn met de goede dingen van het leven." Maar ook dat is maar lucht. Van het lachen ontdekte ik dat het dwaas is. Blijdschap heeft geen nut. Ik heb dat uitgezocht door veel wijn te drinken (maar dat deed ik wel met verstand). Want ik wilde weten of het soms beter voor de mensen is om zich dwaas te gedragen in de korte tijd dat zij leven.

Ook deed ik geweldige dingen: ik bouwde paleizen. Ik plantte wijngaarden. Ik legde tuinen en parken aan. Ik plantte daarin allerlei fruitbomen. Ik groef vijvers om water te hebben voor een bos van jonge bomen. Ik kocht slaven en slavinnen. Ook hun kinderen die in mijn paleis werden geboren, werden mijn slaven en slavinnen. Ik bezat heel veel koeien, schapen en geiten. Veel meer dan alle andere koningen die vóór mij in Jeruzalem hadden geregeerd. Ik kreeg steeds meer zilver en goud. Ik bezat schatten en geschenken die ik gekregen had van de koningen en landen waarover ik heerste. Ik liet zangers en zangeressen komen, en allerlei dingen die de mensen mooi vinden, en allerlei muziekinstrumenten. Ik werd belangrijker en rijker dan alle andere koningen die vóór mij in Jeruzalem hadden geregeerd. Intussen bleef ik wijs. 10 Ik kon alles krijgen wat ik hebben wilde om van te genieten. En ik genoot van alles wat ik met hard werken had bereikt. Dat had ik tenminste bereikt. 11 Maar toen keek ik naar alles wat ik had bereikt en hoe hard ik daarvoor had gezwoegd. En ik zag dat het allemaal maar lucht was, een teleurstellende bezigheid. Niets daarvan had zin onder de zon.

12 Toen dacht ik na over wijsheid. Ook over dwaasheid. Want wat zal de volgende koning doen met wat de vorige koning heeft gedaan? Alles is al gedaan. 13 Wel zag ik dat het beter is om wijs te zijn dan om dwaas te zijn. Net zoals het licht beter is dan het donker. 14 Want een wijs mens heeft ogen in zijn hoofd en ziet wat hij doet. Maar een dwaas loopt in het donker. Maar ik zag ook dat het met beiden hetzelfde afloopt! 15 Daarom zei ik bij mezelf: "Wat met dwaze mensen gebeurt, gebeurt ook met mij. Wat heb ik er dan aan gehad dat ik zo vreselijk wijs ben geweest?" En ik zei bij mezelf dat wijsheid dus maar lucht is. 16 Want niemand weet later nog iets van wat de wijze mensen hebben gedaan. Net zoals ze later niets meer weten van wat de dwaze mensen hebben gedaan. Alles wat er nu gedaan wordt, zal later helemaal vergeten zijn. En ach, wijs of dwaas, we sterven allemaal.

17 Daarom kreeg ik een hekel aan dit leven. Want alles wat er onder de zon gebeurt, vond ik maar lucht. Het leven is onbegrijpelijk en teleurstellend. 18 Ik kreeg een hekel aan al mijn harde werken en zwoegen onder de zon. Want ik zou alles toch moeten achterlaten voor de man die na mij zal regeren. 19 En je weet niet of hij wijs zal zijn of dwaas. Toch zal hij de macht hebben over alles waarvoor ik met zoveel wijsheid gezwoegd heb onder de zon. Het is dus ook maar lucht.

20 Zo begon ik te wanhopen aan het nut van al mijn harde werken en zwoegen onder de zon. 21 Want eerst heeft iemand met wijsheid en kennis en talent ergens voor gezwoegd. Maar daarna moet hij het achterlaten voor iemand die er niets voor heeft gedaan. Ook dat is lucht. Het is iets verschrikkelijks. 22 Want wat heeft hij dan aan al zijn harde werken? Wat heeft hij dan aan al zijn plannen en aan al zijn zwoegen onder de zon? 23 Dag en nacht zwoegt hij, zonder rust te hebben. Ook dat is lucht. Het is iets onbegrijpelijks.

24 Het is het beste voor een mens om te eten en te drinken en te genieten van wat hij met zijn harde werken heeft bereikt. Maar ik heb ontdekt dat dat iets is wat God geeft. 25 Want wie kan eten en drinken en genieten, zonder Hem? 26 Want aan iemand die van Hem houdt, geeft Hij wijsheid, kennis en blijdschap. Maar iemand die niets om Hem geeft, laat Hij werken en sparen voor iemand die wél van Hem houdt. Dus ook zíjn harde werken en zwoegen is maar lucht. Dat is verschrikkelijk.

Pleasures Are Meaningless

I said to myself, “Come now, I will test you with pleasure(A) to find out what is good.” But that also proved to be meaningless. “Laughter,”(B) I said, “is madness. And what does pleasure accomplish?” I tried cheering myself with wine,(C) and embracing folly(D)—my mind still guiding me with wisdom. I wanted to see what was good for people to do under the heavens during the few days of their lives.

I undertook great projects: I built houses for myself(E) and planted vineyards.(F) I made gardens and parks and planted all kinds of fruit trees in them. I made reservoirs to water groves of flourishing trees. I bought male and female slaves and had other slaves(G) who were born in my house. I also owned more herds and flocks than anyone in Jerusalem before me. I amassed silver and gold(H) for myself, and the treasure of kings and provinces.(I) I acquired male and female singers,(J) and a harem[a] as well—the delights of a man’s heart. I became greater by far than anyone in Jerusalem(K) before me.(L) In all this my wisdom stayed with me.

10 I denied myself nothing my eyes desired;
    I refused my heart no pleasure.
My heart took delight in all my labor,
    and this was the reward for all my toil.
11 Yet when I surveyed all that my hands had done
    and what I had toiled to achieve,
everything was meaningless, a chasing after the wind;(M)
    nothing was gained under the sun.(N)

Wisdom and Folly Are Meaningless

12 Then I turned my thoughts to consider wisdom,
    and also madness and folly.(O)
What more can the king’s successor do
    than what has already been done?(P)
13 I saw that wisdom(Q) is better than folly,(R)
    just as light is better than darkness.
14 The wise have eyes in their heads,
    while the fool walks in the darkness;
but I came to realize
    that the same fate overtakes them both.(S)

15 Then I said to myself,

“The fate of the fool will overtake me also.
    What then do I gain by being wise?”(T)
I said to myself,
    “This too is meaningless.”
16 For the wise, like the fool, will not be long remembered;(U)
    the days have already come when both have been forgotten.(V)
Like the fool, the wise too must die!(W)

Toil Is Meaningless

17 So I hated life, because the work that is done under the sun was grievous to me. All of it is meaningless, a chasing after the wind.(X) 18 I hated all the things I had toiled for under the sun, because I must leave them to the one who comes after me.(Y) 19 And who knows whether that person will be wise or foolish?(Z) Yet they will have control over all the fruit of my toil into which I have poured my effort and skill under the sun. This too is meaningless. 20 So my heart began to despair over all my toilsome labor under the sun. 21 For a person may labor with wisdom, knowledge and skill, and then they must leave all they own to another who has not toiled for it. This too is meaningless and a great misfortune. 22 What do people get for all the toil and anxious striving with which they labor under the sun?(AA) 23 All their days their work is grief and pain;(AB) even at night their minds do not rest.(AC) This too is meaningless.

24 A person can do nothing better than to eat and drink(AD) and find satisfaction in their own toil.(AE) This too, I see, is from the hand of God,(AF) 25 for without him, who can eat or find enjoyment?(AG) 26 To the person who pleases him, God gives wisdom,(AH) knowledge and happiness, but to the sinner he gives the task of gathering and storing up wealth(AI) to hand it over to the one who pleases God.(AJ) This too is meaningless, a chasing after the wind.

Footnotes

  1. Ecclesiastes 2:8 The meaning of the Hebrew for this phrase is uncertain.

The Vanity of Pleasure(A)

I said (B)in my heart, “Come now, I will test you with (C)mirth; [a]therefore enjoy pleasure”; but surely, (D)this also was vanity. I said of laughter—“Madness!”; and of mirth, “What does it accomplish?” (E)I searched in my heart how [b]to gratify my flesh with wine, while guiding my heart with wisdom, and how to lay hold on folly, till I might see what was (F)good for the sons of men to do under heaven all the days of their lives.

I made my works great, I built myself (G)houses, and planted myself vineyards. I made myself gardens and orchards, and I planted all kinds of fruit trees in them. I made myself water pools from which to [c]water the growing trees of the grove. I acquired male and female servants, and had [d]servants born in my house. Yes, I had greater possessions of herds and flocks than all who were in Jerusalem before me. (H)I also gathered for myself silver and gold and the special treasures of kings and of the provinces. I acquired male and female singers, the delights of the sons of men, and [e]musical instruments of all kinds.

(I)So I became great and [f]excelled (J)more than all who were before me in Jerusalem. Also my wisdom remained with me.

10 Whatever my eyes desired I did not keep from them.
I did not withhold my heart from any pleasure,
For my heart rejoiced in all my labor;
And (K)this was my [g]reward from all my labor.
11 Then I looked on all the works that my hands had done
And on the labor in which I had toiled;
And indeed all was (L)vanity and grasping for the wind.
There was no profit under the sun.

The End of the Wise and the Fool

12 Then I turned myself to consider wisdom (M)and madness and folly;
For what can the man do who succeeds the king?—
Only what he has already (N)done.
13 Then I saw that wisdom (O)excels folly
As light excels darkness.
14 (P)The wise man’s eyes are in his head,
But the fool walks in darkness.
Yet I myself perceived
That (Q)the same event happens to them all.

15 So I said in my heart,
“As it happens to the fool,
It also happens to me,
And why was I then more wise?”
Then I said in my heart,
“This also is vanity.”
16 For there is (R)no more remembrance of the wise than of the fool forever,
Since all that now is will be forgotten in the days to come.
And how does a wise man die?
As the fool!

17 Therefore I hated life because the work that was done under the sun was distressing to me, for all is vanity and grasping for the wind.

18 Then I hated all my labor in which I had toiled under the sun, because (S)I must leave it to the man who will come after me. 19 And who knows whether he will be wise or a fool? Yet he will rule over all my labor in which I toiled and in which I have shown myself wise under the sun. This also is vanity. 20 Therefore I turned my heart and despaired of all the labor in which I had toiled under the sun. 21 For there is a man whose labor is with wisdom, knowledge, and skill; yet he must leave his [h]heritage to a man who has not labored for it. This also is vanity and a great evil. 22 (T)For what has man for all his labor, and for the striving of his heart with which he has toiled under the sun? 23 For all his days are (U)sorrowful, and his work burdensome; even in the night his heart takes no rest. This also is vanity.

24 (V)Nothing is better for a man than that he should eat and drink, and that his soul should enjoy good in his labor. This also, I saw, was from the hand of God. 25 For who can eat, or who can have enjoyment, [i]more than I? 26 For God gives (W)wisdom and knowledge and joy to a man who is good in His sight; but to the sinner He gives the work of gathering and collecting, that (X)he may give to him who is good before God. This also is vanity and grasping for the wind.

Footnotes

  1. Ecclesiastes 2:1 gladness
  2. Ecclesiastes 2:3 Lit. to draw my flesh
  3. Ecclesiastes 2:6 irrigate
  4. Ecclesiastes 2:7 Lit. sons of my house
  5. Ecclesiastes 2:8 Exact meaning unknown
  6. Ecclesiastes 2:9 Lit. increased
  7. Ecclesiastes 2:10 Lit. portion
  8. Ecclesiastes 2:21 Lit. portion
  9. Ecclesiastes 2:25 So with MT, Tg., Vg.; some Heb. mss., LXX, Syr. without Him